Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[eiser3],
1.De procedure
- de dagvaarding d.d. 20 mei 2016, met producties 1 tot en met 17
- producties 18 tot en met 21 van [eisers]
- producties 1 tot en met 26 van Bizz B.V. en [gedaagde2]
- de eis in reconventie
- de mondelinge behandeling op 1 juni 2016
- de pleitnota van [eisers]
- de pleitnota van Bizz B.V. en [gedaagde2]
- de aanhouding ten behoeve van een tussen partijen te volgen mediation traject
- een aangetekende brief d.d. 14 juni 2016 van mr. Alders, met als bijlage het origineel van de tussen partijen gesloten vaststellingsdeelovereenkomst d.d. 11 juni 2016
- de voortzetting van de mondelinge behandeling op 22 juni 2016
- de door beide advocaten ondertekende akte d.d. 22 juni 2016 houdende intrekking van de eis in conventie en de gedeeltelijke intrekking en tegelijkertijd de vermeerdering van eis in reconventie.
2.Het geschil in conventie
3.Het geschil in reconventie
4.De beoordeling in reconventie
hardeafspraak bestond die ertoe strekte dat (één van) Bizz B.V. en [gedaagde2] op grond van de in het kader van de tussen partijen genoegzaam bekende opdracht [1] verrichte werkzaamheden zonder meer betaling van € 36.000,00 per jaar, exclusief btw, mocht vorderen. Veeleer is aannemelijk dat het door Bizz B.V. en [gedaagde2] in rekening te brengen (totaal-) bedrag gekoppeld moest worden aan de omvang van de daadwerkelijk door (één van) hen voor [eisers] uitgevoerde werkzaamheden. Zo kan ook worden afgeleid uit de tekst van de opdrachtbevestiging (productie 8 bij dagvaarding: “[Het] totale honorarium
schatten[onderstreping vzr] wij op een bedrag van EUR 36.000,- per jaar, exclusief omzetbelasting” [2] ). De als productie 9 door [eisers] overgelegde e-mail d.d. 18 juli 2014 gericht aan [persoon1] doet vermoeden dat ook feitelijk sprake is geweest van andersluidende afspraken, hoewel Bizz B.V. en [gedaagde2] dit ontkennen. Dat (één van) Bizz B.V. en [gedaagde2] een zodanige hoeveelheid werk hebben verricht dat zij recht hebben op volledige betaling van [eisers] van de facturen is, als te weinig deugdelijk inzichtelijk gemaakt, niet aannemelijk geworden. Overtuigend genoeg is ter zitting immers gebleken dat zich in 2013 omstandigheden hebben voorgedaan die onderschrijven dat door (één van) Bizz B.V. en [gedaagde2] over het volle jaar 2013 minder werkzaamheden zijn verricht dan zij thans stellen. Hoewel formeel bezien in deze procedure geen verrekening en/of opschorting aan de orde is/kan worden gesteld, gelet op de verschillende betrokken juridische entiteiten, lijkt het erop dat ten aanzien van bepaalde aan de zijde van Bizz B.V. en [gedaagde2] verrichte werkzaamheden verrekening heeft plaatsgevonden dan wel dat deze werkzaamheden niet door (één van) Bizz B.V. en [gedaagde2] zijn verricht. Ter zitting heeft [eisers] onbetwist verklaard dat hij een derde (een controller) heeft moeten inzetten om het werk van Bizz B.V. en [gedaagde2] in 2013 tijdig gedaan te krijgen. Onder die omstandigheden zou het in de rede liggen de facturen te verminderen.