ECLI:NL:RBROT:2016:5268

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
10/750329-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer en voorbereidingshandelingen van cocaïne vanuit Ecuador

Op 5 juli 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van cocaïne vanuit Ecuador. De verdachte werd op 23 december 2015 aangehouden aan boord van het motorschip, waar hij samen met een medeverdachte pakketten met cocaïne aan het verwijderen was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van de verlengde invoer van 22 kilogram cocaïne en voorbereidingshandelingen voor de invoer van 25 kilogram cocaïne. De rechtbank vond dat de verdachte een essentiële rol had gespeeld in het invoertraject, ondanks zijn verweer dat hij slechts een bescheiden rol had. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte in nauwe samenwerking handelden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte de schadelijkheid van cocaïne en de impact van de drugshandel op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750329-15
Datum uitspraak: 5 juli 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres]
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman [naam] , advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. [naam] heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van de onder 1 ten laste gelegde hoeveel cocaïne;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
partiële vrijspraak
Ten aanzien van feit 1.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verlengde invoer van de drie pakketten, die zich in een opengebroken ruimte van het motorschip “ [naam schip] ” bevonden, en bij elkaar zo’n drie kilo wogen, niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
representatieve monsters
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheid cocaïne niet kan worden bewezen verklaard aangezien niet is gebleken dat de drie onderzochte monsters representatief zijn voor de inhoud van de gehele partij cocaïne. Er is slechts een klein deel van het materiaal onderzocht. Het overige materiaal is inmiddels vernietigd. Nu niet meer valt na te gaan wat er in het grootste deel van de pakketten heeft gezeten en ook een contra-expertise onmogelijk is kan dit slechts tot de conclusie leiden dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
medeplegen
Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte niet als medepleger van de ten laste gelegde feiten kan worden aangemerkt doch hoogstens als medeplichtige. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd dat de verdachte een zeer bescheiden bijrol heeft gehad en dat de intellectuele en materiële bijdrage ook uiterst minimaal is geweest, en zeker niet van een groot gewicht. De verdachte dient ook om deze reden te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
ten laste gelegde periode
De raadsman heeft tenslotte nog betoogd dat de verdachte, voorafgaande aan 23 december 2015, sowieso geen enkele bemoeienis heeft gehad met de cocaïne aan boord van de [naam schip] . Hij heeft daartoe ook geen voorbereidende handelingen getroffen. Daarom kan de tenlastegelegde periode buiten de datum 23 december in beide feiten niet bewezen worden verklaard.
4.2.2.
beoordeling
De verdachte en zijn medeverdachte zijn op 23 december 2015 aangehouden terwijl zij zich aan boord van het motorschip genaamd " [naam schip] " in de Rotterdamse haven bevonden. Tijdens controlewerkzaamheden van de Belastingdienst/Douane Rotterdam Haven (hierna: de douane) zag één van de controlerend opsporingsambtenaren dat de verdachte en zijn medeverdachte bezig waren pakketten te verwijderen uit een opengebroken ruimte op het schip. Na de aanhouding bleken de verdachte en zijn medeverdachte beiden een rugzak te dragen waarin bij elkaar tweeëntwintig pakketten met op cocaïne lijkende stof werden aangetroffen. Samen met de drie pakketten, die zich nog in de opengebroken ruimte bevonden, werden dus vijfentwintig pakketten in beslag genomen.
