In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 25 mei 2016 een vonnis gewezen in een incident. De eiser, een curator van de gefailleerde Nederlandse B.V. OZ Kervan Rotterdam B.V., heeft een incidentele vordering ingesteld op basis van artikel 224 lid 1 en 2 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De curator vorderde dat de gedaagde, die in het incident als eiser optreedt, zekerheid zou stellen voor de proceskosten en schadevergoeding. De curator stelde dat de gedaagde geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland had, waardoor verhaal voor een proceskostenveroordeling problematisch zou zijn.
De rechtbank heeft de incidentele vordering afgewezen. De rechtbank oordeelde dat zowel de curator als de gefailleerde vennootschap in Nederland gevestigd zijn, waardoor er geen grond was voor de verzochte zekerheidstelling. De rechtbank merkte op dat de incidentele vordering kansloos was en leidde tot nodeloze vertraging van de procedure. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van de conclusie van antwoord door de gedaagde.
In de beslissing heeft de rechtbank de eiser in het incident, die in het ongelijk werd gesteld, veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 452,00. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde.