ECLI:NL:RBROT:2016:5277

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
10/964032-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake passieve ambtelijke corruptie van een wethouder

Op 12 juli 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een oud-wethouder van Roermond, die beschuldigd werd van passieve ambtelijke corruptie. De verdachte, die ook directeur was van een bedrijf, werd verweten giften te hebben aangenomen van een medeverdachte, die hem zou hebben omgekocht met voetbalreizen, etentjes en andere geschenken. De officier van justitie stelde dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze giften hem werden gedaan om hem te bewegen tot bepaalde handelingen of nalatigheden in zijn functie. De verdediging betoogde echter dat de verdachte niet op de hoogte was van enige omkoping en dat de giften een andere, legitieme achtergrond hadden.

De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig gewogen. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden in april en juni 2016, waarbij diverse getuigen zijn gehoord. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte op de hoogte was van de omkoping. De verdachte werd vrijgesproken van de meeste ten laste gelegde feiten, maar het was bewezen dat hij twee voetbalreizen had aangenomen, wetende dat deze hem werden gedaan om hem te bewegen tot een handelen of nalaten in strijd met zijn plicht als wethouder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet had laten omkopen in de zin dat hij grote bedragen had ontvangen of beslissingen had genomen die direct in het voordeel van de medeverdachte waren.

Uiteindelijk werd de verdachte schuldig verklaard, maar de rechtbank besloot geen straf op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte al genoeg had geleden onder de gevolgen van de beschuldigingen. De rechtbank benadrukte dat de verdachte geen grote financiële voordelen had genoten en dat de schijn van belangenverstrengeling niet voldoende was om tot een veroordeling met straf te komen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/964032-13
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond.
Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4, 5, 11, 12, 14, 18 en 19 april, 10, 23, 26 en 31 mei, 2 en 28 juni 2016.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Eis officier van justitie
De officieren van justitie mrs. A.G. Janssen-de Boer, E.A.C. Sachs en B.S. Schnier (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis en een ontzetting uit het recht om een bestuurlijk ambt te bekleden in gemeentelijk verband voor de duur van 2 jaar.
Waardering van het bewijs
1.
Inleiding
Aan de verdachte wordt - kort en zakelijk weergegeven - het verwijt gemaakt dat hij als wethouder van de gemeente Roermond en later directeur van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) door zijn medeverdachte [medeverdachte 1] en/of door de aan [medeverdachte 1] gelieerde vennootschappen (hierna: [medeverdachte 1] ) is omgekocht.
De verdachte zou door [medeverdachte 1] zijn omgekocht met voetbalreizen naar EK- en WK-wedstrijden, etentjes, bloemen en sponsorbijdragen.
2.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte van [medeverdachte 1] giften heeft aangenomen waardoor hij - zeer algemeen en kort weergegeven - is omgekocht. Dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het doel van deze giften was dat hij iets deed of naliet in zijn functie van wethouder en/of directeur [bedrijf 1] volgt uit de omstandigheden waaronder de giften zijn gedaan.
3
. Standpunt verdedigingAangevoerd is dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte bij het aannemen van de giften wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat deze giften hem werden gedaan om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten. Uit de door de verdachte afgelegde verklaringen volgt deze wetenschap of dit vermoeden bij de verdachte in ieder geval niet. Het volgt ook niet uit de uiterlijke verschijningsvorm. Er bestond een vriendschappelijke band tussen de verdachte en [medeverdachte 1] die de giften van relatief beperkte waarde kon verklaren. Bovendien hadden veel giften een duidelijk andere aanwijsbare reden: zakelijke etentjes om lopende zaken te bespreken, bloemen voor verjaardag en nieuwe baan en sponsorbijdragen omdat [medeverdachte 1] een vaste sponsor van culturele activiteiten was. Voorts geldt dat het bezoeken van voetbalwedstrijden door wethouders op uitnodiging niet uitzonderlijk was en dat de verdachte in zijn eentje geen beslissing in het voordeel van [medeverdachte 1] nemen, zodat de verdachte ook daarom geen bijbedoelingen bij [medeverdachte 1] hoefde te vermoeden. De verdachte heeft [medeverdachte 1] ook nooit bevoordeeld bij projecten in Roermond. Deze conclusie kan ook zeker niet worden getrokken uit het verloop van de door de officier van justitie genoemde en beschreven projecten. De verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde omkoping door [medeverdachte 1] .
4.
Beoordeling
4.1
Giften
De vraag is of de door [medeverdachte 1] aan de verdachte gedane betalingen of verstrekkingen kunnen worden aangemerkt als gift in de zin van de ambtelijke corruptiebepalingen.
Algemeen
Elk overdragen aan een ander van iets dat voor deze waarde heeft, komt neer op het doen van een gift. Het doen van een gift impliceert (voorwaardelijk) opzet op het geven.
Op het moment dus dat kan worden vastgesteld dat betalingen of verstrekkingen zijn gedaan door [medeverdachte 1] ten behoeve van de verdachte, is er sprake van een gift in de zin van de artikelen 362 (oud) en 363 (oud) (hierna: 362 en 363) Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er wordt dan namelijk steeds iets overgedragen waar de verdachte voordeel van heeft. Het moment, de omvang, de aard van de gift alsmede de mogelijk voor de verdachte kenbare bedoeling van de gever spelen pas een rol bij de beoordeling van de vraag of de verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de gift werd gedaan om hem te bewegen tot een handelen of nalaten.
Aantal etentjes met [medeverdachte 1]
Van de ten laste gelegde etentjes op 9 februari 2006, 17 maart 2006 en 12 september 2007 en de barbecue op 6 juli 2009 is niet komen vast te staan wie de kosten van deze etentjes voor zijn rekening heeft genomen. Deze etentjes kunnen derhalve niet worden aangemerkt als gift en spelen bij de verdere beoordeling dan ook geen rol meer. Het feit kan in zoverre niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en de verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.2
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande kunnen alle ten laste gelegde uitgaven, met uitzondering van de uitgaven die betrekking zouden hebben op de etentjes op 9 februari 2006, 17 maart 2006 en 12 september 2007 en de barbecue op 6 juli 2009, worden aangemerkt als gift aan de verdachte in de zin van genoemde wetsartikelen.
4.3
Juridisch kader passieve ambtelijke corruptie
4.3.1
Vooropstelling op de zitting
Op de zitting van 11 april 2016 heeft de rechtbank - voor zover van belang - voorafgaand aan de behandeling van de feiten in de zaak van de verdachte en de zaken van [medeverdachte 1] en de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) in een vooropstelling de reikwijdte van de delictsomschrijvingen waarop de tenlasteleggingen van die feiten zijn toegesneden, geduid. Terug gesneden naar de relevantie voor deze zaak luidt die vooropstelling als volgt:
‘Passieve ambtelijke corruptie
Passieve ambtelijke corruptie begint - heel kort gezegd - bij het aannemen of vragen van giften door de ambtenaar van een ander (hierna: de gever). Als is komen vast te staan dat de ambtenaar giften heeft aangenomen of gevraagd, komt het er op aan om vast te stellen of die ambtenaar wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze giften hem werden gedaan om hem als ambtenaar iets te laten doen of na te laten. Voor weten lijkt op grond van de jurisprudentie voorwaardelijk opzet de ondergrens. Redelijkerwijs moeten vermoeden komt er in gewone mensentaal op neer dat de ambtenaar op zijn klompen kon aanvoelen dat de giften hem niet (alleen) werden gedaan omdat men hem zo’n aardige vent vond maar tevens omdat het de gever een voordeel kon opleveren op enig moment. Op ‘enig moment’ omdat er niet een direct verband hoeft te worden vastgesteld tussen de gift en een bepaalde (concrete) tegenprestatie. Sterker nog, ook als er (nog) geen of in het geheel geen tegenprestatie door de ambtenaar is geleverd, kan er sprake zijn van passieve ambtelijke corruptie.’
4.3.2
Bewijs weten of redelijkerwijs moeten vermoeden
Het kader van die op de zitting gekozen vooropstelling komt voor de beoordeling van de bewijsvraag op het volgende neer. De laagste bewijsdrempel voor een bewezenverklaring is dat de verdachte op het moment dat hij een gift kreeg op zijn klompen kon aanvoelen (redelijkerwijs moest vermoeden) dat de giften hem werden gedaan door de gever om op enig moment een voordeel op te leveren. Voor een bewezenverklaring van ‘wetenschap’ is de bewijsdrempel iets hoger. Minst genomen zou daarvoor vast moeten komen te staan dat de verdachte op het moment dat hij de gift kreeg willens en wetens de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat deze hem werd gedaan omdat het de gever op enig moment een voordeel kon opleveren.
4.3.3
Toetsingskader ingevuld
De verdachte heeft - kort gezegd - verklaard dat hij door de giften niet is bewogen tot een handelen of nalaten in zijn functie van wethouder en/of directeur van [bedrijf 1] . Deze verklaring van de verdachte kan niet bijdragen tot het bewijs van weten of redelijkerwijs moeten vermoeden. Daarom zal moeten worden beoordeeld of uit de uiterlijke verschijningsvorm van de feiten en omstandigheden van en rondom de giften volgt dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs kon vermoeden dat het doel van de gift was om hem te bewegen tot een doen of nalaten. Bij alle giften spelen in het kader van de beoordeling van die uiterlijke verschijningsvorm de volgende feiten en omstandigheden een belangrijke rol.
  • De verdachte is van mei 2002 tot 1 februari 2010 bij de gemeente Roermond werkzaam geweest als wethouder Financiën, Juridische zaken en Eigendommen. Sinds 1 februari 2010 bekleedt de verdachte de functie van directeur van [bedrijf 1] .
  • De verdachte was bekend met de binnen de gemeente Roermond geldende gedragscodes van 2003 (ZD.03.24.10749 e.v.) en 2007 (ZD.03.031.14695 e.v.). In die gedragscodes wordt helder beschreven wat wel en niet van een ambtenaar wordt verwacht, onder meer in de bepalingen over belangenverstrengeling en geschenken en de daarop betrekking hebbende toelichting. Hieruit volgt onder meer - zeer kort weergegeven - dat de bestuurder elke (schijn van) belangenverstrengeling moet voorkomen en dat de grens voor giften ligt bij giften met een waarde van € 50,--.
  • Zowel de verdachte als [medeverdachte 1] hebben verklaard dat er een vriendschap tussen hen bestaat. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de verdachte goed heeft leren kennen toen deze wethouder werd, en dat er, doordat zij steeds meer zakelijk contact kregen, geleidelijk een vriendschap is ontstaan tussen hen. De verdachte verklaart niet wanneer en hoe de vriendschap is ontstaan en wat deze inhield. Er zijn voorts geen feiten en omstandigheden, bijvoorbeeld afspraken tussen beide heren in privé, die het bestaan van een vriendschap ondersteunen. Nu de vriendschap tussen de verdachte en [medeverdachte 1] niet of nauwelijks uit de verf komt, afgezien van het feit dat ze het allebei zelf verklaren, gaat de rechtbank ervan uit dat het niet meer was dan een vriendschappelijk zakelijk contact.
  • In beide bovengenoemde functies was de verdachte betrokken bij een aantal van de projecten zoals die zijn beschreven in het dossier. Daarbij moet worden opgemerkt dat de aanwijsbare rol van de verdachte aanmerkelijk kleiner is dan die van [medeverdachte 2] . Op basis van dat dossier kan zeker worden verdedigd dat de schijn bestaat dat op meerdere momenten tijdens de looptijd van de verschillende projecten kan worden gedacht dat [medeverdachte 1] er minst genomen aardig uitspringt in de besluitvorming door de gemeente, en dat de verdachte hier een rol in heeft gehad. Het gaat echter veel te ver om in bewijsrechtelijk overtuigende zin te concluderen dat de verdachte [medeverdachte 1] op die momenten daadwerkelijk heeft begunstigd. Voor een dergelijke conclusie biedt het dossier in combinatie met het onderzoek op de zitting waar het dossier is besproken geen basis. Laat staan dat de conclusie te trekken valt dat mede door de begunstiging van [verdachte] ‘miljoenen euro’s in de zakken van de verdachte zijn gevloeid’ zoals door de officier van justitie bij requisitoir letterlijk is betoogd. Dit laatste is een te gemakkelijke en toch eigenlijk een bijna blote stelling.
Meer concreet staat aan die conclusies in de weg dat de doorlooptijd van de projecten zeer lang is met veel beslismomenten op veel verschillende punten en op verschillende momenten. Vaak ook op punten en momenten dat er veel (politieke) belangen en (politieke) krachten een rol spelen bij ieder project. Bovendien is de gemeentelijke besluitvorming bij ieder project in handen van het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad, en dus niet in handen van de verdachte alleen.
In bewijsrechtelijke zin bieden de verklaringen van de vele getuigen die zijn gehoord ook onvoldoende steun voor dergelijke (vergaande) vaststellingen. Weliswaar is er een aantal getuigen dat de verdachte een rol op bepaalde momenten in bepaalde projecten toedicht, maar daartegenover staan even zoveel, zo niet meer, getuigenverklaringen waaruit dit niet volgt.
Als de officier van justitie deze mening echt zou zijn toegedaan dan was het goed, sterker nog noodzakelijk, geweest dit aan de verdachte tijdens het onderzoek op de zitting voor te houden en bij requisitoir stap voor stap te onderbouwen en uit te werken. Hiertoe is de officier van justitie niet gekomen. Zelfs niet na aanmoedigingen hiertoe door de rechtbank.
Voor alle duidelijkheid: het voorgaande betekent dat er onvoldoende redengevend bewijs is voor de conclusie dat [medeverdachte 1] door de verdachte daadwerkelijk is begunstigd. De vraag is dan of dit een contra-indicatie voor omkoping oplevert. Dat is niet het geval. Dat zou namelijk alleen zo zijn geweest als er in de verste verte niet zou zijn gebleken van begunstiging van [medeverdachte 1] door de verdachte.
4.3.4
De voorkant als basis
Dat niet is gebleken van concrete gunsten/tegenprestaties van de verdachte ‘in ruil’ voor de giften van [medeverdachte 1] - de feiten en omstandigheden aan de achterkant - maakt dat de feiten en omstandigheden die een rol spelen bij het doen van de gift - de feiten en omstandigheden aan de voorkant - sterk genoeg moeten zijn om de bewijsrechtelijke drempel te halen die nodig is om tot het bewijs van de wetenschap of redelijkerwijs moeten vermoeden te komen. Anders gezegd, die feiten en omstandigheden aan de voorkant moeten een van deze conclusies zelfstandig kunnen dragen.
4.3.5
Niet de eerste de beste
Uit het hiervoor opgenomen overzicht van de carrière van de verdachte volgt dat de verdachte bijna 8 jaar wethouder is geweest in de gemeente Roermond, en aansluitend aan zijn wethouderschap ambtenaar is gebleven maar dan in de functie van directeur van [bedrijf 1] . Een geruime tijd als ambtenaar dus op een positie waarin hij ook betrokkenheid had bij projectontwikkeling. Op de zitting heeft de verdachte zich gepresenteerd als een wethouder met een hart voor de stad Roermond voor welke stad hij zich in zijn tijd als wethouder inzette om die stad naar een hoger plan te tillen.
De staat van dienst van de verdachte en zijn positie als wethouder, maakt dat hij veel sneller dan bijvoorbeeld een ambtenaar van de afdeling groenvoorziening, die net een jaar als ambtenaar werkzaam is, alert moet zijn op giften die hem worden gedaan. Zeker wanneer het giften betreft van ondernemers die - in grote mate - betrokken zijn bij projectontwikkeling en om die reden grote belangen hebben bij het tot stand brengen of in stand houden van een voorkeursrelatie en/of die op de korte of langere termijn goodwill willen kweken bij een belangrijke politieke ‘decision maker’.
4.3.6
Vooropgestelde tussenconclusie
De uiterlijke verschijningsvorm van de giften, bezien in het licht van de - de verdachte betreffende - context leidt bij alle in het feit opgenomen giften in beginsel tot de conclusie dat de verdachte op zijn klompen kon aanvoelen dat het de gever steeds voor ogen stond om met de gift een bepaalde voorkeursrelatie te bewerkstelligen. Of dit inderdaad voor alle giften geldt, zal thans aan de hand van de bijkomende omstandigheden per categorie giften worden beoordeeld.
4.3.7 Omstandigheden per categorie giften
Per categorie giften zal worden beoordeeld of de bijkomende omstandigheden aanleiding geven tot een bijstelling - in voor verdachte positieve of negatieve zin - van het vooropgestelde oordeel of niet.
EtentjesHet betreft een etentje op 18 juni 2007 in restaurant [bedrijf 7] en een etentje op 24 januari 2008 in restaurant [bedrijf 9] waarbij naast de verdachte en [medeverdachte 1] ook [medeverdachte 2] en [betrokkene 5] aanwezig waren. Gebleken is dat beide etentjes hebben plaatsgevonden in het kader van een zakelijk overleg tussen de gemeente Roermond en [bedrijf 2] en dat door de drukke agenda’s van eenieder werd gekozen voor een dergelijke vorm van zakelijk overleg tijdens een dinertje.
Als de uiterlijke verschijningsvorm wordt vastgesteld, is te zien dat er op niet frequente basis etentjes met een zakelijk en doelmatig karakter plaatsvinden terwijl niet uit het dossier volgt dat het om copieuze maaltijden ging. Op basis van deze uiterlijke verschijningsvorm is niet komen vast te staan dat de verdachte op zijn klompen kon aanvoelen (redelijkerwijs moest vermoeden) dat deze giften hem werden gedaan met het doel om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling van [medeverdachte 1] . Daarom kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [medeverdachte 1] de giften deed om de verdachte te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder en/of directeur van [bedrijf 1] .
