ECLI:NL:RBROT:2016:5812

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
C/10/474617 / HA ZA 15-386
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige declaraties door tandartsenpraktijk en aansprakelijkheid zorgverzekeraar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de onderlinge waarborgmaatschappij O.W.M. DSW Zorgverzekeraar U.A. (eiseres) en vier gedaagden, waaronder tandartsen en een tandartsenpraktijk. DSW vorderde schadevergoeding op grond van onrechtmatige declaraties die door de gedaagden waren ingediend voor tandheelkundige behandelingen die niet door bevoegde tandartsen waren uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld door behandelingen te declareren die waren uitgevoerd door een niet-geregistreerde tandarts, [gedaagde1], die niet voldeed aan de vereisten van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De rechtbank concludeerde dat de zorg die door [gedaagde1] was verleend, van onvoldoende kwaliteit was en dat de gedaagden niet hadden voldaan aan hun zorgplicht. DSW had hierdoor schade geleden, die bestond uit onterecht betaalde declaraties. De rechtbank heeft de vorderingen van DSW toegewezen en gedaagden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gedaagden de kosten van het fraudeonderzoek en de proceskosten moesten vergoeden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van zorgverleners om verantwoorde zorg te bieden en de gevolgen van het niet naleven van de wet- en regelgeving in de gezondheidszorg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/474617 / HA ZA 15-386
Vonnis van 13 juli 2016
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij
O.W.M. DSW ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
advocaat mr. D. van Tilborg,
tegen

1.[gedaagde1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. el Idrissi,
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. F.L. van der Eerden,
3.
[gedaagde3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. el Idrissi,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde4],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M. el Idrissi.
Partijen zullen hierna ook DSW, [gedaagde1] , [gedaagde2] , [gedaagde3] en [gedaagde4] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding (met producties) van 10 april 2015
  • de conclusie van antwoord (met producties) van [gedaagde1] en [gedaagde4]
  • de conclusie van antwoord (met producties) van [gedaagde3]
  • het incidenteel vonnis van deze rechtbank van 14 oktober 2015, waarbij het is toegestaan dat [gedaagde1] en [gedaagde4] door [gedaagde2] in vrijwaring worden gedagvaard
  • de conclusie van antwoord (met producties) van [gedaagde2]
  • de brief van de rechtbank van 17 februari 2016, waarbij partijen worden opgeroepen om ter zitting te verschijnen
  • de zittingsagenda van 16 maart 2016
  • de bij brief van 6 april 2016 namens DSW toegezonden samenvatting (met producties)
  • de bij brief van 7 april 2016 namens [gedaagde1] en [gedaagde4] toegezonden producties
  • de bij brief van 15 april 2016 namens DSW toegezonden producties
  • het proces-verbaal van de op 20 april 2016 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Per 1 mei 2006 drijft [gedaagde1] de eenmanszaak “ [gedaagde4] ”. Deze eenmanszaak heeft haar hoofdvestiging aan de [adres] . Feitelijk wordt er in de hoofdvestiging vanaf 2008 een tandartsenpraktijk uitgeoefend.
[gedaagde1] is niet geregistreerd in het register als bedoeld in art. 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de “Wet BIG”) en is aldus niet gerechtigd één van de in dit artikel genoemde titels te voeren, waaronder die van tandarts, en is evenmin gerechtigd zelfstandig aan de titelgerechtigden voorbehouden handelingen te verrichten.
2.2.
[gedaagde2] is geregistreerd in het register als bedoeld in art. 3 van de Wet BIG (hierna: het “BIG-register”) als tandarts. Vanaf september 2010 is zij parttime in loondienst van [gedaagde1] en verricht daar handelingen die behoren tot het deskundigheidsgebied van een tandarts (art. 21 Wet BIG) en voert ook de titel van tandarts.
2.3.
Op 5 december 2011 is tussen DSW en “ [bedrijf1] ” (vertegenwoordigd door [gedaagde2] ) een overeenkomst “Tandheelkundige Praktijk 2012” gesloten.
2.4.
Per 8 mei 2012 is [gedaagde4] opgericht, met benoeming van [gedaagde1] als enig
bestuurder van die vennootschap. [gedaagde1] is tevens de enige aandeelhouder van
de vennootschap.
2.5.
[gedaagde3] staat ingeschreven in het BIG-register als tandarts. Van 1 augustus 2012 tot en met 11 december 2012 was zij parttime in loondienst van [gedaagde4] voor het verrichten van handelingen die behoren tot het deskundigheidsgebied van een tandarts. Daarna verricht zij als freelancer werkzaamheden voor [gedaagde4]
2.6.
In de periode van 1 september 2010 tot en met 2014 zijn door “ [bedrijf1] ” tandheelkundige verrichtingen bij verzekerden van DSW bij laatstgenoemde gedeclareerd onder de zogenaamde “AGB-code” van [gedaagde2] of [gedaagde3] . Deze declaraties zijn door DSW betaald.
2.7.
Medio 2013 is door DSW een fraudeonderzoek verricht betreffende “ [bedrijf1] ” met betrekking tot de periode september 2010 tot en met december 2013. In dit kader heeft onder andere een dossiercontrole plaatsgevonden waarbij 46 behandeldossiers zijn onderzocht.
2.8.
Bij brief van 17 februari 2014 heeft DSW de toenmalige advocaat van gedaagden laten weten dat per direct de zorg verleend door de tandartsenpraktijk en de daarbinnen werkzame tandartsen uitgesloten werd van vergoeding. Ook zijn in 2014 door gedaagden nog declaraties bij DSW ingediend en vergoed.

3.Het geschil

3.1.
