ECLI:NL:RBROT:2016:541

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
22 januari 2016
Zaaknummer
487979
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wijziging van verblijf van minderjarige in het belang van de ontwikkeling en stabiliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om toestemming voor wijziging van het verblijf van een minderjarige, die sinds 29 augustus 2014 bij haar grootouders verblijft. De GI verzocht om de minderjarige bij de vader te plaatsen, maar de rechtbank oordeelde dat de GI onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de zorgen over de vader niet in de weg staan aan een definitieve plaatsing bij hem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige zich goed ontwikkelt bij de grootouders en dat er onvoldoende bewijs is dat de vader in staat is om een veilige opvoedomgeving te bieden. De rechtbank heeft de verzoeken van de GI afgewezen, waarbij zij benadrukte dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is om haar huidige verblijfplaats te handhaven. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de GI beter onderzoek had moeten doen naar de opvoedmogelijkheden van de vader en dat de zorgen over zijn geschiktheid als opvoeder niet kunnen worden genegeerd. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten in hoger beroep.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige kamer
zaakgegevens: C/10/487979 / JE RK 15-3354
datum uitspraak: 19 januari 2016

beschikking

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[Naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [roepnaam] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[Naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een geheim adres,

[Naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats] ,

[Naam grootmoeder] ,

hierna te noemen de grootmoeder, wonende te [woonplaats] ,

[Naam grootvader] ,

hierna te noemen de grootvader, wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 30 oktober 2015, ingekomen bij de griffie op 2 november 2015;
- het rapport van het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD) van
17 augustus 2015, ingekomen bij de griffie op 24 november 2015;
- de beschikking van deze rechtbank van 24 november 2015;
- de reactie op het KSCD-rapport van de advocaat van de vader van 28 december 2015, ingekomen bij de griffie op 28 december 2015;
- de reactie op het KSCD-rapport van de advocaat van de moeder van 29 december 2015, ingekomen bij de griffie op 29 december 2015.
De minderjarige heeft haar mening schriftelijk kenbaar gemaakt.
Op 5 januari 2016 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S. van der Voorde namens mr. E. Synesael,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.P.G. Rietbergen,
- de grootouders vaderszijde, bijgestaan door hun advocaat mr. J.F.M. van Weegberg,
- vertegenwoordig(st)ers van de GI, mw. [naam] , mw. [naam] en dhr. [naam] ,
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, mw. [naam] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[de minderjarige] verblijft bij de grootouders vaderszijde.
Bij beschikking van 17 april 2015 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot
2 mei 2016. De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 2 mei 2016.

Het verzoek

De GI heeft verzocht toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [de minderjarige] , te weten een plaatsing van [de minderjarige] bij de vader en aansluitend een machtiging te verlenen tot plaatsing van [de minderjarige] gedurende dag en nacht voor verblijf bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI heeft het verzoek als volgt toegelicht. Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij opgroeit binnen een gezinsvorm en dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over haar perspectief. Hoewel het KSCD-onderzoek geen eenduidig advies omvat, is de GI van oordeel dat een plaatsing bij de vader en zijn partner het beste is voor [de minderjarige] . In de ter zitting overgelegde notitie van de gedragswetenschapper concludeert de gedragswetenschapper dat de vader zich sterk betrokken toont en liefdevol is. Ondanks de ernstige persoonlijkheidsproblematiek bij de vader, die van invloed is op zijn opvoedvaardigheden, lijkt een veilige opvoedomgeving bij de vader gewaarborgd door de regulerende rol die de partner van de vader lijkt te kunnen vervullen. Ondersteuning door de partner lijkt daarom onontbeerlijk om de plaatsing van [de minderjarige] bij de vader te laten slagen. Om de plaatsing bij de vader te realiseren is opvoedondersteuning een basisvoorwaarde. Daarnaast is het belangrijk dat de vader de wekelijkse emotieregulatietraining continueert. Daarbij hebben de vader en zijn partner hulp aangevraagd bij het wijkteam. Inmiddels is gestart met ambulante hulpverlening. Voorts dient het contact tussen [de minderjarige] en de moeder en de grootouders onbelast en gegarandeerd te zijn. Vooralsnog is geen omgangsregeling bepaald en daarom zal een Eigen Kracht Conferentie worden geïnitieerd. De GI onderkent dat de onderlinge conflictueuze relaties zorgen voor een moeizame communicatie tussen de betrokkenen, maar zal zich met twee jeugdbeschermers inzetten om onbelast contact tussen [de minderjarige] en de moeder en de grootouders te waarborgen. Momenteel verblijft [de minderjarige] eens in de maand een weekend in het gezin van de vader. Deze omgang is tot nog toe niet door de GI geobserveerd, maar verloopt, gelet op hetgeen [de minderjarige] , de vader en zijn partner daarover verklaren, positief.

De standpunten

De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is het eens met het verzoek van de GI. In 2014 heeft de Raad naar aanleiding van een raadsonderzoek geconcludeerd dat [de minderjarige] niet langer bij een van de ouders kon wonen, vanwege de onderlinge - en persoonlijke problematiek van de ouders. Nog steeds heeft de Raad zorgen om het loyaliteitsconflict waarin [de minderjarige] dreigt te komen en het onvermogen van de betrokkenen om deze dreiging weg te nemen. Anderzijds is het in het belang van [de minderjarige] dat zij opgroeit bij (een van) de ouders en dat er snel duidelijkheid komt over haar perspectief. De Raad ziet bij beide ouders mogelijkheden tot een terugplaatsing, maar is van oordeel dat de vader thans meer te bieden heeft dan de moeder. Een plaatsing van [de minderjarige] bij de vader, in combinatie met intensieve opvoedondersteuning, heeft dan ook de grootste kans van slagen. Voorts stelt de Raad dat geen enkele partij in staat lijkt te zijn in het belang van [de minderjarige] tot afspraken te komen. Indien [de minderjarige] bij de vader gaat wonen zal deze strijd mogelijk toenemen. De Raad benadrukt daarom dat het belangrijk is dat de GI een manier vindt om tussen de partijen te bemiddelen en partijen beter te laten communiceren.
Deels bij monde van haar advocaat heeft de moeder gevraagd om afwijzing van het verzoek en verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. Indien [de minderjarige] bij de vader gaat wonen zal veel hulpverlening ingezet moeten worden wil de plaatsing een kans van slagen hebben. Deze hulpverlening is vooralsnog niet opgestart en er is dan ook geen enkele zekerheid dat deze begeleiding adequaat zal zijn. Daarbij blijkt uit het KSCD-onderzoek dat de vader op zichzelf onvoldoende in staat wordt geacht aan de opvoedbehoeften van [de minderjarige] te voldoen. Het is zijn partner die zorgt voor een stabiele opvoedomgeving en de GI heeft niet nagedacht over het eventueel wegvallen van deze partner. Bovendien is de vader niet in staat het belang van [de minderjarige] voorop te stellen en hij zal [de minderjarige] geen onbelast contact met de moeder en de grootouders gunnen. Indien [de minderjarige] bij de vader gaat wonen zal de strijd tussen de partijen alleen maar heviger worden en het loyaliteitsconflict van [de minderjarige] toenemen. De moeder is van oordeel dat de GI onvoldoende heeft onderbouwd waarom [de minderjarige] beter af is in het gezin van de vader dan in het gezin van de grootouders. De moeder realiseert zich dat het belangrijk is dat er duidelijkheid komt over het perspectief van [de minderjarige] , maar vindt dat thans onvoldoende vaststaat wat dat perspectief is. Bovendien is nooit zorgvuldig onderzoek verricht naar de mogelijkheden van een terugplaatsing bij de moeder, terwijl zij in de toekomst graag de zorg voor [de minderjarige] op zich wil nemen. Gelet op het vorenstaande is de moeder van oordeel dat [de minderjarige] thans het meest gebaat is bij een voortgezet verblijf bij de grootouders. [de minderjarige] is een kwetsbaar meisje, dat zich ondanks alle spanningen positief heeft ontwikkeld bij de grootouders en het is daarom in haar belang dat haar verblijf bij de grootouders voortduurt.
De grootouders hebben zich, deels bij monde van hun advocaat, verzet tegen het verzoek van de GI. Zij sluiten zich aan bij het standpunt van de moeder en hebben eveneens geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Het is niet in het belang van [de minderjarige] dat zij wordt geplaatst in het gezin van de vader gezien de vele contra-indicaties die reeds door de moeder genoemd zijn. Daar komt bij dat de grootouders van oordeel zijn dat de vader [de minderjarige] geen veilige opvoedomgeving kan bieden omdat hij ernstige gedragsproblemen heeft. Ter onderbouwing van deze stelling hebben de grootouders een tweetal stukken overgelegd, namelijk een proces-verbaal van aangifte van bedreiging en een overzicht van whatsapp-berichten van de vader aan zijn broer [naam] . Uit deze stukken blijkt volgens de grootouders de agressieve manier van communiceren van de vader jegens zijn eigen familie. Voorts zijn de grootouders met de moeder van mening dat het vertrouwen dat de GI heeft in de vader en zijn opvoedsituatie, ongefundeerd is. De GI heeft nagelaten een objectief en onafhankelijk onderzoek te doen naar de opvoedmogelijkheden van de vader. Zo is ter zitting gebleken dat de vader pas in de opstartfase van zijn therapie zit, de gezinsondersteuning nog niet is gestart en dat de lopende contacten tussen [de minderjarige] en de vader nog nooit geobserveerd en geëvalueerd zijn. De conclusie dat de vader geschikt is als opvoeder blijkt dan ook nergens uit. [de minderjarige] verdient onbelast contact met alle betrokkenen, maar het is de GI vooralsnog niet gelukt een omgangsregeling tot stand te laten komen en een Eigen Kracht Conferentie te organiseren. De grootouders zijn van oordeel dat de GI de grip op de situatie is verloren en zich laat leiden door angst voor de vader. De grootouders hebben dan ook geen vertrouwen meer in de huidige jeugdbeschermers.
Door en namens de vader is ingestemd met het verzoek van de GI. Mr. Rietbergen heeft haar standpunt als volgt toegelicht. Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij terugkeert naar de vader omdat zij op die manier opgroeit bij een eigen ouder in een stabiele en veilige opvoedomgeving. De vader heeft een woning en een vaste baan en is bereid en heeft zich in staat getoond om zich aan afspraken te houden en hulpverlening te aanvaarden, waarmee hij inmiddels is begonnen. Het idee om een Eigen Kracht Conferentie te organiseren komt van zijn zijde.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek behoeft de GI de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. De toestemming wordt door de kinderrechter op verzoek van de GI verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [de minderjarige] gedurende ten minste een jaar volledig door de grootouders wordt opgevoed en verzorgd. [de minderjarige] verblijft sinds 29 augustus 2014 middels een machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders vanwege onderlinge - en persoonlijke problematiek van de ouders. Voor die tijd hebben de grootouders ook altijd een grote rol gespeeld in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . In opdracht van de GI heeft het KSCD onderzoek gedaan naar, kortgezegd, de vraag of [de minderjarige] teruggeplaatst kan worden bij één van haar ouders. Doel van het onderzoek was meer helderheid te krijgen ten aanzien van de ontwikkeling van [de minderjarige] en de pedagogische en affectieve mogelijkheden van de ouders, om zodoende een besluit te kunnen nemen over het perspectief van [de minderjarige] . Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het KSCD op 17 augustus 2015 een drietal deelrapporten uitgebracht over respectievelijk de moeder, de vader en de grootouders.
Het deelrapport met betrekking tot de moeder vermeldt dat de moeder zich een liefdevolle ouder toont. Evenwel is sprake van persoonlijke problematiek bij de moeder, waardoor zij sterk van zichzelf en haar eigen behoeften uitgaat en onvoldoende kan reflecteren op haar eigen handelen. De moeder toont zich beperkt in haar betrokkenheid en emotionele beschikbaarheid voor [de minderjarige] . Voorts is sprake van angst en negatieve gevoelens van de moeder richting de vader. Zij is daardoor niet goed in staat haar eigen belang en het belang van [de minderjarige] te scheiden en de omgang van [de minderjarige] met de andere ouder onbelast te laten verlopen.
Het deelrapport ten aanzien van de vader vermeldt dat de vader zich een sterk betrokken en liefdevolle ouder toont, maar dat anderzijds ook bij hem sprake is van ernstige problematiek. De vader is emotioneel instabiel, heeft problemen zichzelf te beheersen, onvoldoende zelfreflectie en is niet goed in staat zijn eigen belang en het belang van [de minderjarige] te scheiden. Het voornoemde werkt door in de opvoedvaardigheden van de vader, in die zin dat hij niet goed kan reflecteren op zijn eigen opvoedingshandelen, hij zaken niet kan nuanceren en daardoor niet goed kan aansluiten bij hetgeen [de minderjarige] nodig heeft. Er is een overschatting van de eigen mogelijkheden en er is sprake van afhankelijkheid van zijn partner ten aanzien van adequaat opvoedingshandelen, Voorts is er een vergroot risico dat [de minderjarige] getuige zal zijn van conflicten als zij bij de vader gaat wonen. Op dit moment worden de beperkingen van de vader te zwaar geacht om voldoende tegemoet te kunnen komen aan de opvoedingsbehoeften van [de minderjarige] . Voor de vader is hulpverlening geïndiceerd. Het is op basis van het onderzoek onvoldoende in te schatten in hoeverre hulpverlening effectief zal zijn.
Ondanks de genoemde contra-indicaties bij de vader, heeft de GI bij brief van
22 oktober 2015 aangekondigd voornemens te zijn om [de minderjarige] met ingang van
19 december 2015 bij de vader te plaatsen en een daartoe strekkend verzoek bij de rechtbank in te zullen dienen. Dit besluit van de GI is in de brief niet gemotiveerd.
Ter zitting van 24 november 2015 en van 5 januari 2016 heeft de GI gesteld dat zij ondanks de uitkomsten van het KSCD-rapport een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de vader verantwoord acht. Die stelling baseert zij op het feit dat [de minderjarige] de afgelopen maanden elke maand een weekend bij de vader en zijn nieuwe partner en haar twee kinderen logeert en dat deze bezoeken goed verlopen. Voorts is, zoals hiervoor is verwoord, inmiddels hulpverlening ingezet.
Ten aanzien van de stelling van de GI dat de bezoeken van [de minderjarige] aan de vader goed verlopen, is ter zitting gebleken dat de GI dit baseert op de informatie van [de minderjarige] , de vader en zijn partner. De bezoeken van [de minderjarige] aan de vader zijn niet door de GI of een andere instelling geobserveerd. Naar het oordeel van de rechtbank had van de GI mogen worden verwacht dat zij, zeker gelet op de contra-indicaties die het KSCD heeft genoemd voor een plaatsing bij de vader, beter en langer onderzoek zou hebben gedaan naar de bezoeken van [de minderjarige] aan de vader alvorens het besluit te nemen de kinderrechter te verzoeken om [de minderjarige] met ingang van 19 december 2015 te plaatsen bij de vader.
De stelling van de GI dat de zorgen die worden genoemd in het rapport van het KSCD voor een groot deel kunnen worden weggenomen door de inzet van intensieve hulpverlening overtuigt de rechtbank vooralsnog niet. Ter zitting is namelijk gebleken dat een deel van deze hulpverlening, waaronder de behandeling van de vader, pas zeer recentelijk is gestart. Daarnaast mag er naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer vanuit worden gegaan dat de vader deze hulpverlening zal blijven accepteren. De hulpverlening bevindt zich nog in de beginnende fase en blijkens het KSCD-rapport is het werken aan zijn persoonlijke problematiek door de vader eerder onvoldoende van de grond gekomen waarbij er sprake is van een ambivalente houding ten aanzien van hulpverlening bij de vader. Bij de stelling van de vader dat hij alle ruimte zal geven voor een onbelaste omgang van [de minderjarige] met de moeder en de grootouders kunnen voorts vooralsnog de nodige vraagtekens worden geplaatst gelet op de nog immers voortdurende strijd tussen de vader enerzijds en de moeder en de grootouders anderzijds alsmede op de uitlatingen die de vader in die strijd richting de grootouders en de moeder heeft gedaan.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat op dit moment onvoldoende blijkt dat de vader voldoende geschikt is als opvoeder en dat onvoldoende blijkt dat het perspectief van [de minderjarige] bij de vader ligt. De GI heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de zorgen over de vader niet in de weg staan aan een (definitieve) plaatsing bij de vader. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat het verzoek om toestemming voor wijziging in het verblijf van [de minderjarige] wordt afgewezen.
Aangezien geen toestemming wordt verleend voor wijziging in het verblijf van [de minderjarige] zal het aansluitende verzoek om een machtiging te verlenen tot plaatsing van [de minderjarige] bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling eveneens worden afgewezen.
Tot slot overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken leidt de rechtbank af dat [de minderjarige] zich naar omstandigheden goed ontwikkelt bij de grootouders. In dat licht bezien valt de ter zitting gedane opmerking van de GI dat [de minderjarige] bij een afwijzing van het verzoek van
30 oktober 2015 wellicht zal moeten worden geplaatst in een neutraal pleeggezin niet goed te plaatsen. Het KSCD-rapport vermeldt weliswaar dat het ook de grootouders niet lukt om [de minderjarige] buiten de strijd tussen de volwassenen te houden, maar die conclusie heeft het KSCD ook voor de beide ouders getrokken en rechtvaardigt op zichzelf niet opnieuw een wisseling van verblijfplaats van [de minderjarige] . Daarbij komt dat ook de gedragswetenschapper in de ter zitting overgelegde notitie aangeeft dat [de minderjarige] niet gebaat is bij een plaatsing op een neutrale plek.

De beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de GI af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. de Gans, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.J.M. Marseille en mr. M.P. van der Stroom, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
T. van Loef als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2016.
De voorzitter is buiten staat deze beschikking te ondertekenen. Gezien en getekend door
mr. M.J.M. Marseille, kinderrechter.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.