ECLI:NL:RBROT:2016:5879

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
490679 / HA RK 15-1071
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2016 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die in persoon procedeerde. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen mr. M.I. Blagrove, rechter in de rechtbank Rotterdam, naar aanleiding van een zitting op 23 juni 2015. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was en dat er twijfels bestonden over de voorbereiding van de zitting. De wrakingskamer oordeelde echter dat het verzoek niet tijdig was ingediend. De feiten en omstandigheden waarop het verzoek was gegrond, waren de verzoeker al bekend op het moment van de zitting in juni 2015, en het verzoek tot wraking werd pas op 7 december 2015 ingediend. Dit was in strijd met de vereisten van artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, die stelt dat een wrakingsverzoek onmiddellijk na het bekend worden van de feiten moet worden ingediend. De wrakingskamer concludeerde dat de termijn voor het indienen van het verzoek ruimschoots was overschreden, en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer/ rekestnummer: 490679 / HA RK 15-1071
Beslissing van 28 januari 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
procederend in persoon,
strekkende tot wraking van:
mr. M.I. Blagrove, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 23 juni 2015 zijn door de rechter behandeld de procedures tussen verzoeker als eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] als verweerder met de zaaknummers ROT 14/8703, 14/8705 en 14/8706. De rechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen stukken te overleggen en daarop te regeren. Bij brief van 27 oktober 2015 zijn partijen uitgenodigd voor de voortzetting van de zitting.
Bij faxbrief van 7 december 2015 heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
1.3
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de dossiers met zaaknummer ROT 14/8703, 14/8705 en 14/8706, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de op 23 juni 2015 gehouden zitting.
Behalve van de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer nog kennis genomen van de faxbrief van verzoeker van 12 januari 2016.
1.4
Verzoeker, alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren en heeft daarvan gebruik gemaakt per e-mail van 9 december 2015. De rechter heeft per e-mail van 15 december 2015 te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
Ter zitting van 14 januari 2016 zijn verzoeker en de rechter niet verschenen.
De wrakingskamer leest in de laatste faxbrief van verzoeker van 12 januari 2016 geen uitstelverzoek, maar een nadere toelichting op zijn standpunt en is overgegaan tot behandeling van het wrakingsverzoek.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker -kort en zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Ter gelegenheid van de zitting van 23 juni 2015 is bij verzoeker twijfel ontstaan over het overzicht en het inzicht van de rechter ten aanzien van de ingediende gronden. Door de rechter heeft geen juiste inventarisatie plaatsgevonden van de zaak en verzoeker was genoodzaakt om aan te dringen op controle van het rechtsbankdossier en te vragen of de rechtbank bekend was met de ingediende gronden. In eerste instantie heeft de rechter daarop “ongetwijfeld” geantwoord. Het debat dat tijdens de zitting werd gevoerd bleef voor verzoeker onbegrijpelijk en gefragmenteerd en het door de rechter gegeven antwoord kwam verzoeker gemakzuchtig, ongeïnteresseerd en daarmee vooringenomen over. Nadat de rechter het rechtbankdossier ter zitting had gecontroleerd is gebleken dat de faxbrieven van verzoeker van 26 januari 2015 en 2 februari 2015 niet in het dossier zaten. Het is voor verzoeker onbegrijpelijk dat de rechter bij het voorbereiden van de zaken niet heeft opgemerkt dat de faxbrieven van 26 januari 2015 en 2 februari 2015 in het dossier ontbraken, terwijl de wel aanwezige faxbrieven van 9 februari 2015 en 19 juni 2015 direct verwijzen naar de ontbrekende faxbrieven.
2.2
Door verzoeker is voorts aangevoerd dat de rechter de door hem bij brief van 10 september 2015 aan de rechtbank gestelde vraag of er contact is opgenomen met de wederpartij, waarvan verzoeker niet op de hoogte is gesteld, onbeantwoord heeft gelaten. Ook bij brieven van de rechtbank van 16 september 2015 en 30 september 2015 is het antwoord op deze vraag uitgebleven.
Verder heeft verzoeker aangevoerd dat hij via aangetekende post van 27 oktober 2015 en zonder afstemming met de agenda een oproeping ontvangen voor een zitting op 8 december 2015 met de aankondiging dat de rechter de zaak wederom zal behandelen. Door de betrokkenheid van de rechter en doordat de voorbereidingstijd voor de op 8 december 2015 bepaalde zitting is ingekort ten opzichte van de eerder geplande zitting op 17 december 2015 heeft de rechter aangegeven dat de correspondentie over is en dat geen antwoord zal worden gegeven op zijn vraag. Op grond van de genoemde feiten en omstandigheden stelt verzoeker dat sprake is van vooringenomenheid en dat de rechterlijke partijdigheid schade zal lijden.
2.3
De rechter heeft niet in de wraking berust en bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren.

3.De beoordeling

In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden, een en ander zoals artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht eist.
3.2
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende. Verzoeker heeft allereerst aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd zijn twijfels over de voorbereiding van de rechter van de zitting van 23 juni 2015, alsmede de gang van zaken en de uitlatingen, gedragingen en het handelen van de rechter tijdens die zitting. Verzoeker was bij die zitting aanwezig en heeft bij die gelegenheid daarvan direct kennis kunnen nemen. Vervolgens heeft verzoeker kennis kunnen nemen van de inhoud van het proces-verbaal van de zitting, dat op 24 juni 2015 door de griffier aan hem is verzonden. Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond(en) tot wraking, waarbij slechts een korte tijd voor beraad acceptabel is.
In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. De gewraakte gedragingen van de rechter hebben zich immers voorgedaan voor en tijdens de zitting van 23 juni 2015, terwijl het verzoek tot wraking door verzoeker eerst is ingediend op 7 december 2015.
3.3
Ook ten aanzien van de door verzoeker bij zijn wrakingsverzoek van 7 december 2015 aangevoerde andere gronden, namelijk dat hij geen antwoord heeft gekregen op zijn vraag of er contact is geweest met de wederpartij, waarvan verzoeker niet op de hoogte is gesteld, een en ander zoals opgenomen in de brief van 10 september 2015, alsmede de gang van zaken rond de oproeping voor de zitting van 8 december 2015 bij brief van 27 oktober 2015 is de wrakingskamer van oordeel dat de termijn voor wraking ruimschoots is overschreden. Van verzoeker had ook in die gevallen verwacht mogen worden dat hij het verzoek tot wraking had gedaan “zodra de feiten of omstandigheden hem bekend zijn geworden” in vorenstaande zin. Verzoeker heeft dit niet gedaan, nu deze feiten en omstandigheden verzoeker met de ontvangst van de brief van 27 oktober 2015 bekend zijn geworden en hij het wrakingsverzoek pas op 7 december 2015 heeft gedaan.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek.

4.De beslissing

verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. M.I. Blagrove;
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter en mr. M.G.L. de Vette en mr. I.K. Rapmund, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2016, in tegenwoordigheid van mr. C.J.C. Korteland, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-