ECLI:NL:RBROT:2016:475

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
C/10/475294 / HA ZA 15-422
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.C. Verschuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen tussen broer en zus over nalatenschap en legitieme portie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een broer en zus over de nalatenschap van hun ouders. De vader van partijen overleed op 29 september 1990 en de moeder op 8 november 2013. De vader had in zijn testament zijn echtgenote en kinderen als erfgenamen benoemd, terwijl de moeder haar zoon als enige erfgenaam benoemde. De zus, eiseres, heeft een beroep gedaan op haar legitieme portie uit de nalatenschap van de moeder en vordert informatie over de afwikkeling van de nalatenschap van de vader. De rechtbank oordeelt dat de executeur, de broer, verplicht is om de benodigde informatie te verstrekken. De rechtbank wijst de vordering van de zus tot betaling van een bedrag van € 90.975,14 toe, evenals de vordering tot verstrekking van informatie over de nalatenschap van de moeder. De rechtbank verwerpt het verweer van de broer dat de zus haar rechten heeft verwerkt door pas 20 jaar na het overlijden van de vader om informatie te vragen. De rechtbank oordeelt dat het tijdsverloop op zich onvoldoende is om rechtsverwerking aan te nemen. De broer wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/475294 / HA ZA 15-422
Vonnis van 27 januari 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. van Gastel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat mr. A. Buth.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens van voorwaardelijke eis in reconventie met producties
  • de beslissing neergelegd in de brief van de rechtbank van 14 oktober 2015 tot het houden van een comparitie
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 december 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn zus en broer.
2.2.
Op 29 september 1990 is overleden [persoon 1] , de vader van partijen. Op 8 november 2013 is overleden [persoon 2] , de moeder van partijen. De ouders waren gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.3.
De vader heeft bij testament van 13 maart 1984 tot zijn erfgenamen benoemd zijn echtgenote en kinderen voor gelijke delen. Tevens heeft hij aan zijn echtgenote toebedeeld alle goederen en rechten die tot zijn nalatenschap behoorden, waartegen aan partijen een vordering in contanten op de moeder is toebedeeld ten bedrage van hun netto-erfdeel, welke vorderingen eerst opeisbaar waren bij het overlijden van de moeder. De vorderingen waren niet rente-dragend. [gedaagde] is benoemd tot executeur van de nalatenschap.
2.4.
De moeder heeft bij testament van 14 december 2011 [gedaagde] tot haar enig erfgenaam benoemd. Hij is tevens benoemd tot executeur-testamentair. [eiseres] heeft een beroep gedaan op haar legitieme portie ter zake van de nalatenschap van de moeder.
2.5.
De vader heeft vanaf 1 januari 1976 met [gedaagde] een landbouwbedrijf en handel in sloopauto’s en auto-onderdelen geëxploiteerd in de vorm van een vennootschap onder firma, aanvankelijk op basis van 50/50 en na eerdere tussentijdse wijzigingen vanaf eind jaren ’80 op basis van een verdeling van 25% voor vader en 75% voor [gedaagde] . Vanaf 1968 was [gedaagde] al in dit bedrijf werkzaam. Vader had de boerderij [naam boerderij] aan de [adres] te [woonplaats] met toebehoren in de vennootschap onder firma ingebracht.
2.6.
Na het overlijden van de vader is de moeder stilzwijgend toegetreden tot de genoemde vennootschap onder firma en is deze door haar met [gedaagde] voortgezet op basis van een verdeling van 25% voor moeder en 75% voor [gedaagde] .
2.7.
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap waarvan de nalatenschap van de vader deel uitmaakte, behoorden blijkens de successie-aangifte van juni 1991 met name:
- de hiervoor genoemde boerderij Halsstee te Melissant met woonhuis, diverse opstallen, erf en tuin, bouw- en weiland;
- hypothecaire schulden aan de Rabobank ter grootte van
f214.803,75 en
f124.893,04, tezamen
f339.696,79;
- huishoudelijke schulden ten bedrage van
f2.000,--;
- inboedelgoederen ter waarde van
f5.000,--;
- het aandeel in de genoemde vennootschap onder firma.
