ECLI:NL:RBROT:2016:5498

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
C/10/15/1060 R
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2016 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares, bij toelating tot de schuldsaneringsregeling, een schuldenlast had van ongeveer € 23.291,63, maar dat deze inmiddels was opgelopen tot ruim € 40.000,00 door het indienen van nieuwe vorderingen door 23 schuldeisers. De bewindvoerder heeft verzocht om beëindiging van de regeling, omdat de schuldenares niet voldeed aan haar verplichtingen, waaronder het niet aanleveren van noodzakelijke informatie en het ontstaan van nieuwe schulden. De rechtbank heeft de tekortkomingen van de schuldenares als toerekenbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat zij niet voldoende had gedaan om haar verplichtingen na te komen. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en f, van de Faillissementswet. De rechtbank heeft tevens het salaris van de bewindvoerder vastgesteld, maar er zijn geen baten beschikbaar om vorderingen te voldoen, waardoor er geen sprake is van een faillissement van rechtswege. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. A.J. van Spengen, rechter, en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 13 juni 2016
Bij vonnis van deze rechtbank van 26 november 2015 is de toepassing van de
schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenares,
bewindvoerder: [bewindvoerder] .

1.De procedure

De bewindvoerder heeft verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen. De rechter-commissaris heeft dit verzoek ondersteund; zij heeft de regeling op 21 april 2016 aan de rechtbank voorgedragen voor tussentijdse beëindiging.
De bewindvoerder en schuldenares zijn gehoord ter terechtzitting van 6 juni 2016.
Op 6 juni 2016 heeft de rechtbank om 17.53 uur een e-mailbericht van schuldenares ontvangen. Gelet op het feit dat deze werd ontvangen na sluiting van de behandeling ter terechtzitting, laat de rechtbank dit bericht buiten beschouwing.
De uitspraak is bepaald op heden.
De rechtbank verwijst voor de gronden voor tussentijdse beëindiging naar de voordracht van de rechter-commissaris van 21 april 2016.

