ECLI:NL:RBROT:2016:4798

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
10/742069-15v
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingsbevoegdheid en rechtsmacht in strafzaken met betrekking tot vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich als vreemdeling in Nederland bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat uitlevering aan Irak niet mogelijk is vanwege het ontbreken van een verdragsrelatie. De rechtbank oordeelt dat moord en doodslag in Irak strafbaar zijn, wat de rechtsmacht van Nederland ten aanzien van de verdachte bevestigt. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging voor feiten die na 1 juli 2014 zijn gepleegd, maar niet voor feiten die daarvoor zijn gepleegd. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit 2, omdat het niet wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte wordt wel schuldig bevonden aan schuldheling van een gestolen Renault Clio en twee kentekenplaten. De rechtbank legt een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van voorarrest. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtsmacht in gevallen van ernstige misdrijven gepleegd door vreemdelingen in Nederland, en de afweging van de belangen van de verdachte en de rechtsorde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/742069-15
Datum uitspraak: 2 juni 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak
tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat te Rotterdam,

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 mei 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I.W. Streefland-Brink heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 (primair en subsidiair) ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Preliminaire verweren

De raadsman heeft eerst na het requisitoir van de officier van justitie twee (hierna te noemen) preliminaire verweren gevoerd. Deze verweren kunnen nu deze als tardief moeten worden bestempeld reeds hierom niet worden gehonoreerd. Bovendien dienen deze verweren - zoals hierna wordt overwogen - op inhoudelijke gronden te worden verworpen nu deze geen steun vinden in het recht.
Eerste verweer: geldigheid dagvaarding ten aanzien van feit 2
Standpunt verdediging
De raadsman heeft - overeenkomstig de aan de rechtbank overgelegde pleitnotities - bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde feiten zo ruim is geredigeerd (1 januari 2013 tot en met november 2015), dat het de verdediging niet mogelijk is te begrijpen wat de steller van de tenlastelegging heeft bedoeld, waardoor inbreuk wordt gemaakt op de verdedigingsmogelijkheden als bedoeld in artikel 6 lid 3 van het EVRM.
Beoordeling
Ingevolge artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.
Als criterium geldt of de verdachte heeft begrepen waarvoor hij terecht moet staan, zodat hij zich goed kan verdedigen. Daarover kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de inhoud van het complete dossier, in het bijzonder de foto’s die op de onder de verdachte inbeslaggenomen telefoon zijn aangetroffen, geen enkele twijfel bestaan. Bovendien heeft de verdachte tijdens zijn verhoren bij de politie en tijdens het onderzoek ter terechtzitting blijk gegeven van zijn begrip van de tenlastelegging. Het onder feit 2 tenlastegelegde voldoet naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.
Tweede verweer: ontvankelijkheid officier van justitie
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde moord/doodslag vanwege het ontbreken van rechtsmacht. Er is wet noch verdrag dan wel statuut die Nederland onder de gegeven omstandigheden de bevoegdheid geeft om de verdachte, die de Irakese nationaliteit bezit, te vervolgen voor dergelijke feiten die hij in Irak zou hebben gepleegd, aldus de raadsman.
Beoordeling
De artikelen 2 tot en met 8c van het Wetboek van Strafrecht bepalen op welke personen en/of welke feiten de Nederlandse strafwet van toepassing is.
Artikel 8c van het Wetboek van Strafrecht - in werking getreden op 1 juli 2014 - luidt als volgt:
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de vreemdeling die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld, indien deze vreemdeling zich in Nederland bevindt en:
a. uitlevering ter zake van dit misdrijf is geweigerd op een grond die niet tevens inhoudt dat naar Nederlands recht geen vervolging kan plaatshebben, of
b. uitlevering ter zake van dit misdrijf wegens het ontbreken van een verdragsrelatie niet mogelijk is, voor zover op het feit door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Als grondslag voor het vestigen van rechtsmacht op basis van art. 8c van het Wetboek van Strafrecht wordt in de Memorie van Toelichting gewezen op:
“het gegeven dat voorkomen moet worden dat betrokkenen ongehinderd (en straffeloos) in Nederland kunnen verblijven door het ontbreken van mogelijkheden om hen uit te zetten of uit te leveren.” [1]
Vaststaat dat de verdachte zich thans als vreemdeling in Nederland bevindt en dat er van uit moet worden gegaan dat uitlevering aan Irak vanwege het ontbreken van een verdragsrelatie met dit land (waar het feit is begaan en waarvan de verdachte onderdaan is) niet mogelijk is.
Voorts is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een zeer ernstig misdrijf als moord c.q. doodslag in een land als Irak zonder twijfel strafbaar zal zijn, althans anderszins is niet gebleken.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat Nederland ten aanzien van feit 2 subsidiair rechtsmacht heeft vanaf 1 juli 2014 en dat de officier van justitie in zoverre dus ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard. Voor zover het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde betrekking heeft op de periode vóór 1 juli 2014 is de officier van justitie wegens het ontbreken van rechtsmacht niet-ontvankelijk in de vervolging.

5.Vrijspraak

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 (primair en subsidiair vanaf 1 juli 2014) ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

6.Bewijsoverwegingen

Standpunt verdediging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder feit 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken wegens primair gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs en subsidiair wegens een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand. Daartoe heeft de raadsman - kort samengevat - aangevoerd dat, gelet op de bijzondere omstandigheden waarin de verdachte verkeerde, de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden aan het aanbod de Renault Clio naar Nederland te rijden.
Beoordeling
Uit de inhoud van het dossier komt naar voren dat de zwarte Renault Clio op 28 oktober 2015 in Luxemburg is gestolen en dat de daarop bevestigde Belgische kentekenplaten, afgegeven voor een Skoda Fabia, op 3 november 2015 zijn gestolen. De verdachte heeft verklaard dat hij naar Zweden wilde en dat hij de Renault van Koerdische mannen uit Noord Frankrijk, zonder de daarbij behorende papieren, heeft meegekregen om deze aan twee mannen in Rotterdam over te dragen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door een auto in ontvangst te nemen van personen die hij nauwelijks kende, door geen vragen te stellen over de herkomst van de auto en door niet naar de bij de auto behorende (eigendoms)papieren te vragen, terwijl hij deze auto wel vanuit het buitenland naar Nederland heeft gereden, de auto voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf was verkregen.
Voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand is vereist dat de gedraging van de verdachte is voortgevloeid uit een actuele en concrete nood (bestaande uit een belangenconflict) en dat die gedraging was geëigend om aan die nood een einde te maken. De rechtbank is van oordeel dat die actuele en concrete nood, die de handelwijze van de verdachte zou kunnen rechtvaardigen, niet aannemelijk is geworden. De verdachte heeft bij de politie noch ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij in een conflict van plichten is geraakt. Het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand wordt dus verworpen.

7.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud opgenomen van de wettige bewijsmiddelen die zien op de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt. Op grond daarvan en op grond van bovenstaande bewijsoverwegingen, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in
of omstreeksde periode van 28 oktober 2015 tot en met 13 november 2015
te Rotterdam,
althans in Nederland
(een)goed
(eren
), te weten een
(personen
)auto
(merk/type Renault Clio, kleur
zwart
)en
/oftwee,
althans één,Belgische kentekenpla
(a)t
(en
)( [kenteken 2] ),
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van
de verwerving ofhet
voorhanden krijgen van
dat goed/die goederen
wist, althansredelijkerwijs had
moeten vermoeden, dat het
(een)door misdrijf
, namelijk door diefstal, althans
door enig (ander) misdrijf,verkregen goed
(eren
)betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

8.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
schuldheling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