Mede op grond van een op 14 februari 1991 door [persoon 3] uitgebracht taxatierapport is in de genoemde successie-aangifte het netto saldo van de nalatenschap van de vader vastgesteld op
f194.420,96. Op grond hiervan heeft [gedaagde] de vordering van [eiseres] op grond van het testament van de vader vastgesteld op
f64.806,98 ofwel € 29.408,12.
2.8.
Blijkens een notariële akte van 14 december 2011 is de vennootschap onder firma tussen de moeder en [gedaagde] per 31 december 2010/1 januari 2011 ontbonden en is het landbouwbedrijf door [gedaagde] als eenmanszaak voortgezet. Bij de genoemde notariële akte zijn alle activa en passiva van de vennootschap onder firma overgedragen aan [gedaagde] , waaronder de hiervoor genoemde boerderij [naam boerderij] , die destijds nog volledig eigendom was van moeder. De overnameprijs van de betreffende zaken is vastgesteld op € 862.000,--, mede op grond van een taxatierapport van [persoon 3] van 20 november 2010 voor de onroerende zaken. Dit bedrag voor de overname is volgens de notariële akte door [gedaagde] schuldig gebleven.
2.9.
[eiseres] heeft voor het overlijden van moeder geen informatie ontvangen over de vaststelling van haar vordering betreffende de nalatenschap van vader, de successie-aangifte betreffende de nalatenschap van vader of anderszins omtrent deze nalatenschap; [gedaagde] heeft geen rekening en verantwoording als executeur-testamentair afgelegd.
2.9.
Tot dusverre heeft [eiseres] ondanks aanmaningen geen betaling van het door [gedaagde] erkende gedeelte van haar vordering kunnen verkrijgen.
2.10.
[eiseres] heeft in elk geval schriftelijk bij brief van haar raadsman van 24 april 2014 aan [gedaagde] aanspraak gemaakt op de legitieme portie ter zake van de nalatenschap van de moeder en verzocht om informatie om haar aanspraken te kunnen vaststellen. Tot dusverre heeft zij niet de volledige informatie daartoe gekregen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot
a. veroordeling
primair van [gedaagde] tot het verstrekken van informatie omtrent de afwikkeling van de nalatenschap van vader en
subsidiair rekening en verantwoording af te leggen omtrent het beheer van deze nalatenschap op straffe van een dwangsom;
b. de verdeling van de nalatenschap van vader vast te stellen (mede) op grond van de verzochte informatie dan wel op grond van de rekening en verantwoording;
c. [gedaagde] te veroordelen in het kader van de verdeling van de nalatenschap van vader tot betaling van primair € 90.975,14 subsidiair € 29.408,12, vermeerderd met rente;
d. [gedaagde] te veroordelen aan [eiseres] alle informatie te verstrekken die nodig is voor de berekening van haar legitieme portie ter zake van de nalatenschap van moeder, inclusief die betreffende schenkingen tijdens het leven van moeder op straffe van een dwangsom, waaronder in elk geval maar niet limitatief:
- beschrijving van alle tot de nalatenschap behorende goederen en schulden;
- bewijs van waardebepaling van alle tot de nalatenschap behorende geldsommen;
- overzicht van de inboedel en andere bezittingen van de moeder ten tijde van het overlijden met de daarbij behorende waarde c.q. taxatierapport;
- opgave van de bank of banken van het aantal rekeningen dat de moeder op het moment van overlijden aanhield;
- afschriften van alle aangehouden bankrekeningen van de moeder vanaf vijf jaar voor de overlijdensdatum tot heden;
- kopieën van de kosten waaruit de totale kosten voor de uitvaart blijken;
- overzicht van (alle) uit te keren verzekeringen;
- complete aangifte successierechten;
- aangifte IB 2013;
alles met een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer dat strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiseres] althans tot ontzegging van haar vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
[gedaagde] vordert samengevat –
a. te bepalen dat hij gerechtigd is om voorafgaande betaling te vorderen van kosten die hij moet maken om de door [eiseres] verlangde informatie te verkrijgen en dat hij, indien [eiseres] niet binnen 14 dagen na een betalingsverzoek tot betaling zal zijn overgegaan, hij bevrijd zal zijn van de verplichting die informatie te verstrekken;
b. indien [gedaagde] in conventie zal worden veroordeeld tot betaling van enig bedrag aan [eiseres] , hij zal mogen betalen in termijnen van € 500,-- per maand;
c. indien [gedaagde] in conventie zal worden veroordeeld tot betaling van enig bedrag aan [eiseres] , primair het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard althans subsidiair dat [eiseres] zal worden veroordeeld zekerheid te stellen voor alle door haar ontvangen betalingen;
alles met een veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.5.
