ECLI:NL:RBROT:2016:5198

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
C/10/501188 / KG ZA 16-505
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over geldvorderingen en mediationovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers in conventie, bestaande uit drie besloten vennootschappen, een kort geding aangespannen tegen BIZZ FINANCE & ADMINISTRATION B.V. en een andere gedaagde. De eisers vorderden een vonnis met betrekking tot geldvorderingen, ondanks dat er een mediationtraject was gestart dat had geleid tot een vaststellingsdeelovereenkomst. De procedure begon met een dagvaarding op 20 mei 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 1 juni 2016 en een verdere behandeling op 22 juni 2016. Tijdens deze laatste zitting werd een mondeling vonnis gewezen, dat later schriftelijk werd uitgewerkt. De eisers trokken hun volledige eis in conventie in, maar de gedaagden vorderden in reconventie betaling van openstaande facturen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagden de vorderingen niet aannemelijk hadden gemaakt en dat de geldvorderingen niet spoedeisend waren. De rechter benadrukte het belang van het mediationtraject en oordeelde dat de gedaagden onterecht de vorderingen opnieuw aan de rechter hadden voorgelegd, wat de voortgang van de mediation zou kunnen doorkruisen. Uiteindelijk werd de vordering afgewezen en werd de nakoming van de vaststellingsdeelovereenkomst bevolen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/501188 / KG ZA 16-505
Uitwerking vonnis d.d. 1 juli 2016 van het mondelinge vonnis in kort geding van
22 juni 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser2],
beide gevestigd te Den Haag,
3.
[eiser3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. G. Janssen te Den Haag,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIZZ FINANCE & ADMINISTRATION B.V.,
gevestigd te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde2],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. A.A.W. Alders te Capelle aan den IJssel.
Eisers in conventie, verweerders in reconventie, zullen hierna tezamen - in mannelijk enkelvoud - worden aangeduid als [eisers] en afzonderlijk als [eiser1] , [eiser2] respectievelijk [eiser3] . Gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie, worden hierna aangeduid als Bizz B.V. en [gedaagde2]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 20 mei 2016, met producties 1 tot en met 17
  • producties 18 tot en met 21 van [eisers]
  • producties 1 tot en met 26 van Bizz B.V. en [gedaagde2]
  • de eis in reconventie
  • de mondelinge behandeling op 1 juni 2016
  • de pleitnota van [eisers]
  • de pleitnota van Bizz B.V. en [gedaagde2]
  • de aanhouding ten behoeve van een tussen partijen te volgen mediation traject
  • een aangetekende brief d.d. 14 juni 2016 van mr. Alders, met als bijlage het origineel van de tussen partijen gesloten vaststellingsdeelovereenkomst d.d. 11 juni 2016
  • de voortzetting van de mondelinge behandeling op 22 juni 2016
  • de door beide advocaten ondertekende akte d.d. 22 juni 2016 houdende intrekking van de eis in conventie en de gedeeltelijke intrekking en tegelijkertijd de vermeerdering van eis in reconventie.
1.2.
Mede in verband met de spoedeisendheid is ter zitting van 22 juni 2016 mondeling vonnis gewezen. Het onderhavige vonnis is een schriftelijke uitwerking daarvan.

2.Het geschil in conventie

2.1.
[eisers] heeft ter zitting van 22 juni 2016, in samenspraak met Bizz B.V. en [gedaagde2] , bij akte van dezelfde datum, de volledige eis in conventie ingetrokken.

3.Het geschil in reconventie

3.1.
Bizz B.V. en [gedaagde2] vorderen, na gedeeltelijke intrekking van de eis in reconventie bij akte d.d. 22 juni 2016 en tegelijk de vermeerdering van eis door Bizz B.V. (de voorzieningenrechter begrijpt: en [gedaagde2] ), bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
Partijen zoals genoemd in de vaststellingsdeelovereenkomst d.d. 11 juni 2016 te veroordelen tot nakoming van voornoemde vaststellingsdeelovereenkomst;
[eisers] , ieder hoofdelijk - des de een betalende de ander zal zijn gekweten - te veroordelen tot betaling van een bedrag, onmiddellijk na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans op een door UEA in goede justitie te bepalen termijn, ad
€ 36.300,00 aan voorschot op factuur 15700074, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 22 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
3. [eisers] , ieder hoofdelijk - des de een betalende de ander zal zijn gekweten - te veroordelen tot betaling van een bedrag, onmiddellijk na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans op een door UEA in goede justitie te bepalen termijn, ad
€ 7.260,00 aan voorschot op factuur 16700053, te vermeerderen met wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 16 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eisers] voert verweer tegen de vorderingen onder 3.1 sub 2 en 3.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in reconventie

