ECLI:NL:RBROT:2016:543

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
22 januari 2016
Zaaknummer
10/702030-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging, wapenbezit en drugsdelicten

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van ernstige strafbare feiten, waaronder bedreiging met een vuurwapen, wapenbezit en het bezit van drugs. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de PI Krimpen aan den IJssel. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn voormalige partner op grove wijze heeft bedreigd met een geladen vuurwapen en dat hij in het verleden al meerdere keren was veroordeeld voor geweldsdelicten. Tijdens de zitting zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de aangeefster, die verklaarde dat de verdachte haar met een vuurwapen had bedreigd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en andere getuigen als overtuigend beoordeeld en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden en heeft een maatregel opgelegd die de verdachte verbiedt zich in de nabijheid van het slachtoffer te bevinden. De rechtbank heeft ook bepaald dat het in beslag genomen vuurwapen zal worden onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan in het belang van de bescherming van de maatschappij en ter voorkoming van verdere strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/702030-15
Datum uitspraak: 22 januari 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de PI Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van den Berg heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 5. primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5. subsidiair en 6 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij De Waag, klinische opname voor de duur van maximaal 7 weken, alsmede oplegging van een contact- en locatieverbod, met elektronisch toezicht;
  • onttrekking aan het verkeer van een in beslag genomen kogelgeweer.

4.Waardering van het bewijs

Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder
5. primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van aangeefster onvoldoende overtuigend is en een bewezenverklaring niet kan dragen. Daarom dient de verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van aangeefster voldoende wordt ondersteund om tot een bewezenverklaring te komen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de volgende feiten en omstandigheden, die uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, relevant.
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar heeft bedreigd met een vuurwapen en de beschrijving die zij van het wapen heeft gegeven komt overeen met het wapen dat later in de woning van de verdachte en aangeefster is aangetroffen. Ook houdt verdachte er volgens haar een dodenlijst op na. Het onderzoek van het wapen heeft een match met het DNA-profiel van de verdachte opgeleverd. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte hem kort voor de bedreiging een geweer heeft laten zien, dat voldoet aan de beschrijving die aangeefster van het wapen heeft gegeven.
Daarnaast heeft iemand in de omgeving van aangeefster op 10 augustus 2015 tegenover de politie verklaard dat de verdachte aangeefster ‘afgelopen weekend onder bedreiging van een vuurwapen acht uur lang op de bank heeft laten zitten’. Ook heeft zij die ochtend berichten gelezen dat als aangeefster nu niet naar huis toekomt, de verdachte haar vader en moeder dood zal maken en dat aangeefster dan maar weer naar huis gaat om escalatie te voorkomen. Deze verklaring heeft zij afgelegd vóórdat aangeefster contact had met de politie.
De telefoon van aangeefster is onderzocht en daaruit is gebleken dat er intensief sms-verkeer heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en aangeefster in de ten laste gelegde periode. Tussen 7 augustus 2015, om 21.47 uur (van verdachte: “bel me snel”) en 8 augustus 2015, om 11.29 uur (van aangeefster: “is alles nou ok?”) is er geen enkel SMS-bericht verzonden, wat er op kan duiden dat de verdachte en aangeefster in dat tijdsbestek bij elkaar waren. Deze omstandigheid past in de verklaring van aangeefster dat zij in dat weekend gedurende langere tijd onder bedreiging van een wapen door de verdachte in de woning moest blijven.
Daarbij komen sms-berichten op 10 augustus 2015: van verdachte, “lk weet nu echt dat het zo is als ik al dacht en jij ben dus niet eerlijk met alles dus berg je maar meid komende week alles wat ik zei gebeurd echt” (03.01 uur); van verdachte, “Bel me even ik maak geen geintje” (03.07 uur); van aangeefster, “Als je dit soort berichtjes naar me stuurt vind je het dan gek dat ik niet eens naar binnen durf te komen” (03.39 uur); van verdachte, “Nou normaal had je allang thuis moeten zijn dus zeur niet” (03.42 uur), “Zou je is is hier heen komen moet echt met je praten is voor je eigen best wil hoor” (04.21 uur) en “Luister je heb nu de keus of je komt hier heen of je hoort van af nu bij de rest en je weet wat dat betekend aan jou nu de keus” (05.02 uur); en van aangeefster, “Zit al de hele tijd in het achterpad” (09.24 uur). Deze berichten ondersteunen naar het oordeel van de rechtbank de aangifte, in die zin dat er in het recente verleden tussen de verdachte en aangeefster iets is voorgevallen waarvoor aangeefster vreest en waarvoor zij volgens de verdachte ook moet vrezen.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van feit 1.
Feit 4
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 4, omdat er legio verklaringen zijn voor de wijzer waarop het DNA van de verdachte op het wapen is terechtgekomen. Aangeefster kwam immers voortdurend in aanraking met celmateriaal van de verdachte, aldus de verdediging. Daarnaast is het wapen aanvankelijk niet in de woning aangetroffen, maar pas twee dagen na de doorzoeking toen de verdachte al was aangehouden.
De rechtbank is, samen met de officier van justitie, van oordeel dat dit feit kan worden bewezen.
Het wapen is aangetroffen in de woning waar de verdachte en aangeefster verbleven. De politie relateert dat de kast waar het wapen werd aangetroffen, bij de eerdere doorzoeking niet is doorzocht. Op het wapen is celmateriaal gevonden dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte. Daarnaast heeft de getuige Verbogt verklaard dat de verdachte hem een paar weken daarvoor een wapen heeft laten zien dat gelijk is aan het wapen dat later in de woning is aangetroffen. Het betoog van de raadsman dat het celmateriaal van de verdachte via aangeefster op het wapen terecht is gekomen, wordt niet waarschijnlijk geacht.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 (subsidiair) en 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij,
in
of omstreeksde periode van 07 augustus 2015 tot en met 10 augustus 2015 te
Rotterdam,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer] een vuurwapen
,
althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,getoond en
/of
een vuurwapen
, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,op
(meerdere
)
lichaamsdelen van die [slachtoffer] gericht en
/ofeen vuurwapen
, althans een op
een vuurwapen gelijkend voorwerp,geladen en ontladen boven het hoofd
,
althans in de directe nabijheidvan die [slachtoffer] ;
2.
hij,
op
of omstreeks10 augustus 2015 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer165 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
3.
hij,
op
of omstreeks10 augustus 2015 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer91,1 gram
, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gramvan een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij,
in of omstreeks de periode vanop10 augustus 2015
tot en met 12 augustus 2015te
Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder sub 1 van de
Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 lid 1
onder sub 3 van die wet in de vorm van een geweer, te weten een kogelgeweer
van het merk Franchi, model Carabine Para, kaliber .22LR
en voorzien van het
serienummer P0498, en
/ofbijbehorende munitie,
voorhanden heeft gehad;
5. ( subsidiair)
hij,
in
of omstreeksde periode van 1 november 2014 tot en met 7 november 2014 te
Rotterdam,
zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld door
die [slachtoffer]
tegen het hoofd en/ofin het gezicht te slaan
en/of te stompen;
6.
hij,
op
of omstreeks10 augustus 2015 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie I onder sub 3 van de
Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder als bedoeld in artikel 2
lid 1 onder g van de Regeling wapens en munitie,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT
2.
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2, ONDER C, VAN DE OPIUMWET, GEGEVEN VERBOD
3.
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3, ONDER C, VAN DE OPIUMWET, GEGEVEN VERBOD
4.
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III
EN
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE

5.(subsidiair)

MISHANDELING, BEGAAN TEGEN ZIJN LEVENSGEZEL

6.
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 13, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zijn voormalige partner op grove wijze bedreigd door een geladen vuurwapen op haar te richten en het wapen boven haar hoofd door te laden.
In het najaar van 2014 heeft hij het slachtoffer een enorme dreun in het gezicht gegeven, als gevolg waarvan zij letsel opliep.
Nadat de verdachte was aangehouden voor de bedreiging zijn bij een doorzoeking van de woning waar de verdachte en het slachtoffer verbleven een kogelgeweer, bijbehorende munitie en een ploertendoder aangetroffen. Tevens werden een forse hoeveelheid amfetamine en ook hasjiesj gevonden.
Dit zijn ernstige strafbare feiten die een forse bestraffing rechtvaardigen, waarbij de door de verdachte gepleegde geweldsdelicten, het aanwezig hebben van deze hoeveelheid amfetamine en het voorhanden hebben van een kogelgeweer met munitie een zwaarwegende component vormen voor het bepalen van de strafmaat.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
8 december 2015, waaruit onder meer blijkt dat de verdachte veelvuldig is veroordeeld voor geweldsdelicten en verboden wapenbezit.
Rapportages
Bouman GGZ, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 december 2015. Dit rapport houdt het volgende in.
Gezien de problematiek van betrokkene en ter bescherming van het slachtoffer worden onder meer een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting, een contactverbod en een locatieverbod geïndiceerd geacht. De verwachting is echter dat, nu betrokkene hier tegen is gekant en hij in het verleden ondanks opgelegde voorwaarden zijn eigen weg heeft gekozen, het plan voortijdig negatief zal worden beëindigd. Hierdoor zal de kans op recidive hoog blijven. Volgens de reclassering zou bij het locatieverbod elektronische controle moeten worden toegepast. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat betrokkene eerder uit eigen beweging een enkelband heeft verwijderd.
Psycholoog drs. J.J.M. van der Heijden heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 oktober 2015. Dit rapport houdt het volgende in.
Onderzochte weigert behandeling voor zijn verslaving en psychologische hulp ziet hij niet zitten. Hij acht zich in staat zijn eigen problemen op te lossen. Onderzochte is lijdend aan een ziekelijke stoornis in de zin van een afhankelijkheid van verschillende middelen en aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Onderzoeker acht de kans op een recidive van geweld binnen dezelfde of een andere relatie aanwezig. Geadviseerd wordt begeleiding door de reclassering en behandeling bij een forensisch psychiatrische instelling op te leggen.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De reclassering heeft geadviseerd een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen, om een aantal noodzakelijk geachte bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. De psycholoog is het met deze bijzondere voorwaarden eens en ook de verdediging heeft bepleit dit in de strafoplegging mee te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf onvoldoende recht doet aan de door de verdachte gepleegde feiten, ook al omdat de verdachte in het recente verleden meermalen is veroordeeld tot gedeeltelijk voorwaardelijke straffen, met bijzondere voorwaarden, die er kennelijk niet toe hebben geleid dat de verdachte zich heeft onthouden van het plegen van strafbare feiten. De rechtbank vindt in het verlengde hiervan ook, in weerwil van het pleidooi van de verdediging en de adviezen van de reclassering en de psycholoog, dat slechts een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend en geboden is. Hierbij heeft de rechtbank ook gelet op de verwachting van de reclassering hoe verdachte zich zal gedragen bij het ondergaan van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Voor de stelling van de verdediging dat de keuzevrijheid van de verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten dusdanig was beperkt, dat dit zou moeten meewegen bij het bepalen van de strafmaat, heeft de rechtbank onvoldoende onderbouwing gevonden in de rapportages over de persoon van de verdachte.
Maatregel artikel 38v Wetboek van Strafrecht
In het belang van de beveiliging van de maatschappij en voorkoming van strafbare feiten vindt de rechtbank aanleiding om aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren op te leggen, inhoudende een bevel met een gebiedsverbod voor de werk- en woonlocatie van het slachtoffer, te weten: [locatie] te Rotterdam, en een straal van honderd meter daaromheen (gemeten vanaf de voordeur), en [locatie] te Rotterdam en de steeg achter de woningen aldaar, en een contactverbod met het [slachtoffer] . Het recht van verdachte op bewegingsvrijheid wordt hierdoor slechts in geringe mate en voor bepaalde duur beperkt en dit staat in verhouding tot de daarmee nagestreefde doelen, waaronder het belang van het slachtoffer. De wet laat niet toe dat de rechtbank aan deze maatregel elektronische controle koppelt, zoals geadviseerd door de reclassering en geëist door de officier van justitie. Om verdachte ertoe te zetten zich aan het gebieds- en contactverbod te houden, zal de rechtbank bepalen dat twee weken hechtenis wordt toegepast voor elke overtreding van het gebiedsverbod of het contactverbod.
Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer. De rechtbank heeft voor dat oordeel in overweging genomen het strafblad van de verdachte, de rapportages die ten aanzien van zijn persoon zijn uitgebracht, de overtreding van een door de burgemeester op grond van de Wet tijdelijk huisverbod opgelegd contactverbod, de bewezenverklaring van geweldsfeiten op verschillende momenten jegens het slachtoffer gepleegd en hetgeen overigens uit het dossier blijkt omtrent de (gewezen) relatie tussen de verdachte en het slachtoffer. Reden waarom wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Algemene afsluiting
Alles afwegend worden na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht.

8.In beslag genomen voorwerpen

Het in beslag genomen vuurwapen zal worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Het onder 4 bewezen feit is met betrekking tot voornoemd voorwerp begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 38v, 38w, 47, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 5. primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5. subsidiair en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich niet op te houden in [locatie] Rotterdam en een straal van honderd meter daaromheen (gemeten vanaf de voordeur) en zich niet op te houden op het perceel [locatie] Rotterdam, in de straat [locatie] te Rotterdam, en in de steeg achter de woningen aldaar, gedurende
twee jarenna heden;
2. zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , gedurende
twee jarenna heden;
met bevel dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
met bevel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. vuurwapen, FRANCHI Carabine, goednummer G4953722.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
in of omstreeks de periode van 07 augustus 2015 tot en met 10 augustus 2015 te
Rotterdam,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer] een vuurwapen,
althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond en/of
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op (meerdere)
lichaamsdelen van die [slachtoffer] gericht en/of een vuurwapen, althans een op
een vuurwapen gelijkend voorwerp, geladen en ontladen boven het hoofd,
althans in de directe nabijheid van die [slachtoffer] ;
2.
hij,
op of omstreeks 10 augustus 2015 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 165 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
3.
hij,
op of omstreeks 10 augustus 2015 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 91,1 gram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij,
in of omstreeks de periode van 10 augustus 2015 tot en met 12 augustus 2015 te
Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder sub 1 van de
Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 lid 1
onder sub 3 van die wet in de vorm van een geweer, te weten een kogelgeweer
van het merk Franchi, model Carabine Para, kaliber .22LR en voorzien van het
serienummer P0498, en/of bijbehorende munitie,
voorhanden heeft gehad;
5.
(primair)
hij,
in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 7 november 2014 te
Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan zijn levensgezel [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen
die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen en/of
gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(subsidiair)
hij,
in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 7 november 2014 te
Rotterdam,
zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld door
die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of in het gezicht te slaan en/of te stompen;
6.
hij,
op of omstreeks 10 augustus 2015 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie I onder sub 3 van de
Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder als bedoeld in artikel 2
lid 1 onder g van de Regeling wapens en munitie,
voorhanden heeft gehad.