[eiseres] voert verweer dat strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [gedaagde] althans tot ontzegging van zijn vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
nalatenschap van vader
4.1.1.
[gedaagde] heeft ter comparitie erkend het (subsidiair) gevorderde bedrag van € 29.408,12 (in het proces-verbaal van de comparitie ten onrechte vermeld als € 29.408,1
3) verschuldigd te zijn, zodat de vordering tot betaling van dit bedrag in elk geval toewijsbaar is.
4.1.2.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar primaire vordering tot betaling van een bedrag van € 90.975,14 onbetwist gesteld dat zij voor het overlijden van moeder op 8 november 2013 nimmer enige informatie van [gedaagde] over de afwikkeling van de nalatenschap van vader heeft gekregen - waaronder bijvoorbeeld het genoemde taxatierapport van [persoon 3] en de successie-aangifte - en, omdat haar vordering ter zake eerst opeisbaar was bij het overlijden van moeder, ook geen navraag heeft verricht. Zij grondt haar primaire vordering tot betaling thans op een betwisting van de in 1991 door [persoon 3] verrichte taxatie en legt ter onderbouwing van deze betwisting en van haar vordering een rapport over van Lobs makelaardij van 14 januari 2015. Lobs komt tot een aanmerkelijk hogere taxatie dan [persoon 3] ; dit brengt [eiseres] tot een gewijzigd netto saldo van de nalatenschap, waarop zij de door haar berekende vordering van € 90.975,14 baseert.
4.1.3.
[gedaagde] verweert zich primair met de stelling dat [eiseres] door eerst ruim 20 jaar na het overlijden van vader voor het eerst informatie te vragen dan wel rekening en verantwoording te verlangen van [gedaagde] haar rechten hierop heeft verwerkt. Hij voert aan dat bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiseres] na ruim 20 jaar geen rekening en verantwoording meer zou verlangen of anderszins informatie. Hij voert voorts aan na ruim 20 jaar niet meer over alle benodigde gegevens te beschikken. Ook zijn accountant en belastingadviseur hebben laten weten dat zijn dossier uit het verleden bij hen niet meer beschikbaar is. Voorts zouden door een verhuizing en een brand in het ouderlijk huis in 1970 stukken zijn verloren gegaan.
Subsidiair beroept [gedaagde] zich onder verwijzing naar een nadere verklaring van [persoon 3] van 14 september 2015 er op dat de landbouwgronden door hem in 1991 zijn gewaardeerd tegen agrarische waarde, te weten de waarde waarbij een lonende exploitatie van het bedrijf nog mogelijk is, terwijl Lobs - volgens [gedaagde] ten onrechte - is uitgegaan van de marktwaarde. De waarde van het woonhuis is volgens [gedaagde] , eveneens onder verwijzing naar de verklaring van [persoon 3] van 14 september 2015, destijds gesteld op 60% van de waarde in onbewoonde staat, omdat moeder er in was blijven wonen; dat was toen volgens [gedaagde] gebruikelijk zowel voor een successie-aangifte als voor waardering in het kader van een verdeling.
4.1.4.
De rechtbank verwerpt het door [gedaagde] gedane beroep op rechtsverwerking. Het enkele door [gedaagde] aangevoerde tijdsverloop van 20 jaar is hiervoor onvoldoende. Waar het aan [gedaagde] was om informatie te verstrekken en/of rekening en verantwoording af te leggen, kan hij voorts niet met succes zich erop beroepen dat relevante stukken niet meer (volledig) aanwezig zijn. De rechtbank kan niet inzien waarom bij een brand in het ouderlijk huis in 1970 stukken betreffende de nalatenschap van de in 1991 overleden vader van partijen kunnen zijn verloren gegaan. Het verloren gaan van stukken bij een verhuizing, waarover ook geen verdere informatie is verstrekt, helpt [gedaagde] evenmin.
4.1.5.
Nu [gedaagde] echter heeft verklaard in deze procedure alle informatie die hij nog had omtrent de nalatenschap van de vader te hebben verschaft en bij het ontbreken thans van verdere bescheiden niet in staat te zijn tot het overigens doen van rekening en verantwoording over het door hem gevoerde beheer over deze nalatenschap, zal de rechtbank alleen om praktische redenen de vorderingen die hierop betrekking hebben, afwijzen. Aan het niet gespecificeerde bewijsaanbod van [eiseres] komt de rechtbank in dit verband niet toe.
4.1.6.
Met betrekking tot het subsidiaire verweer van [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat - anders dan [gedaagde] stelt - in de onderhavige zaak waardering van de landbouwgronden naar de waarde in het economisch verkeer geen belemmering zou zijn geweest voor een (lonende) voortzetting van het landbouwbedrijf in 1990 door moeder en [gedaagde] , nu [eiseres] en [gedaagde] in 1990 alleen een niet-opeisbare vordering voor hun erfdeel hebben verkregen. Het ging destijds dus niet om een toedeling van het bedrijf tegen een waarde waartegen toen moest worden afgerekend. Ook feitelijk is gebleken dat de voortzetting van het bedrijf tot het overlijden van moeder op 8 november 2013 mogelijk is gebleven. Daar komt bij dat het in 1990 volstrekt onvoorzienbaar was op welk in de toekomst gelegen moment tot afrekening met [eiseres] zou moeten worden overgegaan. Er is daarom geen reden in dit geval op grond van de redelijkheid en billijkheid af te wijken van de regel dat de waardering moet plaatsvinden naar marktwaarde. De rechtbank volgt daarom [eiseres] in haar stelling dat de landbouwgronden moeten worden gewaardeerd naar de marktwaarde in 1990. Nu [gedaagde] de uitgangspunten van die waardering door Lobs niet heeft bestreden, zal de rechtbank [eiseres] in haar berekening van de haar toekomende vordering op dit punt volgen.
4.1.7.
Hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd omtrent een ten onrechte vaststelling van de woning van de ouders in 1991 op 60% van de waarde in onbewoonde staat en het daartegen gevoerde verweer behoeft geen behandeling, omdat [eiseres] zelf constateert in de conclusie van antwoord in reconventie dat [gedaagde] in zijn berekeningen al is uitgegaan van een gecorrigeerd bedrag van
f105.000,--.
4.1.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] onder c. tot betaling van € 90.975,14 toegewezen zal worden. Aan het niet gespecificeerde bewijsaanbod van [gedaagde] gaat de rechtbank voorbij. De gevorderde wettelijke rente is eerst toewijsbaar met ingang van de dag van dagvaarding. Voor de door [eiseres] gestelde eerdere ingangsdatum van 8 november 2013, de dag van overlijden van moeder, ziet de rechtbank geen grond; krachtens het testament van vader is de vordering van [eiseres] weliswaar met ingang van deze datum opeisbaar, maar een ingebrekestelling van [gedaagde] ontbreekt en ook verder is niet gesteld of gebleken dat zonder een ingebrekestelling de wettelijke rente vanaf 8 november 2013 of een andere datum gelegen voor die van de dagvaarding, verschuldigd is geworden.