4.1.
Vooropgesteld zij dat formeel bezien geen sprake is van reconventionele vorderingen, omdat [eisers] de vorderingen in conventie geheel heeft ingetrokken. Voor het behoud van een goed overzicht in deze zaak zal de voorzieningenrechter de onder 3.1 sub 1 tot en met 3 bedoelde vorderingen wel als vorderingen in reconventie aanduiden.
Vordering onder 3.1 sub 1
4.2.
Bij aangetekende brief d.d. 14 juni 2016 heeft de advocaat van Bizz B.V. en [gedaagde2] meegedeeld dat partijen over het tussen hen bestaande geschil ter zake van het opleveren van diverse rapportages (waaronder, maar niet alleen: jaarrekeningen, belastingaangiftes en deponeringsstukken), betaling voor deze, van de zijde van Bizz B.V. en [gedaagde2] te verrichten, werkzaamheden en het daarna overdragen van alle administratieve bescheiden aan [eisers] - onder begeleiding van een mediator -overeenstemming hebben bereikt en dat zij de getroffen minnelijke regeling hebben neergelegd in een vaststellingsdeelovereenkomst d.d. 11 juni 2016. Ter terechtzitting hebben beide partijen deze mededeling mondeling en bij handgeschreven en ondertekende akte d.d. 22 juni 2016 bevestigd. Bizz B.V. en [gedaagde2] hebben vervolgens in reconventie de nakoming door beide partijen van de vaststellingsdeelovereenkomst verzocht (3.1 sub 1), met welk verzoek [eisers] zich, blijkens de akte, akkoord heeft verklaard.
4.3.
De voorzieningenrechter zal ten aanzien van het onder 3.1 sub 1 gevorderde dienovereenkomstig beslissen. Het origineel van de vaststellingsovereenkomst d.d. 11 juni 2016 zal door de griffier worden gewaarmerkt en aan dit vonnis worden gehecht. De daarin getroffen regelingen zullen worden geacht in dit vonnis te zijn opgenomen.
Vorderingen onder 3.1 sub 2 en 3
4.4.
Met de vorderingen zoals hiervoor onder 3.1 sub 2 en 3 verwoord vraagt Bizz B.V. en [gedaagde2] van [eisers] betaling van de nog over boekjaar 2013 openstaande facturen met nummers 15700074 en 16700053 (producties 3 en 4 van Bizz B.V. en [gedaagde2] ) (hierna: de facturen). Het gaat in totaal om de betaling van een bedrag van € 36.000,00, exclusief btw, althans een bedrag van € 43.560,00, inclusief btw. Hierna in de beoordeling zal het totaalbedrag van de geldvorderingen exclusief btw gehanteerd worden, nu dit ook in lijn is met de tekst in de opdrachtbevestiging, zie 4.7.
4.5.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.6.
In een procedure als de onderhavige speelt in de geschetste omstandigheden bij de beoordeling of aan de hiervoor onder 4.5 weergegeven eisen voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is voldaan (het verloop van) de mediation een rol. Partijen hebben zich, ondanks dat aan de zijde van [eisers] enige twijfel bestond over het te behalen succes met mediation, beiden uiteindelijk ter zitting van 1 juni 2016 volmondig bereid verklaard te trachten hun geschillen in minnelijk overleg onder begeleiding van een mediator op te lossen. Daartoe is de behandeling van de zaak aangehouden. De mediation heeft succesvol geleid tot de vaststellingsdeelovereenkomst d.d. 11 juni 2016.
Juist omdat partijen zich in een mediation traject bevonden en zich nog immer bevinden en daarmee, in elk geval deels, succes hebben geboekt, wekt het verbazing dat Bizz B.V. en [gedaagde2] ervoor gekozen hebben de vorderingen onder 3.1 sub 2 en 3 (opnieuw) aan de voorzieningenrechter voor te leggen en deze niet onderdeel hebben willen laten zijn van een in de mediation te treffen algehele minnelijke regeling tussen partijen. Daarbij zij mede in aanmerking genomen de onderlinge samenhang die tussen de vorderingen onder 3.1 sub 2 en 3 en de in de vaststellingsdeelovereenkomst aan de orde gekomen zijnde punten bestaat en de juridische verwevenheid tussen partijen. De voorzieningenrechter acht deze aanpak, die, zoveel is duidelijk, Bizz B.V. en [gedaagde2] hebben geïnitieerd, een onaanvaardbare doorkruising van het mediation traject. Dit geldt ook indien en voor zover de ter beoordeling voorgelegde geldvorderingen van Bizz B.V. en [gedaagde2] jegens [eisers] aannemelijk geacht kunnen worden te zijn. Deze onaanvaardbaar geachte doorkruising beïnvloedt het spoedeisend belang dat Bizz B.V. en [gedaagde2] bij de geldvorderingen stellen te hebben in negatieve zin. Dit geldt temeer nu het tussen partijen mogelijk is gebleken om in de mediation op korte en redelijke termijn (deel-) oplossingen te bereiken; waarom dan per se een gerechtelijke beslissing in kort geding moet volgen is de vraag.
4.7.
Over de aannemelijkheid van de vorderingen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Tussen partijen bestaat discussie over de verschuldigdheid en de hoogte van de facturen. Gelet op de inhoud van die discussie, zoals deze is gebleken uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzittingen van 1 en 22 juni 2016, kan de voorzieningenrechter thans niet aannemelijk achten dat tussen partijen een
hardeafspraak bestond die ertoe strekte dat (één van) Bizz B.V. en [gedaagde2] op grond van de in het kader van de tussen partijen genoegzaam bekende opdracht [1] verrichte werkzaamheden zonder meer betaling van € 36.000,00 per jaar, exclusief btw, mocht vorderen. Veeleer is aannemelijk dat het door Bizz B.V. en [gedaagde2] in rekening te brengen (totaal-) bedrag gekoppeld moest worden aan de omvang van de daadwerkelijk door (één van) hen voor [eisers] uitgevoerde werkzaamheden. Zo kan ook worden afgeleid uit de tekst van de opdrachtbevestiging (productie 8 bij dagvaarding: “[Het] totale honorarium
schatten[onderstreping vzr] wij op een bedrag van EUR 36.000,- per jaar, exclusief omzetbelasting” [2] ). De als productie 9 door [eisers] overgelegde e-mail d.d. 18 juli 2014 gericht aan [persoon1] doet vermoeden dat ook feitelijk sprake is geweest van andersluidende afspraken, hoewel Bizz B.V. en [gedaagde2] dit ontkennen. Dat (één van) Bizz B.V. en [gedaagde2] een zodanige hoeveelheid werk hebben verricht dat zij recht hebben op volledige betaling van [eisers] van de facturen is, als te weinig deugdelijk inzichtelijk gemaakt, niet aannemelijk geworden. Overtuigend genoeg is ter zitting immers gebleken dat zich in 2013 omstandigheden hebben voorgedaan die onderschrijven dat door (één van) Bizz B.V. en [gedaagde2] over het volle jaar 2013 minder werkzaamheden zijn verricht dan zij thans stellen. Hoewel formeel bezien in deze procedure geen verrekening en/of opschorting aan de orde is/kan worden gesteld, gelet op de verschillende betrokken juridische entiteiten, lijkt het erop dat ten aanzien van bepaalde aan de zijde van Bizz B.V. en [gedaagde2] verrichte werkzaamheden verrekening heeft plaatsgevonden dan wel dat deze werkzaamheden niet door (één van) Bizz B.V. en [gedaagde2] zijn verricht. Ter zitting heeft [eisers] onbetwist verklaard dat hij een derde (een controller) heeft moeten inzetten om het werk van Bizz B.V. en [gedaagde2] in 2013 tijdig gedaan te krijgen. Onder die omstandigheden zou het in de rede liggen de facturen te verminderen.
Mede gelet op de al eerder benoemde bestaande discussie tussen partijen, welke discussie zich ook ter zitting weer openbaarde en waaruit blijkt dat de standpunten van partijen ter zake van de facturen ver uiteen liggen, althans, zo erkennen zij allebei, lijnrecht tegenover elkaar staan, valt in dit kort geding evenwel niet te bepalen met welk bedrag de facturen dan verminderd zouden moeten worden. Met andere woorden, binnen de reikwijdte van dit kort geding valt niet te bepalen wie van partijen in welke mate het gelijk aan zijn of haar zijde heeft. Daarvoor is nader onderzoek nodig, waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. De voorzieningenrechter doet partijen de suggestie om, in plaats van verder te procederen met alle meerdere kosten van dien, de facturen over 2013 eveneens te bespreken in de mediation.
4.8.
Het voorgaande leidt er toe dat de geldvorderingen als hiervoor onder 3.1 sub 2 en 3 weergegeven reeds voor afwijzing gereed liggen omdat deze vorderingen niet dan wel in onvoldoende mate spoedeisend en aannemelijk kunnen worden geacht. Een belangenafweging tussen partijen leidt niet tot een ander oordeel.
De vraag of sprake is van een restitutierisico aan de zijde van Bizz B.V. en [gedaagde2] behoeft dan niet te worden beantwoord.
4.9.
De proceskosten tussen partijen zullen (ambtshalve) worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in reconventie
5.1.
veroordeelt beide partijen tot nakoming van het door de griffier gewaarmerkte en aangehechte origineel van de vaststellingsovereenkomst d.d. 11 juni 2016 en neemt op in dit vonnis de tussen partijen getroffen regelingen als neergelegd in die overeenkomst,
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. van den Hurk, in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2016 en schriftelijk vastgelegd op 1 juli 2016.1734/427

Voetnoten

1.Tot het verrichten van administratieve werkzaamheden en het samenstellen van de jaarrekening ten behoeve van (één of meerdere van) [eisers]
2.Bizz B.V. en [gedaagde2] verwijzen tevens naar de toepasselijke NOAB Leveringsvoorwaarden, hun productie 2.