Het betreft een abonnement ter waarde van € 45,-- bij [bedrijf 3] op 1 februari 2010 en bloemen ter waarde van € 125,-- bij [bedrijf 3] op 30 juni 2012. Aangenomen moet worden dat het abonnement is gegeven ter gelegenheid van de benoeming van de verdachte tot directeur [bedrijf 1] per 1 februari 2010 en dat de bloemen zijn gegeven ter gelegenheid van de verjaardag van de verdachte op 1 juli 2012.
Als de uiterlijke verschijningsvorm wordt vastgesteld, is te zien dat er tweemaal iets van [bedrijf 3] is gegeven in een periode van ruim 2 jaar ter gelegenheid van aanwijsbare gebeurtenissen. Op basis van deze uiterlijke verschijningsvorm is niet komen vast te staan dat de verdachte op zijn klompen kon aanvoelen (redelijkerwijs moest vermoeden) dat deze giften hem werden gedaan met het doel om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling van [medeverdachte 1] . Daarom kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [medeverdachte 1] de giften deed om de verdachte te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder en/of directeur van [bedrijf 1] .
Sponsorbijdragen
Het betreft een donatie van € 1.000,-- op 7 juni 2005 aan fanfare [bedrijf 4] en twee donaties van € 3.000,-- en € 4.000,-- in 2007 en 2010 aan carnavalsvereniging [bedrijf 5] .
Gebleken is dat [medeverdachte 1] aan (nagenoeg) elk sponsorverzoek voldeed, ongeacht de naam die onderaan de brief met het sponsorverzoek stond. Hij heeft aldus circa 1,5 miljoen euro aan goede doelen, sportverenigingen en liefdadigheid gegeven.
Als de uiterlijke verschijningsvorm wordt vastgesteld, is te zien dat het gaat om drie giften in een periode van 5 jaar, dat het geen giften aan de verdachte in persoon waren en dat algemeen bekend was dat [medeverdachte 1] inging op (nagenoeg) elk sponsorverzoek dat hij kreeg.
Op basis van deze uiterlijke verschijningsvorm is niet komen vast te staan dat de verdachte op zijn klompen kon aanvoelen (redelijkerwijs moest vermoeden) dat deze giften hem werden gedaan met het doel om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling van [medeverdachte 1] . Daarom kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [medeverdachte 1] de giften deed om de verdachte te bewegen tot een doen of nalaten in zijn functie van wethouder en/of directeur van [bedrijf 1] .
4.3.8
Context
Bij de beoordeling van de aanwezigheid van wetenschap of redelijkerwijs vermoeden omtrent het doel van de etentjes en de bloemen is in aanmerking genomen dat er een zekere ruimte moet zijn om in het sociaal zakelijke verkeer tussen ondernemers en ambtenaren iets aan elkaar te geven en iets voor elkaar te betalen zonder dat dit meteen een strafrechtelijk verwijt oplevert. Zelfs niet altijd als met zo een etentje of bloemetje de grenzen worden overschreden van wat in de in die gemeente geldende gedragscodes is neergelegd. In zijn algemeenheid dienen die gedragscodes als leidraad en normering voor ambtenaren bij het maken van de keuze over het wel of niet aannemen van een gift. Overschrijding van het maximaal toegestane bedrag van een gift is - in eerste instantie - een interne kwestie die in de onderlinge relaties tussen het ambtelijk orgaan en de ambtenaar een rol kan spelen. In de beoordeling van het strafrechtelijk verwijt, en bij de beoordeling of er reden is voor enige strafvervolging voor ambtelijke corruptie is de overschrijding (slechts) een van de te beoordelen omstandigheden.
Ook bij de sponsorbijdragen zijn de omstandigheden van het geval en meer in het bijzonder de sociale context bij de beoordeling in aanmerking genomen. Er moet in een gemeenschap een zekere ruimte zijn om als ondernemer in te gaan op sponsorverzoeken zonder dat dit meteen een strafrechtelijk verwijt oplevert. Dit geldt ook als degene die onder de brief staat tevens wethouder is.