4.1.9.
[gedaagde] heeft als vordering in reconventie verzocht te bepalen dat de vordering van [eiseres] mag worden voldaan in maandelijkse termijnen van € 500,--. De rechtbank ziet in hetgeen [gedaagde] niet of nauwelijks gespecificeerd heeft aangevoerd omtrent zijn financiële situatie geen reden dit verzoek toe te staan; voor nader bewijs is in dit verband geen plaats. Ook hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd – eveneens in reconventie - omtrent de afwijzing van de vordering tot uitvoerbaar verklaring bij voorraad leidt niet tot een afwijzing van deze vordering. Het enkele vermoeden van [gedaagde] dat [eiseres] door haar te ontvangen gelden zal laten doorvloeien naar haar kinderen, is onvoldoende voor het door [gedaagde] gestelde restitutierisico voor het geval hij in hoger beroep zal gaan en de vordering alsnog zou worden afgewezen. Ook de stelling dat [eiseres] geen belang heeft bij een spoedige betaling is, voor zover al relevant, niet of nauwelijks door [gedaagde] onderbouwd.
Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank ook geen reden te bepalen dat aan de uitvoerbaar verklaring bij voorraad de voorwaarde van zekerheidsstelling door [eiseres] wordt verbonden.
4.2.
het beroep op de legitieme ter zake van de nalatenschap van moeder
4.2.1.
[eiseres] verlangt een gespecificeerde opgave van alle tot de nalatenschap behorende goederen en schulden, met waardebepaling en - samengevat – een onderbouwing met bescheiden.
4.2.2.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord - van 16 september 2015 - gesteld dat hij notaris [persoon 4] te Middelharnis heeft verzocht een boedelbeschrijving op te stellen en dat deze nog in het geding zou worden gebracht; dat is echter tot dusverre nog niet gebeurd.
Voorts heeft [gedaagde] gesteld dat de moeder niet over een eigen bankrekening beschikte en dat haar AOW-uitkering werd gestort op een zakelijke bankrekening van [gedaagde] ; hij betaalde de moeder maandelijks een bedrag van circa € 450,-- in contanten en heeft uit de maandelijkse inkomsten voorts de overige kosten van de moeder betaald. Vanaf januari 2013 verbleef de moeder tot haar overlijden in Sommelsdijk, eerst in een verzorgingshuis en vervolgens in een verpleeghuis. De aangifte Inkomstenbelasting 2013 is overgelegd bij de conclusie van antwoord.
De kosten van de uitvaart van de moeder zijn met onderbouwende bescheiden door [gedaagde] eveneens bij de conclusie van antwoord overgelegd. [gedaagde] stelt de kosten te hebben voldaan.
Voorts is door [gedaagde] overgelegd een niet ondertekende aangifte erfbelasting, waarin geen enkel actief of passief is opgenomen. Hierin staat [gedaagde] vermeld als enig erfgenaam; van (het beroep op) de legitieme van [eiseres] is geen melding gemaakt. [gedaagde] heeft weliswaar aangeboden een volledige aangifte erfbelasting over te leggen, maar dat is tot dusverre niet gebeurd.
Met betrekking tot de inboedel heeft [gedaagde] alleen onder verwijzing naar overgelegde foto’s gesteld dat deze geen waarde heeft.
4.2.3.
