In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2016 een beschikking gegeven over de vervangende toestemming voor erkenning van een kind door de duomoeder. De verzoekster, die in een lesbische relatie is met de biologische moeder van het kind, heeft verzocht om toestemming tot erkenning van de minderjarige, die op [geboortedatum 1] 2010 is geboren. De biologische moeder, [belanghebbende], heeft geen toestemming gegeven voor de erkenning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige zeer gewenst is geboren in een lesbische relatie en dat de verzoekster, als partner van de biologische moeder, heeft ingestemd met de daad die tot de verwekking van het kind heeft geleid. De rechtbank overweegt dat vervangende toestemming kan worden verleend als dit in het belang van de minderjarige is, en dat de belangen van de minderjarige zwaarder wegen dan die van de biologische moeder. De rechtbank concludeert dat er geen reëel risico is dat de erkenning de ontwikkeling van de minderjarige zal schaden. De rechtbank verleent daarom de verzoekster vervangende toestemming voor erkenning van de minderjarige. Daarnaast heeft de rechtbank de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de regeling van het omgangsrecht en de informatieplicht, en de behandeling van de zaak aangehouden tot 1 oktober 2016.