4.3.9
Handelen of nalaten in strijd met plicht
In de rechtspraak is het bestanddeel ‘handelen in strijd met zijn plicht’ zoals opgenomen in artikel 363 Sr ruim uitgelegd. In 2006 heeft de Hoge Raad zelfs expliciet bepaald dat artikel 363 Sr mede ziet op het doen van giften of beloften aan een ambtenaar teneinde aldus een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan of te onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen.
Vastgesteld is dat de verdachte van [medeverdachte 1] giften heeft ontvangen terwijl hij wist dat het doel was om een concrete tegenprestatie terug te krijgen of een speciale relatie te doen ontstaan die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. Gelet op het voorgaande kan aldus worden bewezen dat de verdachte wist dat de giften werden gedaan om hem te bewegen tot een doen of nalaten in strijd met zijn plicht.
4.3.10
Omkoping achteraf
Hier is de vraag aan de orde of de verdachte de giften van [medeverdachte 1] heeft aangenomen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze giften werden gedaan ten gevolge van of naar aanleiding van een handelen of nalaten van de verdachte in zijn functie van wethouder en/of directeur [bedrijf 1] (omkoping achteraf).
Het juridisch kader van de omkoping achteraf verschilt niet wezenlijk van dat van de omkoping vooraf, zij het dat moet kunnen worden bewezen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de giften aan hem werden gedaan ten gevolge van of naar aanleiding van gunsten die de verdachte al eerder aan [medeverdachte 1] had verleend. Onder deze gunsten kan, evenals bij omkoping vooraf, tevens worden verstaan een voorkeurspositie die [medeverdachte 1] meende te hebben bij de verdachte.
In het voorgaande is reeds geoordeeld dat sprake is van passieve omkoping vooraf voor wat betreft de voetbalreizen.
Tegen de achtergrond van al hetgeen hiervoor reeds is overwogen met betrekking tot de omkoping vooraf geldt het volgende. Ten aanzien van de giften waarvan is bewezen dat de verdachte die heeft aangenomen terwijl hij wist dat deze werden gedaan teneinde hem te bewegen tot een doen of nalaten kan evengoed worden bewezen dat de verdachte deze heeft aangenomen terwijl hij wist dat deze hem werden gedaan ten gevolge en/of naar aanleiding van een handelen en/of nalaten van hem. De giften zouden immers eventueel ook een dubbel doel hebben kunnen dienen. Daarom wordt bewezen dat de verdachte giften in de vorm van de betaling van voetbalreizen van [medeverdachte 1] heeft aangenomen terwijl hij wist dat deze giften werden gedaan ten gevolge van of naar aanleiding van een handelen of nalaten van de verdachte in zijn hoedanigheid van wethouder. Nu de giften zijn gedaan voordat de verdachte directeur van [bedrijf 1] werd, ziet deze bewezenverklaring logischerwijs niet daarop.
ConclusieBewezen kan worden dat de verdachte giften heeft ontvangen in de vorm van voetbalreizen naar het WK 2006 en het EK 2008, waarvan hij wist dat deze hem werden gedaan met als doel om hem te bewegen tot een doen of nalaten in strijd met zijn plicht als wethouder en/of ten gevolge van of naar aanleiding van een handelen of nalaten van de verdachte in strijd met zijn plicht als wethouder.
Voor de overige giften door [medeverdachte 1] is niet wettig en overtuigend bewezen dat deze aan de verdachte zijn gedaan of is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat deze werden gedaan met als doel om hem te bewegen tot een doen of nalaten in strijd met zijn plicht als wethouder en/of ten gevolge van of naar aanleiding van een handelen of nalaten van de verdachte in strijd met zijn plicht als wethouder. In zoverre wordt de verdachte vrijgesproken.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 juni 2008, in Nederland en in Duitsland en in Zwitserland,
als ambtenaar, giften te weten bezoeken aan het WK voetbal in Duitsland in 2006 omstreeks 21 juni 2006 en het EK voetbal in Zwitserland in 2008 omstreeks 17 juni 2008 en de daarmee verband houdende entree- en/of reis- en/of verblijfskosten gedaan door P.J.J. [medeverdachte 1] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [medeverdachte 1] Beheer B.V.
A.) heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte wist dat deze giften hem werden gedaan,
(1°) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(2°) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening is gedaan en/of nagelaten
terwijl hij, verdachte, voornoemde feiten heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid als wethouder van de gemeente Roermond .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid feit
Het bewezenverklaarde feit levert op:
Als wethouder een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd
en/of
als wethouder een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht in zijn huidige bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Motivering straf
De verdachte heeft zich als wethouder laten omkopen met twee voetbalreizen. Met deze bewezenverklaring is vastgesteld dat de verdachte de strafrechtelijke grenzen die de wetgever heeft gesteld, is gepasseerd en dat hem dus een strafrechtelijk verwijt te maken valt. Omdat die grenzen bij corruptiefeiten nogal ruim zijn gesteld is de belangrijkste vraag hoe groot dat verwijt is. Anders gezegd: hoe erg is dát wat is bewezenverklaard?