[eiseres] heeft in verband met de door haar verlangde informatie gesteld dat in elk geval voor de bepaling van de legitimaire massa het van belang is te weten wat er is gebeurd met de vordering van € 862.000,-- van moeder op [gedaagde] op grond van de notariële akte van 14 december 2011, nu deze akte vermeldt dat dit bedrag door [gedaagde] schuldig is gebleven. [eiseres] stelt - zo begrijpt de rechtbank haar stellingen - dat ofwel deze vordering behoort tot de nalatenschap ofwel dat, als de door [gedaagde] overgelegde aangifte erfbelasting juist is, er sprake is geweest van een schenking tot het bedrag van de genoemde vordering aan [gedaagde] voor het overlijden van de moeder. In beide gevallen moet die vordering van € 862.000,-- bij de berekening van de legitimaire massa worden meegenomen.
4.2.4.
Ter comparitie heeft [gedaagde] verklaard in afwachting te zijn van een rapport van Accon dat informatie zal kunnen geven omtrent de berekening van wat aan [eiseres] toekomt; hierbij is onder meer van belang dat er op de onroerende zaken nog een hypotheek rust van ongeveer € 120.000,-- en er een claim ligt van € 240.000,-- wegens pachtersvoordeel vanaf begin jaren ‘80. Voorts heeft [gedaagde] gesteld dat in elk geval voor de waardering van het in 2011 door [gedaagde] voortgezette bedrijf de agrarische waarde in aanmerking moet worden genomen, die lager is dan € 862.000,--. Hij heeft niet aangegeven wanneer dit rapport van Accon beschikbaar zal zijn.
[gedaagde] heeft voorts ter comparitie geen verklaring kunnen geven voor het feit dat in de door hem overgelegde aangifte erfbelasting niets is vermeld betreffende de vordering van € 862.000,-- van de moeder op hem. Evenmin heeft hij er een verklaring voor gegeven dat, gelet op zijn hiervoor weergegeven stelling omtrent de hypotheek en de claim wegens pachtersvoordeel, in de notariële akte van 14 december 2011 staat vermeld dat de onroerende zaken onbezwaard zijn.
[gedaagde] heeft ter comparitie geen informatie kunnen verstrekken over de OZB-waarde van de onroerende zaken over de periode 2011-2015.
4.2.5.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] in elk geval na de hiervoor genoemde brief van 24 april 2014 tot de dag van de comparitie van partijen voldoende gelegenheid heeft gehad om de door [eiseres] verzochte informatie te verstrekken die bij hem of derden aanwezig is. Aan het overigens niet gespecificeerde bewijsaanbod van [gedaagde] gaat de rechtbank in dit verband voorbij. De rechtbank zal daarom de vordering van [eiseres] tot het verstrekken van gegevens toewijzen en ook met name die betreffende
- beschrijving van alle tot de nalatenschap behorende goederen en schulden;
- bewijs van waardebepaling van alle tot de nalatenschap behorende geldsommen;
- overzicht van de inboedel en andere bezittingen van de moeder ten tijde van het overlijden met de daarbij behorende waarde c.q. taxatierapport;
- complete aangifte successierechten.
Nu [gedaagde] heeft gesteld dat de moeder geen eigen bankrekeningen had en er geen reden is om aan zijn verklaring op dit punt geen geloof te hechten, zal de vordering betreffende de bankrekeningen worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de vordering betreffende verzekeringen, gelet op de verklaring van [gedaagde] dat er geen verzekeringen waren. Aan het niet gespecificeerde bewijsaanbod van [eiseres] komt de rechtbank in dit verband niet toe.
Kopieën van de kosten voor de uitvaart van de moeder en de aangifte IB 2013 zijn inmiddels bij conclusie van antwoord overgelegd, zodat de hierop betrekking hebbende vorderingen geen behandeling behoeven.
4.2.6.
De gevorderde dwangsommen zullen worden toegewezen zoals hierna zal worden bepaald.
4.2.7.