DSW vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. [gedaagde1] te veroordelen tot betaling van een bedrag ter grootte van de in de periode 1 september 2010 tot en met 2014 door DSW aan de tandartsenpraktijk (tot 8 mei 2012 in de vorm van een eenmanszaak en vanaf 8 mei 2012 in de vorm van een besloten vennootschap) betaalde declaraties, voor zover deze kunnen worden toegerekend aan de feitelijk door [gedaagde1] verrichte behandelingen respectievelijk zijn ingediend en betaald nadat de praktijk en de daarbij werkzame tandartsen waren uitgesloten van vergoeding, zijnde een bedrag van
€ 652.760,81, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, zulks te rekenen steeds vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door DSW zijn voldaan, althans de datum van betekening van de Inleidende dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde2] te veroordelen tot betaling van een bedrag ter grootte van de in de periode
1 september 2010 tot en met 2014 door DSW aan de tandartsenpraktijk (tot 8 mei 2012 in de vorm van een eenmanszaak en vanaf 8 mei 2012 in de vorm van een besloten vennootschap) betaalde declaraties, voor zover op deze declaraties [gedaagde2] als behandelaar is genoemd en voor zover deze declaraties kunnen worden toegerekend aan de feitelijk door [gedaagde1] verrichte behandelingen respectievelijk zijn ingediend en betaald nadat de praktijk en de daarbij werkzame tandartsen waren uitgesloten van vergoeding, zijnde een bedrag van
€ 637.390,46, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, zulks te rekenen steeds vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door DSW zijn voldaan, althans de datum van betekening van de inleidende dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde3] te veroordelen tot betaling van een bedrag ter grootte van de in de periode
1 augustus 2012 tot en met 2014 door DSW aan de tandartsenpraktijk betaalde declaraties, voor zover op deze declaraties [gedaagde3] als behandelaar is genoemd en voor zover deze declaraties kunnen worden toegerekend aan de feitelijk door [gedaagde1] verrichte behandelingen respectievelijk zijn ingediend en betaald nadat de praktijk en de daarbij werkzame tandartsen waren uitgesloten van vergoeding, zijnde een bedrag van € 15.370,35, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, zulks te rekenen steeds vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door DSW zijn voldaan, althans de datum van betekening van de inleidende dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde4] te veroordelen tot betaling van een bedrag ter grootte van de in de periode 8 mei 2012 tot en met 2014 door DSW aan deze vennootschap betaalde declaraties, voor zover deze declaraties kunnen worden toegerekend aan de feitelijk door [gedaagde1] verrichte behandelingen respectievelijk zijn ingediend en betaald nadat de praktijk en de daarbij werkzame tandartsen waren uitgesloten van vergoeding zijnde een bedrag van
€ 431.896,84, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, zulks te rekenen steeds vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door DSW zijn voldaan, althans de datum van de inleidende dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
V.
- [gedaagde4] met betrekking tot behandelingen verricht door [gedaagde1] vanaf 8 mei 2012 en gedeclareerd op naam van [gedaagde2] of [gedaagde3] met de opdracht tot betaling aan de tandartsenpraktijk:
- [gedaagde1] met betrekking tot behandelingen verricht door [gedaagde1] vanaf 1 september 2010 en gedeclareerd op naam van [gedaagde2] of [gedaagde3] met de opdracht tot betaling aan de tandartsenpraktijk
- [gedaagde2] met betrekking tot behandelingen verricht door [gedaagde1] vanaf 1 september 2010 gedeclareerd op naam van [gedaagde2] met de opdracht tot betaling aan de tandartsenpraktijk
- [gedaagde3] met betrekking tot behandelingen verricht door [gedaagde1] vanaf 1 september 2010 gedeclareerd op naam van [gedaagde3] met de opdracht tot betaling aan de tandartsenprakijk,
te veroordelen tot vergoeding van de schade bestaande uit de vergoeding door DSW van
declaraties die betrekking hebben op door andere tandartsen geleverde zorg met
betrekking tot de verzekerden waarop de in de aanhef van dit nummer bedoelde
behandelingen betrekking hebben en welke zorg noodzakelijk is (geworden) om de gezondheidsschade als gevolg van de behandelingen van [gedaagde1] weg te nemen of
te beperken dan wel verdere schade te voorkomen of te beperken, een en ander nader
op te maken hij staat;
VI. te bepalen dat gedaagden, steeds ten belope van maximaal het bedrag tot betaling
waarvan de betreffende gedaagde wordt veroordeeld, hoofdelijk worden veroordeeld tot
betaling, met de bepaling dat de een bevrijdend kan betalen voor de ander;
VII. gedaagden hoofdelijk - des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd - te
veroordelen tot betaling van een deel van de kosten van het fraudeonderzoek aan DSW,
begroot op € 15.000, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te
rekenen vanaf 17 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
VIII. gedaagden 1 tot en met 4 hoofdelijk - des dat de een betalende de ander zal zijn
bevrijd - te veroordelen tot betaling aan DSW van de kosten van het geding.
3.2.
Aan deze vorderingen legt DSW ten grondslag, dat uit haar onderzoek is gebleken dat gedaagden op grote schaal fraude hebben gepleegd, althans daaraan hebben meegewerkt, hetgeen juridisch een onrechtmatige daad jegens DSW althans zijdens DSW onverschuldigde betaling oplevert. Met betrekking tot het jaar 2012 zijn de vorderingen mede gebaseerd op schending van de overeenkomst “Tandheelkundige Praktijk 2012”.
De geconstateerde fraude laat zich volgens DSW - samengevat - als volgt omschrijven. Gedaagden hebben een constructie opgezet op grond waarvan verzekerden ten onrechte in de waan zijn gebracht dat zij werden behandeld door een bevoegde en bekwame tandarts en richting DSW de schijn is gewekt dat ingediende declaraties verband hielden met door of onder verantwoordelijkheid van een bevoegde tandarts verrichte behandelingen. Gebleken is echter dat in werkelijkheid de betrokken verzekerden zijn behandeld door een niet bevoegde en niet bekwame “tandarts” en dat hij deze behandelingen heeft verricht zonder de in die omstandigheden noodzakelijke supervisie van een wel bevoegde tandarts. Bovendien is gebleken dat in veel gevallen niet de feitelijk door [gedaagde1] verrichte behandelingen zijn geadministreerd en gedeclareerd, maar dat stelselmatig andere, duurdere, behandelingen in rekening zijn gebracht (“upcoding”). Tot slot is gebleken dat de kwaliteit van zorg die [gedaagde1] heeft verleend in nagenoeg alle onderzochte dossiers ver beneden de maat is gebleven. Door deze wijze van handelen zijn niet alleen de gezondheidsrisico's van de verzekerden van DSW geschaad, maar heeft DSW bovendien voor een bedrag van € 652.760,81 ten onrechte aan declaraties betaald.
3.3.
Alle gedaagden concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van DSW in de kosten. Zij voeren aan dat DSW niet voldaan heeft aan haar stelplicht, zij betwisten een groot deel van de stellingen van DSW en ook wijzen zij er op dat de vorderingen zijn gebaseerd op een onvolledig en niet representatief onderzoek. Bovendien dient DSW volgens [gedaagde1] en [gedaagde4] aannemelijk te maken waarom er geen rekening hoeft te worden gehouden met de door [gedaagde1] uit eigen middelen betaalde materiaal- en techniekkosten.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan hun stelling, dat DSW niet voldaan heeft aan haar stelplicht ingevolge artikel 111, lid 2 en sub d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, leggen gedaagden ten grondslag dat DSW niet, althans ruimschoots onvoldoende, inzicht heeft gegeven in de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan haar eis. De gedachte achter dit wettelijk voorschrift is volgens hen de rechtbank tot een afgewogen oordeel te laten komen en hen in de gelegenheid te stellen zich te verweren tegen de eis. Volgens gedaagden brengt dit met zich dat DSW niet dient te worden toegelaten tot nader bewijs van haar standpunten.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding in voldoende mate de gronden van de daarin vervatte eis bevat en de rechtbank in staat stelt om op basis hiervan recht te spreken. Gesteld noch gebleken is dat één of meer gedaagden niet in staat zijn om zich tegen de vorderingen te verweren. De dagvaarding wordt derhalve geldig geacht. Of de rechtbank toekomt aan verdere bewijslevering zal hierna worden bezien.
4.3.