representatieve monsters
Gezien de inhoud het proces-verbaal van overname, inbeslagname, onderzoek, monstername, wegen en vernietigen van de douane van 24 december 2015 (nummer 1512231755.AMB) zijn door een verbalisant uit de in beslag genomen 25 pakketten drie pakketten willekeurig geselecteerd. Uit dit proces-verbaal in combinatie met het proces-verbaal van fotografische vastlegging (nummer 1512232015.AMB) met de daarbij gevoegde fotobijlage, zijn de 25 pakketten onderling qua vorm, kleur en grootte identiek en er is sprake van een overeenkomstige wijze van verpakking. Na verwijdering van de verpakkingslagen werd een witte poederachtige substantie gezien. Het netto gewicht van de totale hoeveelheid van de 25 pakketten werd aan de hand van het gemiddelde gewicht van drie pakketten vastgesteld op 24.965 gram. Uit een willekeurig pakket is een kleine hoeveelheid van de witte poederachtige substantie genomen en vervolgens getest met testbuisjes van de zogenaamde Narcodisposakit. De reactievloeistof kleurde blauw, hetgeen duidt op de aanwezigheid van cocaïne. Hierna is uit drie van de eerder willekeurig geselecteerde pakketten telkens een monster van circa 3 gram genomen ter analyse door het douanelaboratorium. Blijkens het rapport van het douanelaboratorium van 7 januari 2016 bevatten de monsters alle drie cocaïne.
Gelet op het feit dat de pakketten (weliswaar enigszins verspreid na uithaling, maar) bij elkaar werden aangetroffen, tot dezelfde partij behoorden, een identieke verschijningsvorm hadden, en de willekeurige aard van de selectie kan niet worden gesteld dat sprake van een onvoldoende representatieve monstername.
Het verweer wordt verworpen.
medeplegen
Het verweer vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. In essentie blijkt hieruit immers het volgende.
Zowel verdachte als diens (Spaanstalige) medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat zij voor anderen “een klusje moesten doen”. Verdachte en medeverdachte hebben elkaar op 23 december 2015 in Rotterdam op een parkeerplaats in de haven, vlakbij het motorschip “ [naam schip] ” ontmoet, nadat zij door anderen daarheen werden gebracht. . De verdachte heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij en de Spaanstalige man op die parkeerplaats in de buurt van de boot twee lege tassen, een schroeftol en een schroevendraaier hadden meekregen. Verdachte werd de boot gewezen, en ze zijn er samen in de auto van verdachte heen gereden. De medeverdachte is op 15 juni 2016 door de rechter-commissaris als getuige in de zaak tegen de verdachte gehoord. In het schip hebben zij gezamenlijk de wand, op de plek waar als teken een rondje was getekend, aan de onderkant open gemaakt. De pakken hebben zij beiden in de twee rugzakken gedaan.
Dat verdachte en zijn medeverdachte deze handelingen gezamenlijk hebben verricht vindt bevestiging in de waarnemingen van de douanebeambten ter plaatse. Eén van hen zag dat de verdachte en de medeverdachte pakketten uit de holle ruimte achter de wand haalden, waarbij de een de rugzak openhield en de ander de pakketten in de rugzak stopte. Zijn collega had even daardoor gezien dat de twee mannen aan het schroeven waren aan de wand.
Het uithalen van de verdovende middelen vormt in het geheel van de invoer een wezenlijke handeling. Het is vaste jurisprudentie dat de “uithaler” geen enkele betrokkenheid hoeft te hebben met het verdere daadwerkelijk binnen het grondgebied brengen van de verdovende middelen. Naar het oordeel van de rechtbank vormde de verdachte dan ook een essentiële schakel in de keten van het invoertraject en heeft hij met zijn handelen een wezenlijke bijdrage geleverd ten behoeve van de invoer vanuit Ecuador van deze hoeveelheid cocaïne in Nederland.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn medeverdachte [medeverdachte] (en overige verder onbekend gebleven betrokkenen) en dat aldus sprake was van een zodanige samenwerking dat van medeplegen gesproken kan worden.
Het verweer wordt verworpen.
ten laste gelegde periode
verlengde invoer
Het motorschip “ [naam schip] ” is op 23 december 2015 de haven van Rotterdam binnengekomen. Uit onderzoek bij de afdeling Customs Control Center Maritiem van de Douane Rotterdam bleek dat het motorschip [naam schip] van 1 december 2015 tot en met 5 december 2015 twee havenplaatsen te Ecuador heeft aangedaan, te weten;
- 1 december 2015 tot en met 4 december 2015 in Puerto Bolivar en
- 4 december 2015 en 5 december 2015 in Guayaquil.