9.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

10.Motivering straf

Algemene overweging

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een Renault Clio en twee kentekenplaten.
Heling is strafbaar gesteld om te voorkomen dat iemand profiteert van het misdrijf van een ander. De verdachte heeft met het plegen van dit feit bijgedragen aan het creëren van een afzetmarkt voor gestolen goederen hetgeen het plegen van diefstallen bevordert en schade toebrengt aan de eigenaren van die goederen.
Strafblad
De rechtbank heeft enerzijds acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 april 2016, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte in Groot-Brittannië wegens het plegen van ernstige strafbare feiten tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur is veroordeeld.
Straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Slotsom
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit voor zover het betreft de periode van 1 januari 2013 tot 1 juli 2014;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 (primair en subsidiair vanaf 1 juli 2014) ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in of omstreeks de periode van 28 oktober 2015 tot en met 13 november 2015
te Rotterdam, althans in Nederland
(een) goed(eren), te weten een (personen)auto (merk/type Renault Clio, kleur
zwart) en/of twee, althans één, Belgische kentekenpla(a)t(en) ( [kenteken 2] ),
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had
moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans
door enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof;
(art, 416/417bis Sr)
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 oktober 2015 tot en met 13 november 2015
te Luxemburg en/of België,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
(personen)auto (merk/type Renault Clio, kleur zwart) en/of twee, althans één,
Belgische kentekenpla(a)t(en) ( [kenteken 2] ), in elk geval enig(e) goed(eren),
geheel of ten dele toebehorende aan een (vooralsnog) onbekend gebleven
perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
(art. 310 Sr)
(pknr 7420159-15)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2013 tot en met 13 november 2015 te Syrië en/of Irak, althans het
Midden-Oosten, tezamen en in vereniging met een of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van terroristische misdrijven, te weten
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge hoeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 96, 1id 2, juncto 176a en/of 288a en/of 289 juncto 83 en/of 289a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of 1id 5 van de Wet Wapens en Munitie)
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, (telkens) ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd, in welke strijd brandstichtingen, het teweeg brengen van ontploffingen, moorden en doodslagen worden gepleegd met een terroristisch oogmerk,
A. in Syrië en/of Irak, althans het Midden-Oosten, deelgenomen en/of
bijgedragen aan de gewapende Jihad strijd met een terroristisch oogmerk
gevoerd door de (terroristische) organisatie lslamic State (IS) dan wel
Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant
(ISIL) en/of Jabhat al Nusra, althans aan IS en/of aan Al-Qaida gelieerde
terroristische organisaties, althans (een) terroristische organisatie die de
gewe1ddadige Jihadstrijd voorstaat en/of
B. een of meer vuurwapens en/of camouflagekleding voorhanden gehad en/of
gedragen;
(art. 140a Sr)
art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover, het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2013 tot en met 13 november 2015 te Syrië en/of Irak, althans het Midden-Oosten
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, één of meer perso(o)n(en) van
het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van)
zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met één of
meer vuurwapen(s) één of meer kogel(s) afgevuurd op, althans in de richting
van, die perso(o)n(en), tengevolge waarvan voornoemde perso(o)n(en) is/zijn
overleden,
(art. 289/287 jo 47 Sr)
(pknr. 742069-15)Bijlage II
Bewijsmiddelen
De inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
Wanneer hierna is verwezen naar een proces-verbaal van politie is - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Ten aanzien van feit 1 primair
1.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 19 mei 2016, inhoudende:
Het is juist dat ik op 13 november 2015 in Rotterdam door de politie ben aangehouden, terwijl ik reed in een zwarte Renault Clio. Ik heb die auto ongeveer een week voor mijn aankomst in Nederland van Koerden uit Noord Frankrijk gekregen. Ik kreeg die auto zonder de daarbij behorende papieren mee om deze in Rotterdam aan twee mannen over te dragen.
2.
Het proces-verbaal van politie nummer RTRAA15406, pagina 353 en 354 van het doorgenummerde zaaksdossier Palu, inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
We willen je horen als getuige in verband met de diefstal van jouw auto, een personenauto van het merk Renault, type Clio en voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Wanneer is jouw auto precies gestolen?
Op de dag dat ik aangifte deed.
Noot verbalisanten:
Getuige overhandigd ons een formulier welke gedagtekend is op 29-10-2015 te 19:35 uur. Wij zien op het formulier dat er een stempel op geplaatst is door ogenschijnlijk de politie in Luxemburg.
Ik had mijn auto in de straat waar ik woon in Luxemburg geparkeerd. Toen ik later terug kwam was mijn auto weg.
3.
Het proces-verbaal van politie nummer PL1700-2015402572-18, pagina 27 van het doorgenummerde zaaksdossier Palu, inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op 13 november 2015 zagen verbalisanten op de Witte de Withstraat te Rotterdam een personenauto van het merk Renault, type Clio, voorzien van het Belgisch kenteken [kenteken 2] , rijden.
Uit onderzoek door de verbalisanten ter plaatse bleek dat bovengenoemd kenteken op 03 november 2015 volgens het Nationale Schengen Informatie Systeem (NSIS) gesignaleerd stond voor België en gekoppeld was aan het voertuig van het merk Skoda Fabia. Uit nader onderzoek ter plaatse bleek tevens in NSIS dat voornoemde Renault Clio was weggenomen vanuit Luxemburg. Deze Renault Clio werd op 28 oktober 2015 weggenomen en op 29 oktober 2015 in NSIS gesignaleerd.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2012/13, 33572, 3, p. 6; NV, Kamerstukken II 2012/13, 33572, 6, p. 6.