2.De standpunten

Op 31 mei 2016 heeft de rechtbank de brief van de bewindvoerder ontvangen, waarin zij bericht dat schuldenares de tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen niet heeft aangezuiverd.
De bewindvoerder beschikt niet over de voorlopige teruggaaf 2016, noch over een loon- of uitkeringsspecificatie van december 2015. Bovendien heeft schuldenares de bewindvoerder met betrekking tot de auto - die zij vlak voor toelating tot de schuldsaneringsregeling op naam van haar moeder heeft laten overschrijven - geen tweede waardebepaling doen toekomen, terwijl hier tijdens het gesprek met de rechter-commissaris op 19 februari 2016 duidelijke afspraken over zijn gemaakt.
Blijkens de aangifte inkomstenbelasting 2014 zou er sprake zijn van een te ontvangen bedrag van € 3.411,00. Het is de bewindvoerder niet bekend of dit bedrag aan schuldenares is betaald of dat de Belastingdienst het heeft verrekend met openstaande posten. Schuldenares heeft haar hierover niet nader geïnformeerd.
Ten slotte is er na de voordracht van de rechter-commissaris een nieuwe schuld aan Menzis ontstaan van € 190,95, die ziet op het eigen risico.
Ter terechtzitting heeft de bewindvoerder verklaard dat schuldenares haar de ontbrekende sollicitatiebewijzen heeft doen toekomen. Hiermee is de tekortkoming in de sollicitatieplicht zo goed als aangezuiverd.
De huidige schuldenlast bedraagt thans ruim € 40.000,00, terwijl schuldenares bij toelating tot de schuldsaneringsregeling melding maakte van een schuldenlast van ruim € 23.000,00. In ieder geval één van deze schulden, namelijk die aan SoZaWe, is volgens de bewindvoerder verwijtbaar ontstaan: schuldenares heeft van 6 juli 2015 tot 1 oktober 2015 naast haar inkomsten uit arbeid een WWB-uitkering ontvangen.
De bewindvoerder heeft van [naam 2] , de voormalig werkgever van schuldenares, bericht ontvangen dat zij de arbeidsovereenkomst met schuldenares heeft beëindigd. Waarom hiertoe is overgegaan, is de bewindvoerder niet gebleken. Ook hierover waren tijdens het verhoor duidelijke afspraken gemaakt.
Schuldenares zou, als werkende moeder met een kind jonger dan 12 jaar, recht hebben op combinatiekorting. Schuldenares heeft haar echter nog altijd geen voorlopige teruggaaf 2016 verstrekt, aldus de bewindvoerder.
Doordat schuldenares bewust geen uitkering heeft aangevraagd voor december 2015, heeft zij de vordering aan SoZaWe onnodig hoog gelaten. Wanneer zij immers wel een uitkering had aangevraagd, had SoZaWe deze ofwel kunnen verrekenen met de openstaande vordering, ofwel had schuldenares zelf op de vordering kunnen aflossen.
Schuldenares heeft ter terechtzitting verklaard dat zijzelf ten tijde van toelating tot de schuldsaneringsregeling ook nog geen weet had van het bestaan van de schuld aan SoZaWe, die de bewindvoerder en de rechter-commissaris eerst na toelating bekend is geworden. Schuldenares opende destijds haar post niet, omdat dit op dat moment te confronterend voor haar was. Voor de andere schulden, die niet op de schuldenlijst stonden, geldt dat schuldenares de Kredietbank er naar eigen zeggen wel op heeft gewezen dat de schuldenlijst niet compleet was. Volgens schuldenares heeft de Kredietbank haar werk zeer slecht gedaan. De Kredietbank heeft wel vier verschillende verklaringen afgegeven, die steeds onjuist waren, en schuldenares heeft ook een klacht bij de Kredietbank ingediend. De Kredietbank heeft haar geadviseerd om de ontbrekende schulden op te schrijven en de rechtbank hiervan tijdens de toelatingszitting in kennis te stellen. Schuldenares is hier niet toe overgegaan omdat ze het gevoel had dat het een losse opmerking was van de Kredietbank. Bovendien verkeerde zij in de veronderstelling dat de schuldeisers die niet genoemd waren in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, na de uitspraak hun weg naar de bewindvoerder wel zouden vinden en op die manier toch op de crediteurenlijst zouden belanden.
Dat zij vier maanden dubbele inkomsten heeft gehad, had schuldenares niet direct door, aangezien haar betalingen toen werden gedaan door de Kredietbank. Ze bekeek haar online bankoverzichten ook niet, zodat het haar pas laat duidelijk werd dat zij nog steeds een WWB-uitkering ontving. Schuldenares heeft, zo heeft zij verklaard, kort na aanvang van haar dienstverband haar inkomensspecificatie direct doorgestuurd naar de uitkeringsinstantie. Hiervan heeft zij ook een ontvangstbevestiging ontvangen. Tegen de terugvordering van SoZaWe heeft schuldenares geen bezwaar gemaakt, omdat dit haar niet mogelijk leek.
Dat haar arbeidsovereenkomst destijds werd beëindigd had volgens schuldenares alles te maken met het feit dat zij slechts als vervanger was aangenomen voor iemand die met zwangerschapsverlof ging. De reden dat zij dit niet op schrift bevestigd heeft kunnen krijgen, is gelegen in het feit dat degene die daar toen over ging, niet meer werkzaam is bij het bedrijf.
Van een teruggaaf van de Belastingdienst over 2014 heeft schuldenares geen weet. Zij heeft niets op haar rekening ontvangen. Dat zij combinatiekorting had moeten aanvragen, wist zij niet. De nieuwe schuld aan Menzis heeft schuldenares naar eigen zeggen voldaan. Zij heeft hier ter terechtzitting geen betalingsbewijzen van over kunnen leggen. In december 2015 heeft schuldenares bewust geen uitkering aangevraagd. Op een WW-uitkering had zij geen recht. Gelet op de terugvordering van SoZaWe en haar verwachting om op korte termijn weer werk te hebben, heeft zij geen WWB-uitkering aangevraagd.
Voor wat betreft de auto die schuldenares vóór toelating tot de schuldsaneringsregeling op naam van haar moeder heeft laten zetten, heeft schuldenares verklaard dat zij het niet eens is met de beoordeling van de garagehouder dat de auto nog € 500,00 waard zou zijn. Schuldenares is van mening dat de auto niet meer dan € 100,00 waard is. Zij heeft, ondanks haar toezegging tijdens het gesprek met de rechter-commissaris, nog geen second opinion geregeld, omdat zij eerst de waardebepaling van de eerste garagehouder op papier wilde hebben.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van ruim € 40.000,00 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