In de dagvaarding onderscheidt DSW de volgende elementen van het door haar gestelde onrechtmatige handelen:
( a) het feit dat [gedaagde1] zich bewust ten onrechte heeft uitgegeven/voorgedaan als tandarts (verzekerden hebben zich daardoor door hem laten behandelen zonder dat zij wisten dat hij geen tandarts was);
( b) het door [gedaagde1] verrichten van aan tandartsen voorbehouden handelingen zonder dat sprake is van de vereiste opdracht, supervisie en bekwaamheid door een tandarts;
( c) het opzetten en in stand houden van een constructie waarin ten onrechte declaraties worden ingediend waarbij [gedaagde2] of [gedaagde3] als behandelend tandarts werden vermeld en waarmee de schijn is gewekt dat de handelingen door deze tandartsen, althans onder hun supervisie zijn uitgevoerd;
( d) het stelselmatig onjuist, althans ten onrechte, declareren van behandelingen teneinde een vergoeding te ontvangen waar geen recht op bestaat.
4.4.
De rechtbank zal als eerste element b bespreken, dat gebaseerd is op de artikelen 35 en 38 Wet BIG, door de Inspectie voor de Gezondheidszorg voor wat betreft de tandheelkundige praktijk nader uitgewerkt in Circulaire 2008-01-IGZ van 7 februari 2008. Hieruit volgt dat [gedaagde2] en [gedaagde3] als opdrachtgevers zich allereerst hadden dienen te overtuigen van de bekwaamheid van [gedaagde1] als opdrachtnemer, dat zij verplicht waren per patiënt een opdracht te geven aan [gedaagde1] volgens een schriftelijk vastgelegde opdracht-beschrijving, dat zij fysiek in de praktijk aanwezig dienden te zijn voor overleg, advies en de mogelijkheid van tussenkomst (telefonische bereikbaarheid of bereikbaarheid op afstand is niet voldoende), dat [gedaagde1] zich redelijkerwijs bekwaam diende te achten en dat [gedaagde1] de patiënt vooraf diende te informeren over de omstandigheid dat hij voornemens was een aan tandartsen voorbehouden handeling uit te voeren in opdracht van een tandarts en dat hij daartoe toestemming voor deze behandeling diende te vragen aan de patiënt. Als niet voldaan is aan deze voorwaarden, die geacht moeten worden cumulatief te gelden, is sprake van het onbevoegd verrichten door [gedaagde1] van aan tandartsen voorbehouden handelingen, ook al zou naderhand blijken dat [gedaagde1] daartoe bekwaam zou zijn. Voor de verdere beoordeling van dit punt is van belang dat niet ter discussie staat dat [gedaagde1] dergelijke voorbehouden handelingen heeft verricht. Voorts geldt dat DSW zich (gemotiveerd) op het standpunt heeft gesteld dat [gedaagde1] niet bekwaam was dergelijke handelingen te verrichten.
4.5.0.
Gedaagden hebben allen in hun conclusie van antwoord gesteld dat steeds voldaan is aan de artikelen 35 en 38 Wet BIG, zij het dat zij erkennen dat er niet per patiënt opdracht is verstrekt en dat de opdrachtbeschrijving niet protocollair was vastgelegd. Door [gedaagde1] ( [gedaagde4] ) en [gedaagde3] is niet gesteld noch is anderszins gebleken dat patiënten vooraf is gewezen op de omstandigheid dat [gedaagde1] in opdracht van een tandarts voorbehouden handelingen uitvoerde en dat patiënten daarvoor toestemming dienden te geven. De enkele omstandigheid dat patiënten vroegen om door [gedaagde1] te worden behandeld impliceert niet dat zij daarmee toestemming gaven voor het verrichten van voorbehouden handelingen door [gedaagde1] in opdracht van een tandarts, voor zover al was voldaan aan de voorwaarden van opdrachtverlening.
4.5.1.
[gedaagde2] heeft ter zitting verklaard dat zij niet wist dat zij voor iedere voorbehouden handeling die [gedaagde1] onder haar verantwoording uitvoerde, apart opdracht moest geven. Zij erkent ook dat een en ander protocollair niet goed was geregeld en dat, vóór het door DSW ingestelde onderzoek, de
informed consentvan de patiënten niet schriftelijk werd vastgesteld. Tot slot heeft zij verklaard te weten dat het verplicht is om bij wortelkanaalbehandelingen een begin- en eindfoto te maken maar dat dat vanwege drukte meestal niet werd gedaan.
4.5.2.
Wat betreft de bekwaamheid van [gedaagde1] heeft [gedaagde2] ter zitting het volgende verklaard:
“Via mijn vader ben ik in contact gekomen met [gedaagde1] die toen al tien jaar onder supervisie als tandarts werkzaam was. Iedereen was altijd tevreden over hem. Bovendien heb ik een brief van het Ministerie van VWS gezien waaruit bleek dat hij onder supervisie zijn werkzaamheden mag uitvoeren. Ik heb niet actief naar zijn diploma’s gevraagd, maar vanwege zijn ervaring, de brief van het ministerie en mijn eigen ervaringen met de werkwijze van [gedaagde1] ging ik er vanuit dat hij bekwaam was. Daarnaast waren alle patiënten erg tevreden met [gedaagde1] en wilden zij vaak alleen maar door hem geholpen te worden. Voordat ik bij hem in dienst trad heb ik ook enkele maanden als zijn assistente gewerkt en kon ik zijn bekwaamheid vaststellen.”
4.5.3.
Zelf heeft [gedaagde1] ter zitting over zijn bekwaamheid verklaard:
“Voor de studie geneeskunde in Nederland ben ik 3x uitgeloot. De brief van het ministerie waarin staat dat ik onder supervisie mag werken dateert uit 2001. Mijn originele diploma is afgebrand met mijn huis. Het is juist dat ik later nog in Azerbeidzjan ben geweest. Op de universiteit lukte het niet om een afschrift te krijgen omdat ik van Armeense afkomst ben. Ik weet dat het verplicht is om bij wortelkanaalbehandelingen een begin- en eindfoto te maken.”
Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde1] een afschrift van een buitenlands tandartsdiploma uit 1985 overgelegd en verder stelt hij na zijn tandheelkundige opleiding nog twee jaar stage te hebben gelopen bij een tandarts waarna hij vele jaren in het buitenland beroepsmatig werkzaam is geweest waarbij hij handelingen op het gebied van de tandheelkunde heeft verricht. In Nederland is hij in de afgelopen 15 jaar werkzaam geweest voor verschillende tandartsen en heeft hij in hun opdracht veelvuldig verschillende voorbehouden handelingen naar tevredenheid van de tandartsen en patiënten uitgevoerd. Voorts onderhoudt hij zijn bekwaamheid nu hij veelvuldig overleg heeft met tandartsen en lezingen/cursussen volgt om zijn kennis op peil te houden.
4.5.4.