Na de aanhouding van de verdachte en medeverdachte op 23 december 2015 werd in de rugtas die de medeverdachte op dat moment bij zich had een KLM folder aangetroffen met hierop twee bagage claimtags. De beide bagage claimtags hadden betrekking op de vlucht KL0751 komende uit Guayaquil (Ecuador) naar Amsterdam op 10 december 2015. Degene op wiens naam de bagage claimtags waren gesteld verbleef op het moment de dat “ [naam schip] ” in Ecuador twee havenplaatsen aandeed ook in Ecuador, zo blijkt uit onderzoek naar zijn reisbewegingen.
De kapitein van het schip heeft verklaard dat er in de havens die vóór binnenkomst in Rotterdam zijn aangedaan zich geen incidenten hebben voorgedaan, en dat er tijdens hun verblijf in die havens steeds ambtenaren van politie dan wel douane aan boord zijn geweest.
Uit het voorgaande kan genoegzaam worden afgeleid dat het invoertraject van in totaal 25 kilogram cocaïne aan boord van het motorschip “ [naam schip] ” is aangevangen op het moment dat het schip Ecuador verliet.
Omdat verdachte als medepleger zijn rol als “uithaler” heeft vervuld, kan weliswaar worden gezegd dat zijn concrete handelingen in tijd beperkt zijn geweest, maar kan toch de gehele periode bewezen worden verklaard.
voorbereidingshandelingen
Uit het hiervoor onder het kopje
“medeplegen” weergegeven samenstel van feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in nauwe en bewuste samenwerkingen 22 pakketten met daarin cocaïne van boord van de “ [naam schip] ” hebben willen brengen. Ieder heeft zijn eigen rol en aandeel in het geheel, maar beiden hebben een wezenlijke bijdrage geleverd aan de voorbereidingshandelingen. Waarbij nog gezegd kan worden dat ze door hun handelingen bij de uiteindelijke uitvoering daarvan direct betrokken zijn geweest. De cocaïne was immers nog niet bij de eindverbruikers terechtgekomen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de in feit 2 in de tenlastelegging beschreven voorbereidingshandelingen in tijd beperkt zijn geweest, hetgeen tot uitdrukking komt in de bewezenverklaarde periode.
4.2.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in nauwe en bewuste samenwerking met anderen - onder wie in elk geval medeverdachte [medeverdachte] - schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer van een partij van 22 kilogram cocaïne in Nederland alsmede aan de voorbereidingshandelingen tot de verdere verspreiding van 25 kilogram cocaïne.
4.3.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 2 december 2015 tot en met 23 december 2015
te Rotterdam,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander
en/ofanderen,
althans alleen,opzettelijk binnen het grondgebied van
Nederland heeft gebracht, (hieronder mede te verstaan invoer als bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), ongeveer
2522 kilogram
cocaïne, in elk geval
een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 21 december 2015 tot en met 23 december 2015
te Rotterdam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met
een ander en/ofanderen,
althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk
telen, bereiden,bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en
/ofbinnen het grondgebied van
Nederland brengen van ongeveer 25 kilogram
cocaïne, in elk geval een
hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te
bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen en
/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en
/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had
te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde
feit,
hebbende/zijnde verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- met zijn mededader(s) en/of andere personen afspraken gemaakt omtrent het
(tegen betaling) vanuit een motorschip (genaamd [naam schip] )
verwijderen en/of ophalen van pakketten met daarin het materiaal bevattende
cocaïne en
/of
- met een accuschroefmachine en
/oftwee rugzakken en
/ofeen bitset en
/ofeen
schroevendraaier aan boord van een motorschip (genaamd [naam schip] )
gegaan en
/of
- een deel van een wand van een motorschip (genaamd [naam schip] )
verwijderd en
/of
- pakketten met daarin het materiaal bevattende cocaïne vanuit een holle
ruimte in de wand van een motorschip (genaamd [naam schip] ) verwijderd
en
/ofmeegenomen
en/of
- (telefonisch) contacten onderhouden met zijn mededader(s);
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
2:
medeplegen van een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit(vul de feitaanduidingen in)en waarop de straf is(vul de feitaanduidingen in) gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte(n) schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer en de voorbereidingshandelingen ten behoeve van de invoer en het verdere vervoer van een hoeveelheid cocaïne in Nederland. In een verborgen ruimte van een zeeschip afkomstig uit Ecuador is een hoeveelheid van 25 kilogram cocaïne verstopt in 25 pakketten van ongeveer 1 kilogram. De verdachte is op heterdaad aangehouden, kort nadat hij samen met één van zijn medeverdachten 22 pakketten met cocaïne uit de verborgen ruimte had gehaald. Er zijn 3 pakketten in de verborgen ruimte achtergebleven.