Bij haar verzoek ex artikel 284 Faillissementswet heeft schuldenares een schuldenlijst gevoegd waarop een tiental vorderingen staat vermeld. De totale schuldenlast bedroeg bij toelating tot de schuldsaneringsregeling € 23.291,63. Thans hebben de schuldeisers samen 23 vorderingen bij de bewindvoerder ingediend, voor een totaalbedrag van ruim
€ 40.000,00. De vorderingen die bij toelating tot de schuldsaneringsregeling niet bekend waren, zijn vorderingen van Ziggo (€ 168,00), Ferratum (€ 1.137,00), Woonbron IJsselmonde (€ 1.205,00), Bol.com (€ 71,00), Splendid Club (€ 74,00), CJI Zorginstituut
(€ 560,00), DUO (€ 1.325,00), Bos Incasso (€ 362,00), Rabobank Incasso (€ 1.208,00), Klarna (€ 75,00) en SoZaWe (€ 3.095,00). Tijdens het gesprek met de rechter-commissaris op 19 februari 2016 is afgesproken dat schuldenares ten aanzien van deze schulden zou aangeven wanneer deze zijn ontstaan en wat de oorzaak is van het ontstaan. Dit heeft schuldenares verzuimd.
De vordering aan SoZaWe betreft een terugvordering van de WWB-uitkering over de periode 6 juli 2015 tot 1 oktober 2015. Het besluit van SoZaWe dateert van 5 november 2015; schuldenares is op 26 november 2015 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Dat schuldenares destijds haar poststukken niet opende en hierdoor ten tijde van de toelatingszitting geen weet zou hebben gehad van het terugvorderingsbesluit, moet voor haar risico komen. Hoewel schuldenares ter terechtzitting heeft verklaard dat zij haar inkomsten wel tijdig heeft gemeld aan de uitkeringsinstantie en daarom van mening is dat de terugvordering haar niet te verwijten is, heeft zij tegen het besluit geen bezwaar aangetekend. Ook heeft zij geen stukken over kunnen leggen die haar beweringen onderbouwen. Van deze vordering kan daarom worden vastgesteld dat deze verwijtbaar is ontstaan.
In het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zijn genoemde vorderingen niet vermeld en tijdens de toelatingszitting heeft schuldenares deze ook niet ter sprake gebracht. De verklaring van schuldenares dat zij van een aantal vorderingen wist dat deze ten onrechte niet op de lijst vermeld stonden en dat zij de Kredietbank wel heeft verzocht een nieuwe schuldenlijst op te stellen, is niet door haar onderbouwd en snijdt bovendien geen hout nu schuldenares ook heeft verklaard dat de Kredietbank haar heeft geadviseerd om deze vorderingen tijdens de toelatingszitting aan de rechtbank te melden en zij hier desondanks niet toe is overgegaan. De rechtbank is van oordeel dat een rechtvaardiging voor het bestaan van opgenoemde schulden ontbreekt. Deze schulden zijn ontstaan binnen de in de wet genoemde termijn van vijf jaar vóór indiening van het verzoekschrift. Indien schuldenares hiervan melding had gemaakt ten tijde van de beoordeling door de rechtbank van haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, zou dit voor de rechtbank reden zijn geweest om het verzoek af te wijzen.
Schuldenares heeft de bewindvoerder voorts onvoldoende informatie verstrekt. De bewindvoerder heeft schuldenares verzocht om een voorlopige teruggaaf van de Belastingdienst over 2016. Ter terechtzitting is gebleken dat schuldenares – hoewel zij hier hoogstwaarschijnlijk recht op heeft - geen combinatiekorting heeft aangevraagd, waardoor het ook niet mogelijk was om een voorlopige teruggaaf over 2016 over te leggen. Tijdens het gesprek met de rechter-commissaris is afgesproken dat schuldenares een schriftelijke van [naam 2] over zou leggen aan de bewindvoerder, waaruit blijkt wat de reden is van de beëindiging van het dienstverband. Hoewel de bewindvoerder een verklaring van [naam 2] heeft ontvangen dát het dienstverband is beëindigd, is de reden van de beëindiging de bewindvoerder niet bekend. Schuldenares heeft de bewindvoerder bovendien geen stukken doen toekomen waaruit blijkt dat zij, zoals zij heeft verklaard, de vordering van Menzis van € 190,00 volledig heeft voldaan.
Schuldenares heeft ter terechtzitting niet kunnen aantonen dat zij de informatieverplichting wel degelijk naar behoren zijn nagekomen. De rechtbank is van oordeel dat schuldenares de bewindvoerder gedurende de regeling gevraagd en ongevraagd had moeten informeren over haar financiële situatie en dat niet aannemelijk is dat schuldenares deze verplichting naar behoren is nagekomen.
Ten slotte heeft schuldenares de bewindvoerder geen tweede waardebepaling doen toekomen van de auto die zij vlak voor toelating tot de schuldsaneringsregeling op naam van haar moeder heeft laten overschrijven. Ook hierover zijn tijdens het gesprek met de rechter-commissaris op 19 februari 2016 duidelijke afspraken gemaakt. Dat schuldenares zich niet kan vinden in de eerste waardebepaling, waarin is bepaald dat de auto een waarde heeft van € 500,00, en zij het onredelijk vindt dat zij een second opinion moet regelen terwijl zij de eerste waardebepaling niet op schrift heeft ontvangen, maakt niet dat zij de regels eenzijdig kan veranderen. Het had bovendien op de weg van schuldenares gelegen om in ieder geval alvast het bedrag dat de auto volgens haar waard is, namelijk € 100,00, over te maken naar de boedelrekening. Dit heeft zij evenmin gedaan.
Dat bovengenoemde tekortkomingen schuldenares niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenares, in elk geval na het verhoor door de rechter-commissaris, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en f, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 1.723,48.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van Spengen, rechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2016. [1]

Voetnoten

1.