Ook [gedaagde3] , die niet in persoon op de comparitie is verschenen, stelt in haar conclusie van antwoord dat de artikelen 35 en 38 Wet BIG altijd zijn nagekomen. Ook zij baseert de bekwaamheid van [gedaagde1] op de stelling dat hij langer dan 15 jaar in Nederland onder supervisie van verschillende bevoegde tandartsen voorbehouden handelingen naar tevredenheid van die tandartsen en patiënten heeft verricht. Voorts stelt [gedaagde3] veelvuldig de door [gedaagde1] uitgevoerde behandelingen te hebben geëvalueerd.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat de authenticiteit van het door [gedaagde1] overgelegde afschrift van het buitenlandse tandartsdiploma uit 1985 niet is komen vast te staan, mede omdat door DSW is gesteld dat een dergelijk diploma met precies dezelfde cijferlijst via internet gekocht kan worden. Die stelling heeft [gedaagde1] niet weersproken.
De brief van het Ministerie van VWS - waarover [gedaagde1] en [gedaagde2] hebben verklaard en waarvan het bestaan door DSW wordt betwist - is niet overgelegd en kan derhalve door de rechtbank niet bij de beoordeling betrokken worden.
4.7.0.
DSW heeft ter onderbouwing van haar standpunt o.a. afschriften in het geding gebracht van:
- het verslag van de door DSW verrichte dossiercontrole;
- een verslag van een door tandarts [persoon1] verrichte beoordeling van 24 patiëntendossiers en bijbehorende röntgenfoto`s d.d. 1 december 2015;
- een rapport van het inspectiebezoek op 2 oktober 2014 van de Inspectie voor de Gezondheidszorg van november 2015.
Door gedaagden zijn o.a. schriftelijke verklaringen van twee stoelassistentes en een door vele patiënten ondertekende verklaring overgelegd.
4.7.1.
De dossiercontrole heeft zich gericht op de periode september 2010 tot en met december 2013 en betrof o.a. een bezoek aan de praktijk uitgevoerd op 23 juli 2013 en vervolgd op 14 augustus 2013; een onderzoek van de agenda/kamerbezetting en het beoordelen van 46 behandeldossiers, waarvan vast staat dat de feitelijke behandeling is uitgevoerd door [gedaagde1] . Voor zover van belang voor (het door DSW onder 4.3. genoemde) element b luiden de conclusies als volgt:

CONCLUSIES
-
er is sprake van onrechtmatig geleverde tandheelkundige zorg
[..]
Uit de controle is gebleken dat dhr. [gedaagde1] vaak zonder toezicht werkt, de afspraken rond supervisie schriftelijk niet zijn vastgelegd en voor geen van de door ons onderzochte dossiers een schriftelijke werkopdracht is gegeven aan dhr. [gedaagde1] door mw. [gedaagde2] dan wel mw. [gedaagde3] .
Mw. [gedaagde2] stelt dat er altijd een toezichthoudend tandarts aanwezig is, maar dit wordt niet bevestigd noch door de agenda, noch door het arbeidscontract en de hierin opgenomen honorering.
Als voorbeeld de agenda van de week van 18 oktober 2012
Mw [gedaagde2] is met zwangerschapsverlof. Er zijn dan ook geen afspraken voor kamer 1 in de agenda vermeld. Dhr. [gedaagde1] werkt alle dagen van de week.
Mw. [gedaagde3] werkt volgens de agenda op dinsdag alleen het einde van de middag, woensdag de gehele dag, donderdag uitsluitend aan het eind van de middag en vermoedelijk die dag alleen op de [adres2] en vrijdagochtend en in de middag een paar uur.
Het is geenszins geloofwaardig dat mw. [gedaagde3] op alle overige tijden onbezoldigd haar tijd doorbrengt in de [bedrijf1] om te superviseren.
Bovendien blijkt uit de agenda dat er in ieder geval geen BIG-geregistreerde tandarts staat ingeroosterd op de volgende dagen:
Di 03-07-2012 Do 05-07-2012 D1 18-09-2012 Do 2-09-2012 Di 25-09-2012 Do 27-09-2012 Ma 08-10-2012
Tijdens het gesprek van 14 augustus 2013 is mw. [gedaagde3] op vakantie en mw. [gedaagde2] is in de gespreksruimte aanwezig. Tussendoor worden patiënten behandeld door dhr. [gedaagde1] . Desgevraagd
antwoordt mw. [gedaagde2] dat het niet (meer) noodzakelijk is om direct toezicht te houden op de werkzaamheden van dhr [gedaagde1] .
In ieder geval is tijdens het gesprek van 14 augustus geconstateerd dat dhr. [gedaagde1] geheel zelfstandig patiënten behandelt, aangezien de gespreksruimte door mw. [gedaagde2] niet is verlaten om te superviseren tijdens ons twee uur durende bezoek die dag.
De vaststelling dat het delegeren van taken niet schriftelijk is vastgelegd, heeft tot gevolg van dhr.
[gedaagde1] onbevoegd voorbehouden handelingen verricht, hetgeen in strijd is met de Wet BIG. Dit maakt dat de uitgevoerde behandelingen door dhr. [gedaagde1] onrechtmatig zijn verricht, zodat de declaraties tevens onrechtmatig zijn.
[..]
-
Kwaliteit en doelmatigheid laat op veel vlakken te wensen over
De kwaliteit en doelmatigheid van de uitgevoerde tandheelkundige behandelingen laat op veel vlakken zeer te wensen over. De volgende constateringen zijn gedaan:
- In de door dhr. [gedaagde1] gereserveerde tijd is het absoluut onmogelijk om kwalitatief acceptabele vullingen te vervaardigen. Ook volgens zijn eigen tijdsinschatting (zie tabel op pagina 10: dhr. [gedaagde1] heeft voor een 3kanalige endo minder dan de helft van de tijd nodig dan waar de NMT van uitgaat) is het niet mogelijk om binnen de beschikbare tijd zoveel verrichtingen uit te voeren. Desgevraagd loopt dhr [gedaagde1] bovendien weinig uit tijdens de patiëntenbehandeling. Daarnaast komt het regelmatig voor dat patiënten tussendoor behandeld worden terwijl ze geen afspraak hebben. Daarmee wordt de discrepantie tussen gereserveerde tijd en aantal verrichtingen alleen maar groter.
- Veel vullingen worden in korte tijd overgelegd of in ieder geval opnieuw gedeclareerd. De meeste binnen drie jaar, vaak al binnen een paar maanden. Dit kan niet alleen het gevolg zijn van onvoldoende mondhygiëne of bepaalde gewoontes (bijvoorbeeld knarsen). Vaak worden meerdere vullingen per kwadrant (`op rij`) gedeclareerd. In de betreffende dossiers zijn overigens geen aantekeningen aangetroffen die zouden duiden op slechte mondhygiëne of parafuncties.
[..]
- Bij veel van de onderzochte patiëntendossiers is röntgenologisch vastgesteld dat cariës nog aanwezig is terwijl de vulling recent daarvoor is gedeclareerd. Veel vullingen sluiten bovendien niet correct aan.
- Het grote aantal endo's (endodontische behandeling of wortelkanaalbehandeling) laat zich niet verklaren door de samenstelling van de patiëntenpopulatie. Het grote aantal endo's wordt verklaard door het feit dat op de röntgenfoto aanwezige caviteiten niet tijdig worden behandeld.
- Bij veel van de endo's blijkt op de foto dat de guttapercha is doorgeperst (door de wortel heen in het kaakbot). Een aparte lengte foto wordt niet genomen. In plaats daarvan wordt er een foto genomen met de points in situ.
- Ook bij endo's (wortelkanaalbehandelingen) worden relatief weinig röntgenfoto's genomen. Meestal slechts één, terwijl het protocol voorschrijft beginfoto, minimaal één lengtefoto en eindfoto.
[..]
- Er worden relatief weinig röntgenfoto's gemaakt en zeker te weinig bite-wings. Dit is een kwaliteitsaspect. Voor het vroegtijdig stellen van een juiste diagnose is het regelmatig nemen van bite-wings absoluut noodzakelijk.
[..]
Gezien bovenstaande moet geconcludeerd worden dat de kwaliteit zoals die door ons is vastgesteld op de röntgenfoto's ver ligt onder het niveau dat verwacht mag worden van een redelijk bekwaam handelend tandarts. Dit wordt bovendien bevestigd door het grote aantal vullingen in hetzelfde element dat binnen zeer korte tijd (soms zelfs enkele maanden) opnieuw gedeclareerd wordt. Tevens wordt hierbij vastgesteld dat het door de wetgever beoogde toezicht duidelijk te kort schiet.
[..]
Eindconclusies
•Er is in deze praktijk sprake van onbevoegde tandheelkunde met aantoonbare schade aan de patiënt waarbij tevens geconcludeerd moet worden dat de kwaliteit zoals die door ons is vastgesteld op de röntgenfoto's ver ligt onder het niveau dat verwacht mag worden van een redelijk bekwaam handelend tandarts.
•Onrechtmatig en ondoelmatig geleverde tandheelkundige zorg
[..]”
4.7.2.
Het onderzoek door tandarts [persoon1] , lid van de KNMT en lid Kwaliteit register tandartsen KRT, houdt als samenvatting het volgende in:
“DSW heeft mij de opdracht gegeven om een aantal patiëntendossiers van de [bedrijf1] te beoordelen.
Het betreft patiëntendossiers die zij bij haar onderzoek naar bovengenoemde praktijk betrokken heeft.
Het beoordelen van de patiëntendossiers van deze praktijk inclusief de daarbij behorende röntgenfoto's is heel arbeidsintensief gebleken: de patiëntendossiers van deze praktijk lieten op zoveel vlakken te wensen over (dit licht ik hieronder verder toe), dat een goede beoordeling per patiëntendossier zeer tijdrovend bleek. Aangezien de conclusies van de patiëntendossiers in ieder dossier eenzelfde beeld opleverden, heb ik mij beperkt tot de verslaglegging van de beoordeling van 24 van de 45 patiëntendossiers en de bijbehorende röntgenfoto's. [..] De beoordelingen van de genoemde dossiers samenvattend kom ik tot de volgende conclusies. Ten eerste laat de kwaliteit van de röntgenfoto's zeer te wensen over.
Het merendeel van de foto's is in spiegelbeeld geprojecteerd en ook nog eens geroteerd.
Dat maakt het voor een behandelaar bijzonder lastig om zich te oriënteren en een goed beeld te vormen van de gebitssituatie. Het is niet denkbeeldig dat hierdoor gemakkelijk fouten in de behandeling kunnen ontstaan.
De vergelijking met een wegenkaart die op zijn kop gelezen moet worden en dan ook nog eens tegen het licht moet worden gehouden om de weg te vinden, dringt zich op.
Ik zet dan ook vraagtekens bij de kundigheid c.q. bekwaamheid van degene die in deze praktijk het röntgenapparaat bedient, en bij de anatomische kennis van de behandelaar.
Met dergelijke röntgenfoto's is het zeer lastig om adequate behandelplannen en zorgplannen op te stellen.
Ten tweede is er slechts gedurende drie jaar dossiervorming voorhanden, terwijl de declaratie geschiedenis een veel groter tijdsvlak omspant. Hierdoor blijft er veel onduidelijk. Er is in deze praktijk blijkbaar geen rekening gehouden met de bewaarplicht van medische dossiers van 10 jaar.
Ten derde ontbreken in veel gevallen voor behandelingen essentiële röntgenfoto's, zoals lengtefoto's bij een wortelkanaalbehandeling.
De kwaliteit van de verrichte wortelkanaalbehandelingen is naar de huidige richtlijnen binnen de endodontologie slecht. Regelmatig zijn er wortelkanaalvullingen doorgeperst door de wortelpunt tot in het bot.
Tevens moet vermeld worden dat de verslaglegging door de behandelaar in de onderzochte patiëntendossiers zoveel te wensen overlaat dat het onmogelijk is om de gegevens foutloos te interpreteren.
Over het geheel genomen kon ik geen andere conclusie trekken dan dat er sprake is van kwalitatief slechte tandheelkunde. Ondanks het feit dat er veel verrichtingen zijn gedeclareerd, is er nog steeds sprake is van veel restproblemen en achterstallig onderhoud van het gebit bij het merendeel van de door mij beoordeelde dossiers.”
4.7.3.
Het rapport van het inspectiebezoek op 2 oktober 2014 van de Inspectie voor de Gezondheidszorg van november 2015 bevat niet de naam van de betrokken tandartsenpraktijk. Gedaagden hebben echter niet betwist dat dit rapport betrekking heeft op “ [bedrijf1] ”. Voor zover van belang, houdt het rapport het volgende in:
“1 Inleiding
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna; de inspectie) bezocht Tandartspraktijk [zwartgemaakt] in Rotterdam (hierna: de zorgaanbieder) onaangekondigd op 2 oktober 2014.
[..]
1.2.
Onderzoeksdoel
Doel van het inspectiebezoek was te beoordelen in hoeverre de zorgaanbieder voldoet aan relevante wet- en regelgeving, richtlijnen, (beroeps)normen en standaarden. Wanneer een zorgaanbieder hier aan voldoet beperkt dat risico’s op onverantwoorde zorg.
[..]
1.4.
Onderzoeksmethode
[..]
Om tot een oordeel te komen heeft de inspectie:
  • Gesprekken gevoerd met [zwartgemaakt] en zorgverleners
  • Geanonimiseerde patiëntdossiers ingezien.
  • Documenten ingezien.
  • Een rondgang gemaakt door de instelling.
[..]
2.3.
Dossieronderzoek
Tijdens het bezoek aan de instelling heeft de inspectie in kopie een aantal anonieme dossiers opgevraagd, met alle daartoe behorende informatie, inclusief de declaraties aan patiënten en de rekeningen van tandtechnische werkzaamheden. De beoordeling van de dossiers vond later plaats. De laatste twee behandeljaren werden beoordeeld in 21 anonieme dossiers. De opgenomen resultaten zijn constateringen die in veel gevallen in meer dossiers voorkomen. De inspectie hanteert als uitgangspunt bij de beoordeling dat wat niet is opgenomen, in het dossier ook niet is uitgevoerd.
[..]
2.3.2
Taakdelegatie
Wet BIG (artikelen 35, 38), IGZ circulaire ‘Taakherschikking in de tandheelkundige praktijk en
het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-tandartsen (2008-01-IGZ)
,
Praktijkwijzer Taakdelegatie (NMT 2005), Gedragsregels voor tandartsen 1.06 (NMT 2012)
Hieronder is een samenvattend overzicht opgenomen van de tekortkomingen die gevonden
zijn in dossiers en agenda’s van alle behandelaars binnen de instelling rond het juist toepassen
van taakdelegatie.
Conform norm Nee
1. Opdracht X
2 Verificatie van bekwaamheid X
3 Opleiding door derden X
4 Mogelijkheid tussenkomst en evaluatie X
5 Informatievoorziening X
X = niet conform de norm; 0 = niet beoordeeld; NVT = niet van toepassing
Toelichting:
1. In de beoordeelde patiëntendossiers stond geen opdracht genoteerd van de
behandelend tandarts aan de tandheelkundig medewerker.
2 • Er bestonden geen wederzijds ondertekende verklaringen waaruit bleek dat de
tandartsen de tandheelkundig medewerker bekwaam achtten en de tandheelkundig
medewerker zichzelf bekwaam achtte voor het uitvoeren van specifieke voorbehouden
handelingen.
3 • De instelling kon geen diploma’s of certificaten overleggen van door de
tandheelkundig medewerker gevolgde opleidingen door derden om de bekwaamheid te
verkrijgen dan wel te behouden voor het uitvoeren van voorbehouden handelingen.
4 • De instelling kon niet aannemelijk maken dat tijdens de door de tandheelkundig
medewerker uitgevoerde voorbehouden handelingen, de mogelijkheid van tussenkomst
en evaluatie door de behandelend tandartsen was geborgd.
5 • Uit de patiëntendossiers bleek niet dat de patiënten afdoende waren geïnformeerd
over de professionele status van de tandheelkundig medewerker alvorens voorbehouden
handelingen werden uitgevoerd.
2.3.3
Informeren en toestemming
Praktijkwijzer ‘WGBO in de praktijk’ (NMT 2006), Gedragregels voor tandartsen 2.1 en 2.3
(NMT 2012, informatie, toestemming en relatie), Wet op de geneeskundige
behandelingsovereenkomst (WGBO)
Hieronder is een opsomming opgenomen van de tekortkomingen die gevonden zijn in dossiers
van alle behandelaars binnen de instelling rond het onvoldoende informeren van patiënten en
het vastleggen van de toestemming voor een behandeling.
• Uit de dossiers bleek niet dat de patiënten of hun vertegenwoordigers voldoende waren
geïnformeerd over de behandelingen, de risico’s, de prognose, de behandelalternatieven, de
kosten, de nazorg en de (verdere) preventie van mondziekten.
• In de dossiers ontbraken zorgplannen of integrale behandelplannen als referentie voor
samenwerkingsafspraken tussen de diverse behandelaars van een patiënt.
• De toestemming voor de behandeling, het nalaten of het werken in delegatie was
niet vastgelegd.
• De afwijkingen van de landelijke richtlijnen waren niet onderbouwd.
[..]
3 Conclusie
Het totale risico voor de patiënt op onverantwoorde zorg is geschat op hoog tot zeer hoog, gezien de geconstateerde tekortkomingen binnen alle vier de onderzoeksthema's, zoals weergegeven in onderstaande tabel. Een uitwerking van de bevindingen bij de verschillende onderzoeksthema's is opgenomen in het hoofdstuk Resultaten.
Onderwerp Aanvaardbaar Matig tot hoog Hoog tot zeer
risico risico hoog risico
1. Infectiepreventie Ѵ
2 Radiologie Ѵ
3 Zorg, Taakdelegatie en Declaratie Ѵ
4 Organisatie Ѵ
Toelichting
[..]
3 Op alle beoordeelde onderdelen binnen het thema Zorg zijn tekortkomingen geconstateerd. Dit betekent een grote kans op kwalitatief onvoldoende zorg. Een mogelijk gevolg is het voortbestaan van mondziekten en/of het ontstaan van een tandheelkundige handicap bij patiënten.
4 Op alle beoordeelde onderdelen binnen het thema Organisatie zijn tekortkomingen geconstateerd. Dit betekent een grote kans op onverantwoorde zorg.”
4.8.
Gedaagden hebben de (resultaten van de) door DSW ingestelde dossiercontrole gemotiveerd betwist. Het onderzoek achten zij onvolledig en niet representatief omdat DSW slechts 46 van de in totaal rond de 1.000 dossiers heeft bekeken en omdat bij deze 46 patiënten relatief veel behandelingen zijn verricht. Zij stellen dat de adviserend tandarts van DSW niet onafhankelijk is en hebben bij DSW tevergeefs aangedrongen op het oproepen van patiënten voor onderzoek in de mond. Veel foto’s zouden verloren zijn gegaan althans door DSW niet bekeken. Voorts is volgens hen geen rekening gehouden met het gegeven dat de patiënten van de risicovolle dossiers niet of nauwelijks aandacht besteden aan de mondhygiëne. Tot slot zijn gedaagden van mening dat de adviserend tandarts van DSW ook fouten heeft gemaakt. [gedaagde1] heeft in dat verband in concreto gereageerd op diens bevindingen over de 46 onderzochte dossiers.
4.9.
De rechtbank stelt echter vast dat gedaagden de in de latere rapporten neergelegde bevindingen van de onafhankelijk tandarts [persoon1] en de Inspectie voor de Gezondheidszorg niet (of nauwelijks) hebben betwist. Deze rapporten bevestigen op een groot aantal punten de door DSW getrokken conclusies uit de door haar verrichte dossiercontrole. Dit betreft zowel de zorginhoudelijke aspecten (de kwaliteit van de geleverde zorg) als de procedurele aspecten aangaande opdrachtverlening/taakherschikking. Daartegenover leggen de schriftelijke verklaringen van de stoelassistentes (die in algemene zin verklaren over aan [gedaagde1] gegeven opdrachten en/of controles) en de patiënten (die in algemene zin verklaren altijd netjes en bekwaam te zijn geholpen) onvoldoende gewicht in de schaal, ook omdat daaruit geenszins blijkt dat voldaan is aan de eisen van verantwoorde zorg en goede opdrachtverlening.
4.10.