Het verwijt blijft steken aan de voorkant van de corruptie, bij het verwijt dat de verdachte giften heeft aangenomen van een projectontwikkelaar met wie hij als wethouder zaken moest doen. Dat was fout. Wat van belang is hier, is dat helemaal niet uit de verf komt dat er grote bedragen euro’s in de zakken van de verdachte zijn verdwenen. De voordelen voor de verdachte hebben bestaan uit twee bezoeken aan mooie voetbalwedstrijden.
Aan de achterkant van de corruptie blijkt niet van overduidelijke beslissingen in het voordeel van [medeverdachte 1] waar de verdachte een beslissende invloed op heeft gehad. Dat [medeverdachte 1] enorme winsten heeft gemaakt door beslissingen van de verdachte is niet gebleken. De achterkant van de corruptiefeiten komt daarmee niet verder dan een lichte schijn van belangenverstrengeling. Hoe schadelijk dit ook kan zijn voor het vertrouwen in de integriteit van het openbaar bestuur, voor die schijn staat de verdachte niet terecht en dit wordt dus ook niet betrokken in de straf.
Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de verdachte een aantal heftige jaren achter de rug heeft. Het onderzoek, de zitting en alle aandacht die er voor de zaak is geweest, hebben hun sporen in het leven van de verdachte achtergelaten. Als directeur van [bedrijf 6] werd hij op non-actief gesteld en zijn werk als directeur van [bedrijf 1] zou door een veroordeling ook onder druk kunnen komen te staan. Aan de overige feiten en omstandigheden die op dit punt naar voren zijn gebracht, is bij de bepaling van de strafmaat geen gewicht toegekend.
Gelet op het blanco strafblad van de verdachte en op de wijze waarop de rechtbank tegen het feit aankijkt, afgezet tegen de gevolgen die de zaak voor de verdachte heeft gehad, rijst de vraag of het straffen van de verdachte op dit moment nog zinvol is. Deze vraag is te meer van belang door het berouw dat de verdachte op de zitting heeft getoond over zijn handelwijze en door het feit dat de verdachte als ‘kleine vis’ onderdeel is geworden van een heel groot strafproces met alle nadelige gevolgen daarvan van dien. Het antwoord op de vraag is dan ook: het nu nog straffen van de verdachte is niet meer zinvol. De verdachte heeft, gelet op het verwijt dat hem kan worden gemaakt, zijn straf al wel voldoende gehad. Daarom wordt niet meer overgegaan tot het opleggen van een straf. De verdachte zal worden schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 57 en 363 van het Wetboek van Strafrecht.
Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. J.F. Koekebakker en B.A. Cnossen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.A.J.A. Welten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2016.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(zaaksdossier 03)
dat hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 mei 2005
tot en met 30 juni 2012, althans op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks
de jaren 2005 tot en met 2012 in de gemeente Roermond en/of elders in
Nederland en/of Duitsland en/of Zwitserland,
alleen, althans tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
meermalen, althans eenmaal,
als ambtenaar, één of meer gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en), te
weten -zakelijk weergegeven-
- één of meer bezoek(en) aan het WK voetbal in Duitsland in 2006 (op of
omstreeks 21 juni 2006) en/of het EK voetbal in Zwitserland in 2008 (op of
omstreeks 17 juni 2008) en/of (een gedeelte van) de daarmee verband houdende
entree- en/of reis- en/of verblijfskosten ter waarde van afgerond 7.368,00
euro, althans enig geldbedrag en/of
- één of meer (uitnodiging(en) voor) (een) etentje(s), waaronder een etentje
op of omstreeks 9 februari 2006 en/of een etentje op of omstreeks 17 maart
2006 (bij restaurant [bedrijf 8] te Roermond) en/of (een) etentje(s) op of
omstreeks 18 juni 2007 tot en met 12 september 2007 (bij [bedrijf 7]
te Roermond) en/of een etentje op of omstreeks 24 januari 2008 (bij
restaurant [bedrijf 9] te Roermond) en/of een barbecue op of omstreeks 6 juli
2009 en/of
- een abonnement bij [bedrijf 3] te Roermond (op of omstreeks 30
januari 2010) ter waarde van 45,00 euro, althans enig geldbedrag en/of
- bloemen van [bedrijf 3] te Roermond (op of omstreeks 30 juni 2012)
ter waarde van 125,00 euro, althans enig geldbedrag en/of
