ECLI:NL:RBROT:2016:5142

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
10/680069-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op echtgenote met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op zijn echtgenote. De verdachte heeft op 27 januari 2015 in Zwijndrecht zijn vrouw met een mes meermalen gestoken, wat leidde tot haar overlijden. De verdachte heeft de feiten bekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, waardoor hij daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank heeft echter het subsidiair ten laste gelegde, doodslag, bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden. De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij behandeld, waarbij materiële schadevergoeding werd toegewezen, maar de vordering tot immateriële schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680069-15
Datum uitspraak: 31 maart 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum] 1977,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres]
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N.Y. Rose heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair niet-ontvankelijkverklaring van de vordering;
  • teruggave van de in beslag genomen kleding van het slachtoffer aan de nabestaanden van het slachtoffer, teruggave van de in beslag genomen sok en onderbroek aan verdachte en onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen mes en de overige kleding van verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 27 januari 2015 te Zwijndrecht opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] (zijn, verdachtes, echtgenote) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, met een mes meermalen, in haar borst en haar rug gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 27 januari 2015 zijn echtgenote van het leven beroofd door haar meermalen en met kracht met een mes te steken. Uit het afweerletsel op de handen van het slachtoffer is op te maken dat zij nog geprobeerd heeft om de messteken af te weren. De onderbuurvrouw heeft verklaard dat zij het slachtoffer hoorde gillen en dat dat gillen opeens ophield. Het slachtoffer moet in de laatste ogenblikken van haar leven doodsangsten hebben uitgestaan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 februari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 april 2015. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is in 2001 een gearrangeerd huwelijk aangegaan met het slachtoffer, zij woonde destijds in India. In 2009 kwam zij naar Nederland. Sindsdien is de relatie volgens de verdachte redelijk goed geweest. Hoewel de verdachte er niet over spreekt, heeft mogelijk het verliezen van zijn baan door ziekte (met financiële gevolgen) gezorgd voor spanning binnen de relatie. Het slachtoffer had geen contact met haar familie in Nederland, wat de verdachte als voorwaarde stelde. Vanaf januari 2014 veranderde dit echter en namen de spanningen binnen de relatie toe. In juni 2014 was er een heftig conflict over de omgang van het slachtoffer met haar oom, door wie de verdachte op twaalfjarige leeftijd seksueel was misbruikt. De reclassering onthoudt zich van advies over de op te leggen straf, omdat de verdachte eerst niet wilde spreken over het ten laste gelegde feit en de aanleiding daartoe.
Psychiater dr. J.M.J.F. Offermans en psycholoog drs. T. ’t Hoen hebben over de verdachte rapporten opgemaakt (beiden gedateerd 14 maart 2016). Zij komen tot gelijkluidende conclusies en ook hun bevindingen komen sterk overeen.
Zij stellen beiden vast dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO (niet anderszins omschreven) met afhankelijke, vermijdende en dwangmatig kenmerken (cluster C) en in mindere mate narcistische en borderline kenmerken (cluster B). Dit speelde ook een rol ten tijde van het ten laste gelegde.
Bij de verdachte waren er gedurende langere periodes enorme spanningen. Die zijn toegenomen sinds zijn echtgenote naar Nederland is gekomen en na enige tijd weer contact wilde zoeken met haar familie. De verdachte was daar fel op tegen, vooral omdat hij naar zijn zeggen seksueel misbruikt is door de oom van zijn echtgenote. De verdachte voelde zich geschoffeerd door zijn echtgenote, die dat seksueel misbruik in twijfel trok en toch – tegen de afspraken in – bij haar oom op bezoek ging en ook nog hun zoontje meenam. De verdachte was bang dat zijn zoontje slachtoffer zou worden van seksueel misbruik. Hij kropte zijn boosheid op en ging conflicten uit de weg. Hierdoor liep bij hem de druk op. Dr. Offermans spreekt van een ‘hogedrukpan’, waarbij kleine irritaties grote gevolgen kunnen hebben. Drs. ’t Hoen heeft het over de ‘spreekwoordelijke emmer’ die zich steeds meer vulde en die overliep toen zijn vrouw hem kort voor het ten laste gelegde voor zijn gevoel vernederde. Toen werd de verdachte overspoeld door de lang opgekropte emoties.
Beide deskundigen vinden dat de persoonlijkheidsstoornis wel enigszins heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde feit, waarbij ook nog een rol speelde dat de verdachte weinig inzicht had in zijn eigen functioneren. De beide deskundigen adviseren om de verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De kans dat de verdachte nogmaals vergelijkbaar gewelddadig gedrag zal vertonen, is volgens de deskundigen laag tot matig en zeker ook afhankelijk van de omstandigheden. Daarom zien de beide deskundigen weinig aanleiding of mogelijkheden om de verdachte vanuit een juridisch kader te behandelen. Zij geven in overweging om met behandeling te beginnen aan het eind van de detentieperiode in het kader van voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI).
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. In verband daarmee wordt hij in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Straf
De verdachte heeft zijn echtgenote in de bloei van haar leven op zeer gewelddadige wijze om het leven gebracht. De zoon van verdachte moet leven met de wetenschap dat zijn vader zijn moeder heeft gedood. Het handelen van de verdachte heeft aldus een enorme impact gehad op het leven van zijn zoon en van de overige nabestaanden van het slachtoffer. Dat is ook verwoord in de slachtofferverklaring van de broer van het slachtoffer, die ter zitting is voorgelezen. Naast de ernstige gevolgen voor de direct betrokkenen is bovendien de maatschappij ernstig geschokt door dit gewelddadige feit.
Alleen een langdurige gevangenisstraf doet voldoende recht aan de ernst van het feit. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De verdachte heeft gesteld dat het slachtoffer, voordat hij zelf een mes pakte en haar stak, haar hand in de besteklade had gestoken om een mes te pakken. Hoewel het slachtoffer uiteindelijk geen mes in haar handen had, voelde de verdachte zich naar eigen zeggen wel bedreigd.
Zelfs als dit alles inderdaad is gebeurd, dan rechtvaardigt dit niet de geweldsexplosie waarbij de verdachte het slachtoffer vijftien keer heeft gestoken, ook nadat het slachtoffer gewond op de grond was gevallen.
Verder weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat het hier gaat om relationeel geweld in een huiselijke omgeving. Het slachtoffer mocht in de veronderstelling verkeren dat zij bij de verdachte veilig zou zijn en dat een ruzie niet in een dodelijke steekpartij zou ontaarden.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte en het slachtoffer al jarenlang echtelijke problemen hadden. De rechtbank vindt het droevig dat de hulpverlening die tot kort voor het onderhavige feit werd geboden, dit drama niet heeft kunnen voorkomen. Het lijkt er – ook volgens de deskundigen – op dat de laatste ruzie voor de verdachte de druppel was die de emmer deed overlopen en dat hij zijn lang opgekropte boosheid niet langer de baas kon blijven. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zich niet heeft onttrokken aan de situatie, hoewel hij daar op verschillende momenten de kans toe had, en dat hij niet meer hulp heeft gezocht. Dit is deels te verklaren vanuit de vermijdende en afhankelijke persoonlijkheid van de verdachte. De rechtbank houdt er dan ook rekening mee dat dat de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Algemene afsluiting
Alles afwegend vindt de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen vleesmes wordt onttrokken aan het verkeer, dat de in beslag genomen onderbroek de sok van de verdachte aan hem worden teruggegeven en dat de kleding van het slachtoffer aan de nabestaanden wordt gegeven. De officier van justitie vindt dat de overige in beslag genomen kleding en schoenen van de verdachte moeten worden onttrokken aan het verkeer, aangezien er bloed op die goederen zit en het in strijd met het algemeen belang is om die terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
Overeenkomstig de vordering van de officier van justitie zal de rechtbank gelasten dat de kleding van het slachtoffer aan de nabestaanden wordt gegeven en dat de in beslag genomen sok en onderbroek van de verdachte aan hem worden teruggegeven.
De overige in beslag genomen kleding en schoenen van verdachte zullen worden onttrokken aan het verkeer. Nu op die voorwerpen bloed van het slachtoffer zit, is teruggave aan de verdachte in strijd met het algemeen belang.
Ook het in beslag genomen mes zal worden onttrokken aan het verkeer. Het bewezen feit is met behulp van voornoemd voorwerp begaan.

9.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde] te Rotterdam ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 9.620,65 aan materiële schade en een vergoeding van € 25.250,00 aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert primair dat de gehele vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en subsidiair niet-ontvankelijkverklaring van de vordering.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Wat de immateriële schade betreft verzoekt de verdediging primair om afwijzing van de vordering en subsidiair om niet-ontvankelijkverklaring van de vordering. De verdediging stelt primair dat de gestelde shockschade niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu niet voldaan wordt aan de voorwaarden die de Hoge Raad heeft geformuleerd in het zogenoemde Taxibusarrest. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van shockschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
9.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering met betrekking tot de materiële schade worden toegewezen.
Verder is vergoeding gevorderd van immateriële schade.
Voor zover die schade bestaat uit zogeheten ‘affectieschade’ (schade, die bestaat uit het verdriet dat is veroorzaakt door het overlijden van een naaste) komt zij bij de huidige stand van het recht niet voor vergoeding in aanmerking.
Voor zover het gaat om zogenoemde ‘shockschade’ overweegt de rechtbank het volgende. ‘Shockschade’ kan ontstaan bij degene bij wie door het (directe) waarnemen van een incident of ongeval of door de (directe) confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien iemand is gedood of gewond tot wie de getroffene in een nauwe affectieve relatie staat (HR LJN AD5356, NJ 2002, 240). Een vordering tot vergoeding van shockschade kan alleen worden toegewezen als het gaat om geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Voor de vaststelling daarvan is nader feitelijk onderzoek noodzakelijk, bijvoorbeeld door een psychiater of psycholoog.
De rechtbank is van oordeel dat nadere beoordeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder dat onvoldoende kan worden vastgesteld of sprake is van schade die is veroorzaakt door een rechtstreekse confrontatie met de omstandigheden waaronder het stoffelijk overschot is aangetroffen. De benadeelde partij was immers geen getuige van de doodslag. Hij heeft het lichaam van het slachtoffer pas enige tijd na het overlijden in het ziekenhuis gezien, toen hij het slachtoffer moest identificeren.
De benadeelde partij zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van zijn vordering. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd dat het te vergoeden bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 januari 2015.
Nu de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten die nog te maken zijn ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 9.620,45 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast dat de goederen met de goednummers 4818102, 4818094, 4818116, 4818091. 4818106, 4818112 en 4818109 (kleding en schoenen van het slachtoffer [slachtoffer] ) aan de nabestaanden van het slachtoffer worden gegeven;
- gelast dat aan de verdachte de goederen met goednummer 4817700 en 4817702 worden teruggegeven;
- verklaart de overige goederen, vermeld op de beslaglijst, onttrokken aan het verkeer;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde] te Rotterdam, te betalen een bedrag van € 9.620,45 (zegge: negenduizend zeshonderd en twintig euro en vijfenveertig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 9.620,45 (zegge: negenduizend zeshonderd en twintig euro en vijfenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 9.620,45 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 83 (drieëntachtig) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. C.M.A.T. van der Geest en I.W.M. Laurijssens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.S.M. Alberti, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 januari 2015 te Zwijndrecht opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] (zijn, verdachtes, echtgenote) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes meermalen, althans eenmaal, in haar borst en/of haar rug gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.