Tegen het licht van de hiervoor onder 4.6. gedane vaststelling tonen de drie besproken onderzoeken naar het oordeel van de rechtbank aan dat in de onderzochte periode sprake was van onbekwame en onverantwoorde zorg door [gedaagde1] in [bedrijf1] respectievelijk binnen [gedaagde4] Meer in het bijzonder volgt daaruit dat door [gedaagde2] of [gedaagde3] niet per patiënt opdracht was verstrekt aan [gedaagde1] voor het verrichten van aan tandartsen voorbehouden handelingen, dat de opdrachtbeschrijving niet protocollair was vastgelegd, dat niet is gebleken dat patiënten vooraf is gewezen op de omstandigheid dat [gedaagde1] in opdracht van een tandarts voorbehouden handelingen uitvoerde en dat zij daarvoor toestemming dienden te geven. De rechtbank concludeert voorts dat [gedaagde2] en [gedaagde3] niet overtuigd mochten zijn van de bekwaamheid van [gedaagde1] , dat [gedaagde1] zelf evenmin redelijkerwijs mocht aannemen dat hij bekwaam was om de opdrachten uit te voeren en dat de praktijk niet zodanig was georganiseerd dat anderszins was voldaan aan de voorwaarden van opdrachtverlening, waaronder de noodzakelijke waarborgen voor tussenkomst/nadere opdrachten (“supervisie”) door een tandarts. Zoals hiervoor onder 4.4. reeds is overwogen brengt het niet voldaan zijn aan deze voorwaarden met zich dat sprake is geweest van het onbevoegd verrichten door [gedaagde1] van aan tandartsen voorbehouden handelingen en dat er ook anderszins ernstige twijfels bestaan met betrekking tot de bekwaamheid van [gedaagde1] inzake het verrichten van handelingen op het terrein van de tandheelkunde en het naleven van de rechten van de patiënt, in het bijzonder aangaande de eisen van
informed consenten de dossierplicht.
4.11.
De rechtbank acht nadere bewijslevering door DSW, al dan niet in de vorm van het bekijken van de monden van patiënten, derhalve niet nodig. Op zichzelf heeft DSW erkend dat er met betrekking tot de 46 onderzochte behandeldossiers geen sprake was van een representatieve steekproef. Dit kan gedaagden echter niet baten. In de eerste plaats is van belang dat de dossierbeoordeling slechts één van de onderzoeksmodaliteiten betrof (zie 4.7.1). In de tweede plaats zijn de geconstateerde tekortkomingen in de behandeling zodanig van aard dat zij wel degelijk kunnen bijdragen aan de generieke conclusie dat [gedaagde1] onbekwaam was en de door hem verleende zorg onverantwoord. Dat specifiek risicovolle dossiers zijn onderzocht doet aan de (ernst van de) geconstateerde tekortkomingen immers niet af. De conclusie dat sprake was van onbekwame en onverantwoorde zorg kleeft aldus aan alle feitelijk door [gedaagde1] verrichte behandelingen. Om die reden hebben gedaagden ook geen baat bij hun stelling, dat de patiënten van de risicovolle dossiers niet of nauwelijks aandacht besteden aan de mondhygiëne.
4.12.
De conclusie dat sprake was van onverantwoorde zorg dient gezien te worden tegen het licht van de tot 1 januari 2016 geldende Kwaliteitswet zorginstellingen, op grond waarvan zorginstellingen ( [gedaagde4] ) verplicht waren om ‘verantwoorde zorg’ te bieden. Dit behelst o.a. dat men de zorgverlening op zodanige wijze organiseert, voorziet van zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig personeel en materieel en zorg draagt voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander leidt tot ‘verantwoorde zorg’. Een soortgelijke verplichting tot het bieden van verantwoorde zorg, gold tot 1 januari 2016 ook voor individuele beroepsbeoefenaren niet werkend in een instelling op grond van artikel 40 Wet BIG. Deze verplichting gold zowel voor zogenoemde voorbehouden handelingen als voor overige tandheelkundige handelingen. Uit het voorgaande volgt dat gedaagden deze verplichting hebben geschonden.
4.13.
DSW heeft in de dagvaarding onweersproken gesteld dat uit het bepaalde in artikel 35 en 50 van de Wet marktordening gezondheidszorg (hierna: Wmg), gelezen in samenhang met de relevante tariefbeschikkingen van de Nederlandse zorgautoriteit en de polisvoorwaarden van DSW uit de hier relevante periode, volgt dat slechts tandheelkundige verrichtingen – zowel voorbehouden handelingen als overige handelingen op het gebied van de tandheelkunde – in rekening mogen worden gebracht bij DSW indien het gaat om zorg die is verleend door of onder verantwoordelijkheid van een tandarts. Hiervoor is geconcludeerd dat [gedaagde1] geen tandarts is en dat hij ook overigens niet overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 35 en 38 Wet BIG in opdracht van een tandarts heeft gewerkt. Door zijn verrichtingen desondanks bij DSW in rekening te brengen, hebben gedaagden gehandeld in strijd met de voorschriften uit de Wmg.
4.14.
De hiervoor genoemde schendingen van verplichtingen van gedaagden leveren een onrechtmatige daad op jegens DSW. Zowel de Wet BIG als de Kwaliteitswet zorginstellingen beogen de kwaliteit van de zorg te bevorderen en te beschermen, en het publiek te beschermen tegen niet verantwoorde zorg. Via de Wmg heeft de wetgever in dezen een grote mate van verantwoordelijkheid neergelegd bij zorgverzekeraars, die tevens zijn belast met het waarborgen van de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg. De wetgever heeft aldus mede beoogd de belangen van een zorgverzekeraar als DSW te beschermen. Dit betekent dat aan het relativiteitsvereiste is voldaan, hetgeen door de gedaagden ook niet is weersproken.
4.15.
De jegens DSW gepleegde onrechtmatige daad kan naar het oordeel van de rechtbank aan alle gedaagden worden toegerekend. Zowel [gedaagde1] als [gedaagde2] en [gedaagde3] wisten althans behoorden te weten dat tot 8 mei 2012 [bedrijf1] en vanaf die datum [gedaagde4] de door [gedaagde1] bij verzekerden van DSW uitgevoerde tandheelkundige verrichtingen declareerde onder de “AGB-code” van [gedaagde2] of [gedaagde3] . De bij [gedaagde1] als enig bestuurder en aandeelhouder bekende wetenschap kan toegerekend worden aan [gedaagde4] Allen zijn op grond van de wet bovendien hoofdelijk aansprakelijk voor de door DSW geleden schade.
4.16.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de door [bedrijf1] en later door [gedaagde4] bij DSW ingediende declaraties onrechtmatig waren. Gedaagden zijn aansprakelijk voor de als gevolg daarvan door DSW geleden schade, die bestaat uit de door DSW op grond van die declaraties uitgekeerde bedragen. Aangezien noch de hoogte van de door DSW over de periode van 1 september 2010 tot en met 2014 gestelde uitbetaalde declaraties in zijn totaliteit noch het door DSW in haar vorderingen gemaakte onderscheid op basis van de parttime aanstellingen van [gedaagde2] en [gedaagde3] door gedaagden is betwist, zijn de vorderingen I tot en met IV toewijsbaar. Verder volgt uit art. 6:102 BW dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn tot het bedrag tot betaling waarvan de desbetreffende gedaagde wordt veroordeeld (vordering V).
4.17.
Anders dan gedaagden menen is er geen reden om van de vorderingen de door [gedaagde1] / [gedaagde4] gemaakte techniekkosten en kosten van materialen e.d. uit te sluiten. Ook voor deze kosten geldt immers, voor zover al sprake was van juist gebruik, dat het onrechtmatig was om deze te declareren omdat ze gebruikt zijn door een onbekwaam en onbevoegd geachte persoon.
4.18.
Dit betekent dat de andere door DSW onder 4.3. genoemde elementen geen bespreking behoeven, zodat in het midden kan worden gelaten of één of meer gedaagden zich schuldig hebben gemaakt aan “upcoding” of andere vormen van fraude.
4.19.
Op de comparitie heeft DSW gesteld dat 38,5% van de patiënten van [gedaagde1] die zijn overgestapt naar een andere tandarts opnieuw moest worden behandeld in verband met klachten en dat dat percentage normaal 13% bedraagt. Op grond van deze door gedaagden onvoldoend gemotiveerd weersproken stelling en gelet op de aard van de geconstateerde tekortkomingen in de door [gedaagde1] verrichte handelingen, acht de rechtbank het aannemelijk dat DSW ook verdere schade heeft geleden teneinde de gezondheidsschade als gevolg van de behandelingen van [gedaagde1] weg te nemen of te beperken dan wel te voorkomen. Ook de vorderingen onder V zijn derhalve toewijsbaar.
4.20.
Gedaagden hebben geen verweer gevoerd tegen de gevorderde schadevergoeding van € 15.000,- in verband met de vaststelling van de schade en aansprakelijkheid. Deze schadevergoeding komt de rechtbank redelijk voor. Vordering VII zal derhalve eveneens worden toegewezen, zij het dat de wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding, nu DSW niet heeft gesteld waarom de rente eerder verschuldigd zou zijn.
4.21.
Als de in het ongelijk gestelde partijen, zullen gedaagden in de kosten worden veroordeeld. Deze kosten (hoofdzaak en incident) bedragen tot op heden € 3.864,- aan vastrecht en € 5.160,- (2 punten tarief VII) aan salaris voor de advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank

5.1.
veroordeelt [gedaagde1] tot betaling van een bedrag ter grootte van de in de periode 1 september 2010 tot en met 2014 door DSW aan de tandartsenpraktijk (tot 8 mei 2012 in de vorm van een eenmanszaak en vanaf 8 mei 2012 in de vorm van een besloten vennootschap) betaalde declaraties, voor zover deze kunnen worden toegerekend aan de feitelijk door [gedaagde1] verrichte tandheelkundige handelingen respectievelijk zijn ingediend en betaald nadat de praktijk en de daarbij werkzame tandartsen waren uitgesloten van vergoeding, zijnde een bedrag van € 652.760,81, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen steeds vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door DSW zijn voldaan tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde2] tot betaling van een bedrag ter grootte van de in de periode
1 september 2010 tot en met 2014 door DSW aan de tandartsenpraktijk (tot 8 mei 2012 in de vorm van een eenmanszaak en vanaf 8 mei 2012 in de vorm van een besloten vennootschap) betaalde declaraties, voor zover op deze declaraties [gedaagde2] als behandelaar is genoemd en voor zover deze declaraties kunnen worden toegerekend aan de feitelijk door [gedaagde1] verrichte tandheelkundige handelingen respectievelijk zijn ingediend en betaald nadat de praktijk en de daarbij werkzame tandartsen waren uitgesloten van vergoeding, zijnde een bedrag van
€ 637.390,46, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen steeds vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door DSW zijn voldaan tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde3] tot betaling van een bedrag ter grootte van de in de periode
1 augustus 2012 tot en met 2014 door DSW aan de tandartsenpraktijk betaalde declaraties, voor zover op deze declaraties [gedaagde3] als behandelaar is genoemd en voor zover deze declaraties kunnen worden toegerekend aan de feitelijk door [gedaagde1] verrichte tandheel-kundige handelingen respectievelijk zijn ingediend en betaald nadat de praktijk en de daarbij werkzame tandartsen waren uitgesloten van vergoeding, zijnde een bedrag van € 15.370,35, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen steeds vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door DSW zijn voldaan tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde1] B.V tot betaling van een bedrag ter grootte van de in de periode 8 mei 2012 tot en met 2014 door DSW aan deze vennootschap betaalde declaraties, voor zover deze declaraties kunnen worden toegerekend aan de feitelijk door [gedaagde1] verrichte tandheelkundige handelingen respectievelijk zijn ingediend en betaald nadat de praktijk en de daarbij werkzame tandartsen waren uitgesloten van vergoeding, zijnde een bedrag van
€ 431.896,84, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen steeds vanaf de dag waarop de onderliggende declaraties door DSW zijn voldaan tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.5. -
veroordeelt [gedaagde4] met betrekking tot tandheelkundige handelingen verricht door [gedaagde1] vanaf 8 mei 2012 en gedeclareerd op naam van [gedaagde2] of [gedaagde3] met de opdracht tot betaling aan de tandartsenpraktijk:
- veroordeelt [gedaagde1] met betrekking tot tandheelkundige handelingen verricht door [gedaagde1] vanaf 1 september 2010 en gedeclareerd op naam van [gedaagde2] of [gedaagde3] met de opdracht tot betaling aan de tandartsenpraktijk
- veroordeelt [gedaagde2] met betrekking tot tandheelkundige handelingen verricht door [gedaagde1] vanaf 1 september 2010 gedeclareerd op naam van [gedaagde2] met de opdracht tot betaling aan de tandartsenpraktijk
- veroordeelt [gedaagde3] met betrekking tot tandheelkundige handelingen verricht door [gedaagde1] vanaf 1 september 2010 gedeclareerd op naam van [gedaagde3] met de opdracht tot betaling aan de tandartsenprakijk,
tot vergoeding van de schade bestaande uit de vergoeding door DSW van declaraties die betrekking hebben op door andere tandartsen geleverde zorg met betrekking tot de verzekerden waarop de in de aanhef van dit nummer bedoelde tandheelkundige handelingen betrekking hebben en welke zorg noodzakelijk is (geworden) om de gezondheidsschade als gevolg van de behandelingen van [gedaagde1] weg te nemen of te beperken dan wel verdere schade te voorkomen of te beperken, een en ander nader op te maken hij staat;
5.6.
bepaalt dat gedaagden, steeds ten belope van maximaal het bedrag tot betaling
waarvan de betreffende gedaagde is veroordeeld, hoofdelijk worden veroordeeld tot
betaling, met de bepaling dat de een bevrijdend kan betalen voor de ander;
5.7.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk - des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd - tot betaling van een deel van de kosten van het fraudeonderzoek aan DSW,
begroot op € 15.000, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te
rekenen vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.8.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk - des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd - in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van DSW bepaald op
€ 9.024,-;
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema, mr. Th. Veling en mr. A.C. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.
32/1980/