ECLI:NL:RBROT:2016:5859

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
10/661081-16v
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van een pistool met bijhorende munitie en een geluiddemper

Op 26 juli 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De zaak kwam voor de rechtbank na een aanhouding op 7 april 2016, waarbij de verdachte werd verdacht van betrokkenheid bij een schietpartij bij het Van der Valk hotel in Rotterdam. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 9 maanden, maar de verdediging betoogde dat de officier niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een gebrek aan redelijk vermoeden van schuld en dat bewijs van een onrechtmatige doorzoeking uitgesloten moest worden.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de aanhouding van de verdachte en dat de doorzoeking rechtmatig was. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging en verklaarde de officier van justitie ontvankelijk. De rechtbank vond dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het voorhanden hebben van een revolver en munitie, en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 4 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die meer dan 6 jaar niet voor een strafbaar feit was veroordeeld.

De rechtbank benadrukte de gevaren van vuurwapens en de noodzaak om streng op te treden tegen illegaal wapenbezit. De verdachte mocht zijn hoger beroep op vrije voeten afwachten, aangezien de rechtbank geen noodzaak zag voor voorlopige hechtenis.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/ [parketnummer] -16
Datum uitspraak: 26 juli 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
raadsman mr. P.T.F. Langerak, advocaat te Zoetermeer, namens kantoorgenoot
mr. L. da Silva.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie / bewijsuitsluiting

Standpunt verdediging

De raadsman heeft - overeenkomstig de aan de rechtbank overgelegde pleitnotities - primair bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard, omdat er ten tijde van de aanhouding van de verdachte geen redelijk vermoeden van schuld jegens hem bestond. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat als gevolg van de onrechtmatige doorzoeking in de woning van de (vriendin van de) verdachte, het daaruit voortvloeiende bewijs dient te worden uitgesloten van het bewijs. Dit betekent dat de verdachte wegens gebrek aan voldoende rechtmatig verkregen bewijs, integraal dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Beoordeling
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van het dossier (zaaksdossier “Hotel”) wél naar voren komt op grond van welke specifieke feiten en omstandigheden de verdachte is aangehouden. Daartoe is redengevend dat het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte met proces-verbaal nummer 2016114901-28 - opgemaakt en ondertekend door de verbalisanten [verbalisanten] - vermeldt dat aangaande deze aanhouding een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt met nummer 2016114901-26. In laatstgenoemd proces-verbaal, opgenomen op pagina 28 en 29 van het zaaksdossier Hotel, wordt door de verbalisanten [verbalisanten] gerelateerd dat zij op 7 april 2016 van de politiemeldkamer vernamen dat er werd geschoten bij het Van der Valk hotel aan de Energieweg te Rotterdam en dat daarna meerdere verdachten van dat hotel waren weggelopen. Eén van de mannen zou een rood/zwart geblokt hemd dragen en de ander een grijze broek. Genoemde verbalisanten zagen op de Daltonlaan, blijkens het bijgevoegde overzichtskaartje gelegen in de onmiddellijke omgeving van het hotel, twee mannen lopen die aan het opgegeven signalement voldeden en zij hebben beide mannen aangesproken. De mannen zeiden eigener beweging direct dat ze niks gingen zeggen en dat ze nergens aan mee wilden werken. Zij werden vervolgens aangehouden op verdenking van openlijke geweldpleging gepleegd aan de Energieweg.
Gelet op het vorenstaande - in onderling verband en samenhang bezien - kan het niet anders dan dat één van de twee aangehouden verdachten, de verdachte [verdachte] betrof. Op grond van voormelde onderzoeksresultaten bestond voldoende verdenking jegens de verdachte van betrokkenheid bij de schietpartij c.q. openlijke geweldpleging gepleegd bij het Van der Valk hotel aan de Energieweg te Rotterdam op 7 april 2016. Die verdenking rechtvaardigde tevens de doorzoeking op grond van de Wet wapens en munitie in de woning van de (vriendin van de) verdachte. Immers, onderzoek had op dat moment blijkens het proces-verbaal “Wet Wapens en Munitie” (nummer 2016077886) uitgewezen, dat getuigen hadden gezien dat er bij de openlijke geweldpleging gebruik werd gemaakt van vuurwapens en messen; op de plaats delict werden hulzen en een vuurwapen aangetroffen. Een verdachte had een schampschot aan het achterhoofd opgelopen. Op basis daarvan konden naar het oordeel van de rechtbank de bij de openlijke geweldpleging aangehouden verdachten, onder wie dus de verdachte, in verband worden gebracht met het gebruik van vuurwapens en kon er redelijkerwijs vermoed worden dat wapens of munitie in de woning waar de verdachte verbleef aanwezig was. De aanhouding van de verdachte en die doorzoeking zijn derhalve rechtmatig geweest. Er is naar het oordeel van de rechtbank dus geen sprake van enig vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het verweer primair strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie en subsidiair tot bewijsuitsluiting gaat niet op.
Conclusie
De verweren van de raadsman worden verworpen en de officier van justitie is ontvankelijk.

6.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud opgenomen van de wettige bewijsmiddelen die zien op de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt. Op grond daarvan, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in of omstreeks de periode van 07 april 2016 tot en met 08 april 2016, in
elk gevalop 08 april 2016 te Amsterdam,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van
die wet in de vorm van een revolver Colt 1851 NAVY, kaliber .36 voorhanden
heeft gehad.
2.
hij
in of omstreeks de periode van 07 april 2016 tot en mot 08 april 2016, in
elk gevalop 08 april 2016 te Amsterdam,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie
III, te weten
-222 kogelpatronen, kaliber .22LR en
/of.38 Special en
/of7.62x39 millimeter
en
/of9x19 millimeter, en
/of
-45 knalpatronen, kaliber 9 millimeter (.380), en
/of
-3 hagelpatronen, kaliber 16
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

Algemene overweging

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een revolver en munitie (in totaal 270 (kogel)patronen).
Vuurwapens worden steeds meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vuurwapens kunnen (ook bij het enkel voorhanden hebben daarvan) tot zeer gevaarzettende situaties leiden. Dit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving met zich. Voorts valt door een toename van wapenbezit een drempelverlaging ten aanzien van het gebruik ervan te vrezen. Vanwege de gevaarzetting van vuurwapens dient streng tegen het illegaal voorhanden hebben daarvan te worden opgetreden.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juni 2016, waaruit blijkt dat de verdachte reeds meer dan 6 jaar niet voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank
de in het Landelijk Overleg van de Voorzitters van Strafsectoren van de gerechten (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten in ogenschouw genomen. Deze oriëntatiepunten voorzien in het geval van het voorhanden hebben van een revolver in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden als uitgangspunt. Gelet op deze omstandigheid is de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf buitenproportioneel hoog. Anderzijds heeft te gelden dat de bij de verdachte aangetroffen grote hoeveelheid munitie in genoemde drie maanden nog niet is verdisconteerd, en dat de revolver geladen, en dus gebruiksklaar was om kogels mee af te vuren. Ook werkt bepaald niet in zijn voordeel dat de verdachte op 7 april 2016 aanwezig is geweest bij een ontmoeting tussen (rivaliserende) motorclubs, waaronder de club waarvan hij lid is, dat is uitgelopen tot een conflict waarbij (vuur)wapens zijn gebruikt. Dat hij aldaar slechts een schnitzel aan het eten was acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Slotsom
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te melden duur.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen: 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.C. van Walree, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en G.M. Munnichs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.