De rechtbank overweegt voorts met betrekking tot de op grond van de akte van 14 december 2011 ontstane vordering van de moeder op [gedaagde] , gelet op het daarover gevoerde debat tussen partijen, dat bij gebreke van enige informatie van [gedaagde] over een betaling door hem aan de moeder dan wel een schenking of schenkingen, het er voor gehouden moet worden dat de vordering van € 862.000,-- tot de nalatenschap van moeder behoort. Nu het destijds in de macht van de moeder en [gedaagde] heeft gelegen om desgewenst het bedrijf over te dragen tegen een lagere waarde dan de – in elk geval voor wat betreft de onroerende zaken – marktwaarde en hiervan kennelijk bewust is afgezien, is in het kader van de berekening van de legitimaire massa een waardering thans voor de agrarische waarde niet aan de orde.
4.3.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 96,16
- griffierecht 876,00
- salaris advocaat
894,00(2 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.760,16
Voor een afzonderlijke veroordeling tot betaling van na deze uitspraak te vallen kosten zoals gevorderd bestaat geen reden, nu de onderhavige uitspraak daarvoor reeds een titel biedt.
in voorwaardelijke reconventie
4.4.1.
[gedaagde] heeft gevorderd dat, voor zover de vordering van [eiseres] tot het verstrekken van gegevens zal worden toegewezen, de kosten die hij moet maken om de betreffende gegevens te verkrijgen, voor rekening van [eiseres] komen.
4.4.2.
De rechtbank overweegt dat het op grond van hetgeen is overwogen en beslist in conventie het in reconventie dus thans gaat om de berekening van de legitimaire massa in verband met de legitieme portie van [eiseres] ter zake de nalatenschap van de moeder. Niet is gesteld of gebleken dat het hier gaat of kan gaan om bescheiden van langer geleden dan een periode van vijf jaar voorafgaand aan het inroepen van de legitieme op 24 april 2014. Voor zover er thans door [gedaagde] kosten gemaakt zouden moeten worden voor het verkrijgen van de betreffende bescheiden komt dat voor zijn rekening en risico en is er geen reden kosten ten laste van [eiseres] te laten komen. Uit de stellingen van [gedaagde] vloeit immers voort dat hij voor het overlijden van de moeder kennelijk het financiëel beheer over haar inkomsten en vermogen voerde; na het overlijden is hij als executeur-testamentair gehouden een behoorlijk beheer te voeren over haar nalatenschap totdat deze geheel is afgewikkeld, inclusief de berekening en voldoening van de legitieme portie van [eiseres] .
4.4.3.
De rechtbank passeert het niet gespecificeerde bewijsaanbod van [gedaagde] .
4.4.4.
Hetgeen [gedaagde] in reconventie verder heeft gevorderd is reeds aan de orde gekomen bij de behandeling van de vordering in conventie. Hetgeen [gedaagde] vordert in reconventie zal dus worden afgewezen.
4.5.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank vindt aanleiding in hetgeen aan de zijde van [eiseres] in reconventie is aangevoerd haar kosten te begroten op een ½ punt salaris advocaat (tarief € 452,--), te weten € 226,--.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 90.975,14 (negentig duizend negen honderd vijf en zeventig euro en veertien cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 21 april 2015 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] alle informatie te verstrekken die nodig is voor de berekening van haar legitieme portie ter zake van de nalatenschap van moeder, inclusief die betreffende schenkingen tijdens het leven van moeder waaronder in elk geval maar niet limitatief:
- beschrijving van alle tot de nalatenschap behorende goederen en schulden;
- bewijs van waardebepaling van alle tot de nalatenschap behorende geldsommen;
- overzicht van de inboedel en andere bezittingen van de moeder ten tijde van het overlijden met de daarbij behorende waarde c.q. taxatierapport;
- complete aangifte successierechten;
uiterlijk op de dag nadat 30 dagen na betekening van dit vonnis zijn verstreken op straffe van een dwangsom van € 500,-- (euro vijf honderd) voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat [gedaagde] daarmee in gebreke is,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.760,16, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.5.
wijst af de vorderingen,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 226,-- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Verschuur en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2016. [1]

Voetnoten

1.2323/