Tevens heeft de verdachte zich samen met zijn medeverdachte(n) schuldig gemaakt aan voorbereidings- en bevorderingshandelingen die gericht waren op het invoeren en verder vervoeren van de hoeveelheid 25 kilogram cocaïne.
Door zijn handelwijze heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit.
Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De voorbereidingshandelingen hebben er dan ook toe gediend de verdere verspreiding en uiteindelijk het gebruik van cocaïne te doen plaatsvinden. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in cocaïne uitermate winstgevend is. Hierdoor wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat in het bijzonder bij de grensoverschrijdende handel dit zowel in de invoer/als de uitvoerlanden dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, variërend van lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit, zoals geweldsmisdrijven en misdrijven die een bedreiging inhouden voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. De verdachte is geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan en heeft alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 juni 2016, waaruit blijkt dat de verdachte (vul de feitaanduidingen in)niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages /en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van een rapport gedateerd 11 maart 2016, over de verdachte opgemaakt door Reclassering Nederland. Geadviseerd wordt om naast een onvoorwaardelijk gevangenisstraf een voorwaardelijk gedeelte op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Mede gezien de samenloop van beide feiten, is feit 1 voor de rechtbank met name bepalend voor de hoogte van de straf; feit 2 wordt daardoor als het ware geabsorbeerd omdat de handelingen die daar staan in essentie verband houden met het bewezen verklaarde onder feit 1.
Ook heeft de rechtbank in strafmatigende zin oog voor het gegeven dat verdachte door de kennelijk bij de invoer betrokken groep personen is gebruik als uithaler, en daarmee als een soort katvanger.
Tenslotte is ook niet gebleken dat verdachte enig financieel voordeel heeft genoten met het plegen van de feiten. In dit alles ziet de rechtbank aanleiding een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist.
Algemene afsluiting
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feit en, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.C. van Walree, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en H.W. Schmidt, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 december 2015 tot en met 23 december 2015
te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
en/of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van
Nederland heeft gebracht, (hieronder mede te verstaan invoer als bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), ongeveer 25 kilogram cocaïne, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art. 2/A jo 10 Opiumwet jo art. 47 Wetboek van Strafrecht)
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 december 2015 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, ongeveer 25 kilogram
cocaïne, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikelen 2/B jo 2/C jo 10 Opiumwet jo 47 Wetboek van Strafrecht)
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 2 december 2015 tot en met 23 december 2015
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van ongeveer 25 kilogram cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te
bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had
te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde
feit,
hebbende/zijnde verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- met zijn mededader(s) en/of andere personen afspraken gemaakt omtrent het
(tegen betaling) vanuit een motorschip (genaamd [naam schip] )
verwijderen en/of ophalen van pakketten met daarin het materiaal bevattende
cocaïne en/of
- met een accuschroefmachine en/of twee rugzakken en/of een bitset en/of een
schroevendraaier aan boord van een motorschip (genaamd [naam schip] )
gegaan en/of
- een deel van een wand van een motorschip (genaamd [naam schip] )
verwijderd en/of
- pakketten met daarin het materiaal bevattende cocaïne vanuit een holle
ruimte in de wand van een motorschip (genaamd [naam schip] ) verwijderd
en/of meegenomen en/of
- ( telefonisch) contacten onderhouden met zijn mededader(s);
(art. 10a Opiumwet jo art 47 Wetboek van Strafrecht)
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet