ECLI:NL:RBROT:2016:4560

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
C/10/494722 / HA ZA 16-136
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot zekerheidstelling van proceskosten en schadevergoeding in faillissementszaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 25 mei 2016 een vonnis gewezen in een incident. De eiser, een curator van de gefailleerde Nederlandse B.V. OZ Kervan Rotterdam B.V., heeft een incidentele vordering ingesteld op basis van artikel 224 lid 1 en 2 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De curator vorderde dat de gedaagde, die in het incident als eiser optreedt, zekerheid zou stellen voor de proceskosten en schadevergoeding. De curator stelde dat de gedaagde geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland had, waardoor verhaal voor een proceskostenveroordeling problematisch zou zijn.

De rechtbank heeft de incidentele vordering afgewezen. De rechtbank oordeelde dat zowel de curator als de gefailleerde vennootschap in Nederland gevestigd zijn, waardoor er geen grond was voor de verzochte zekerheidstelling. De rechtbank merkte op dat de incidentele vordering kansloos was en leidde tot nodeloze vertraging van de procedure. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van de conclusie van antwoord door de gedaagde.

In de beslissing heeft de rechtbank de eiser in het incident, die in het ongelijk werd gesteld, veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 452,00. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/494722 / HA ZA 16-136
Vonnis in incident van 25 mei 2016
in de zaak van
[eiser], wonende te [woonplaats] , in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OZ KERVAN ROTTERDAM B.V.,gevestigd te Rotterdam,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. B.C. Doolaard te Barendrecht,
tegen

1.[eiser in incident, gedaagde sub 1 in hoofdzaak] ,

wonende te Rotterdam,
gedaagde,
eiser in het incident,
advocaat mr. F.A. Piek te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Prins te Rotterdam,
3.
[gedaagde 3],
wonende te Botosani, Roemenië,
gedaagde,
niet verschenen,
4.
[gedaagde 4],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
niet verschenen.
Eiser in het incident, gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, zal hierna “ [eiser in incident, gedaagde sub 1 in hoofdzaak] ” genoemd worden. Verweerder in het incident, eiser in de hoofdzaak, zal “curator” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 november 2015, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 23 maart 2016 van gedaagde sub 2;
  • de incidentele conclusie tot zekerheidstelling van [eiser in incident, gedaagde sub 1 in hoofdzaak] van 23 maart 2016;
  • de incidentele conclusie van antwoord van de curator van 6 april 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser in incident, gedaagde sub 1 in hoofdzaak] vordert dat de curator op de voet van artikel 224 lid 1 en 2 onder c Rv zekerheid stelt voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan [eiser in incident, gedaagde sub 1 in hoofdzaak] veroordeeld zou kunnen worden omdat de curator in deze hoedanigheid geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft waar verhaal voor een proceskostenveroordeling mogelijk zal zijn. [eiser in incident, gedaagde sub 1 in hoofdzaak] geeft er de voorkeur aan dat de zekerheid in de vorm van een bankgarantie wordt gesteld.
2.2.
De curator voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.3.
De incidentele vordering is tijdig en vóór alle weren ingesteld. Op de voet van artikel 224 lid 1 Rv zijn allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen, verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden.
2.4.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat zowel de curator als de gefailleerde vennootschap in Nederland woonachtig c.q. gevestigd zijn. Van een situatie zoals bedoeld in artikel 224 Rv is derhalve geen sprake, zodat er geen grond is voor de verzochte zekerheidstelling. De rechtbank zal de incidentele vordering dan ook afwijzen.
2.5.
Voorts heeft de curator aangevoerd dat [eiser in incident, gedaagde sub 1 in hoofdzaak] de curator eerder verzocht heeft om uitstel voor het nemen van de conclusie van antwoord en dat hem dit uitstel is geweigerd. Enkele dagen hierna is vervolgens de onderhavige incidentele vordering ingesteld.
De rechtbank is met de curator eens dat de onderhavige – kansloze – incidentele vordering leidt tot nodeloze vertraging van de procedure. De rechtbank zal de zaak daarom verwijzen naar de rol over twee weken voor het nemen van conclusie van antwoord. De rechtbank overweegt, indien [eiser in incident, gedaagde sub 1 in hoofdzaak] niet tijdig zijn conclusie van antwoord neemt en behoudens klemmende redenen of gevallen van overmacht, een akte niet-dienen zal worden verleend ten aanzien van de conclusie van antwoord. Voor het geval [eiser in incident, gedaagde sub 1 in hoofdzaak] nog meer incidenten wenst op te werpen, dient hij dit gelijktijdig te doen met het indienen van de conclusie van antwoord.
2.6.
[eiser in incident, gedaagde sub 1 in hoofdzaak] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [eiser in incident, gedaagde sub 1 in hoofdzaak] in de kosten van het incident, aan de zijde van curator tot op heden begroot op € 452,00,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
8 juni 2016voor conclusie van antwoord aan de zijde van [eiser in incident, gedaagde sub 1 in hoofdzaak] .
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2016.
2130/1980