2.1.In aanvulling op het bestreden besluit heeft verweerder in een bijlage bij zijn brief van 17 maart 2015, als reactie op de in het procesverloop vermelde brief van de rechtbank van 23 februari 2015, een concreet overzicht verstrekt van de persoonsgegevens die zijn verwerkt in de minuut. Verweerder heeft hierbij tevens het doel van de verwerking, de ontvangers en de herkomst van de gegevens vermeld.
Verweerder heeft zijn standpunt dat de in de minuut neergelegde juridische analyse niet als een persoonsgegeven wordt beschouwd, gehandhaafd. De juridische analyse gaat niet over de aanvrager, maar bevat hooguit informatie over de beoordeling en de toepassing van het recht door de bevoegde autoriteiten op de situatie van de aanvrager.
3. In beroep heeft eiser naar voren gebracht dat gezien de ruime uitleg die aan het begrip persoonsgegeven toekomt en de omstandigheid dat alle gegevens in de minuut informatie over eiser verschaffen, ook de juridische analyse een persoonsgegeven in de zin van artikel 1 van de Wbp is.
Het door verweerder verstrekte overzicht is dan ook niet compleet. Eiser meent recht te hebben op deze informatie, niet alleen op basis van de Wbp en de Privacyrichtlijn (95/46/EG) maar in ieder geval ook op grond van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), artikel 9, tweede lid, van de Procedurerichtlijn (2005/85/EG) en artikel 3:48 van de Awb.
Aanvullend heeft eiser in zijn brief van 27 februari 2015, als reactie op de brief van de rechtbank van 23 februari 2015, gesteld dat bij verweerder bekend is dat eisers verzoek op de Wbp is ingegeven om middels inzage in de minuut te kunnen inzien op welke manier zijn asielverzoek is beoordeeld. In dat kader heeft eiser erop gewezen dat volgens hem het recht op toegang tot zijn dossier en derhalve inzage in de minuut een algemeen beginsel van (ook) het Unierecht is. Eiser heeft voorts nog aangevoerd dat hij zijn verzoek doet steunen op artikel 47 van het Handvest.
4. Bij het bestreden besluit is de motivering waarom eiser geen verblijfsvergunning asiel op de a-grond van artikel 29 van de Vw 2000 is verleend, verstrekt. Dat eiser de motivering als onvoldoende bestempelt, doet daaraan niet af. De beroepsgrond dat algemene beginselen of de artikelen 9, tweede lid, van de Procedurerichtlijn en 3:48, tweede lid, van de Awb in het kader van de motiveringsplicht nopen tot het verstrekken van de minuut slaagt niet, nog daargelaten of eiser rechtstreeks beroep op deze richtlijn toekomt.
5. In het arrest van 17 juli 2014 heeft het Hof voor recht verklaard dat artikel 41, tweede lid, onder b, van het Handvest in die zin moet worden uitgelegd dat de aanvrager van een verblijfstitel zich tegenover de nationale autoriteiten niet op deze bepaling kan beroepen. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 24 december 2014 voorts overwogen dat uit het arrest van het Hof volgt dat de in de minuut neergelegde juridische analyse als zodanig niet als een persoonsgegeven kan worden aangemerkt en niet valt onder het bereik van de Wbp, zodat artikel 35 van de Wbp toepassing mist. Voorts volgt uit het arrest dat gegevens betreffende de aanvrager, zoals diens naam, geboortedatum, nationaliteit, geslacht, etniciteit, religie en taal, zonder meer informatie vormen betreffende deze natuurlijke persoon en derhalve als persoonsgegevens moeten worden aangemerkt in de zin van de Privacyrichtlijn. Ook als deze gegevens over de aanvrager in de juridische analyse in een minuut zijn vermeld en de feitelijke basis vormen voor de juridische analyse, moeten zij als persoonsgegevens in de zin van de Privacyrichtlijn worden aangemerkt. Op deze gegevens is derhalve de Wbp van toepassing.
Het recht op inzage als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wbp heeft, zo volgt uit het arrest, uitsluitend betrekking op de persoon betreffende gegevens die vallen onder het bereik van de Wbp. Over de wijze van verstrekking van deze gegevens heeft het Hof overwogen dat het aan de lidstaten is om te bepalen welke concrete materiële vorm die verstrekking moet krijgen, mits deze in begrijpelijke vorm geschiedt. Voor zover aan de met het recht op inzage nagestreefde doelstelling volledig kan worden voldaan met een andere vorm van verstrekking, kan de betrokkene aan artikel 12, aanhef en onder a, van de Privacyrichtlijn geen recht ontlenen een afschrift te verkrijgen van het originele document of bestand waarin hem betreffende gegevens staan. Het volstaat dat aan de aanvrager, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wbp, een volledig overzicht in begrijpelijke vorm van deze persoonsgegevens wordt verstrekt, voorzien van een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens, zodat de aanvrager die gegevens kan controleren op hun juistheid en kan controleren of zij in overeenstemming met de Wbp zijn verwerkt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser tardief, want voor het eerst in zijn reactie van 27 februari 2015, aangevoerd dat hij op grond van artikel 47 van het Handvest recht heeft op inzage in de minuut. Daarom zal de rechtbank deze grond buiten bespreking laten. Immers, niet valt in te zien waarom eiser dat niet eerder heeft aangevoerd.
7. Dat eiser een afschrift van dan wel inzage in de integrale minuut moet worden verstrekt, kan, zoals volgt uit het arrest van het Hof, ook naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevolgd. Deze beroepsgrond faalt.
8. Voor de in de minuut voorkomende persoonsgegevens van eiser geldt dat deze wel binnen het toepassingsbereik van de Wbp vallen. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit slechts een algemene opsomming is gegeven van persoonsgegevens die gewoonlijk in een minuut voorkomen. Daarmee is geen overzicht van de persoonsgegevens verstrekt op de wijze zoals door het Hof is bedoeld, namelijk een volledig overzicht, in begrijpelijke vorm, van de concrete in de gevraagde minuut voorkomende persoonsgegevens van eiser. Ook kan verweerder niet volstaan met een verwijzing naar de processtukken, nu deze verwijzing geen mededeling van in de minuut verwerkte persoonsgegevens inhoudt, als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wbp. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met dit artikel genomen. Het beroep van eiser slaagt in zoverre.
9. Het beroep van eiser is dan ook gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. In het kader van de definitieve beslechting van het geschil zal de rechtbank bezien of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
10. In een bijlage bij verweerders brief van 17 maart 2015 is een concreet overzicht aan eiser verstrekt van de persoonsgegevens die zijn verwerkt in de minuut. Verweerder heeft hierbij tevens het doel van de verwerking, de ontvangers en de herkomst van de gegevens vermeld. Dit verstrekte overzicht voldoet aan de criteria, zoals deze door het Hof zijn bepaald, zodat daarmee het gebrek dat aan het bestreden besluit kleeft is hersteld. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat er geen gegevens zijn uitgewisseld met het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) en de gemeente, zodat die gegevens terecht niet zijn opgenomen in het overzicht. De rechtbank ziet daarom aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1736,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de nadere reactie van 27 februari 2015, 2 punten voor het verschijnen ter zitting op 30 oktober 2015 en 22 maart 2016 met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1). Omdat een toevoeging is verleend, dienen de kosten te worden voldaan aan de rechtsbijstandverlener.