- één of meer donatie(s) aan/ten behoeve van [bedrijf 4]
voor een bedrag van 1.000,00 euro, althans enig geldbedrag
(op of omstreeks 3 mei 2005) en/of
- één of meer donatie(s) aan/ten behoeve van VV [bedrijf 5] voor een
totaalbedrag van 7.000,00 euro, althans enig geldbedrag (op of omstreeks 16
juli 2007 en/of 21 juni 2010),
althans enige gift en/of belofte en/of dienst, gedaan/te doen en/of
verleend/te verlenen en/of aangeboden/aan te bieden door
[medeverdachte 1] (in privé en/of in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder
van [bedrijf 2] en/of [bedrijf 10] en/of [bedrijf 11]
en/of [bedrijf 12] en/of [bedrijf 13] ) en/of
[bedrijf 2] en/of [bedrijf 10] en/of [bedrijf 11]
en/of [bedrijf 12] en/of [bedrijf 13]
A.) heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn
medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat deze gift(en) en/of deze belofte(n) en/of deze dienst(en)
hem/hun werd(en) gedaan en/of verleend en/of aangeboden,
(1°) (telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet in
strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(2°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten en/of
B.) heeft gevraagd,
(3°) (telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet in
strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten
en/of
(4°) (telkens) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan en/of nagelaten,
te weten (telkens) - zakelijk weergegeven-:
- het laten ontstaan en/of in stand houden en/of onderhouden en/of verbeteren
van een zodanige relatie tussen hem, verdachte, en die [medeverdachte 1] en/of
één of meer aan die [medeverdachte 1] gelieerde vennootschap(pen) dat hij, verdachte,
tegenover die (rechts)perso(o)n(en) voornoemd niet meer zo neutraal en/of zo
vrij en/of onbeïnvloed en/of onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij
het nemen van beslissingen in relatie tot voornoemde (rechts)perso(o)n(en)
als in het geval dat hij, verdachte, die gift(en) en/of belofte(n) en/of
dienst(en) niet had aangenomen en/of gevraagd en/of
- het geven van een voorkeursbehandeling aan die [medeverdachte 1] en/of één of
meer aan die [medeverdachte 1] gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van die [medeverdachte 1]
en/of één of meer aan die [medeverdachte 1] gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het verstrekken/delen van geheime en/of vertrouwelijke en/of
interne/gemeentelijke en/of niet-openbare en/of concurrentiegevoelige
informatie aan/met die [medeverdachte 1] en/of één of meer aan die [medeverdachte 1]
gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) ten gunste van die [medeverdachte 1]
en/of één of meer aan die [medeverdachte 1] gelieerde vennootschap(pen) verstrekken
van (eenzijdige) informatie en/of het onthouden en/of achterhouden van
informatie ten behoeve van/ter gelegenheid van besluitvormingsprocedures
(binnen de gemeente Roermond) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) (adviseren tot het) verstrekken en/of
(ver)gunnen en/of betalen door de gemeente Roermond van werken en/of
opdrachten en/of projecten en/of gebouwen aan die [medeverdachte 1] en/of één
of meer aan die [medeverdachte 1] gelieerde vennootschap(pen) en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) (adviseren tot het) door de gemeente
Roermond laten aankopen van één of meer project(en) en/of werk(en) en/of
grond(en) en/of gebouwen van die [medeverdachte 1] en/of één of meer aan die
[medeverdachte 1] gelieerde vennootschap(pen) voor een (aanzienlijk) hoger bedrag dan
in redelijkheid op dat moment in het economisch verkeer gangbaar was,
althans voor een niet marktconforme prijs en/of
- het (anders dan om zakelijke redenen) vergezellen van die [medeverdachte 1]
en/of aanwezig zijn bij door en/of namens die [medeverdachte 1] georganiseerde
ontmoetingen met potentiële nieuwe opdrachtgevers van die [medeverdachte 1]
en/of één of meer aan die [medeverdachte 1] gelieerde vennootschap(pen),
terwijl hij, verdachte, voornoemd(e) feit(en) telkens heeft begaan in verband
met zijn hoedanigheid als wethouder van de gemeente Roermond of directeur van
de [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] B.V.), in elk geval als ambtenaar;
art 363 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht