In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juni 2016 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: GI) tot wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De minderjarigen zijn sinds november 2014 uit huis geplaatst en verblijven sinds april 2015 in een pleeggezin. De GI heeft verzocht om toestemming voor wijziging van het verblijf van de kinderen, omdat de moeder naar eigen zeggen haar opvoedvaardigheden heeft verbeterd en zij in staat zou zijn om voor de kinderen te zorgen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende onafhankelijke rapportages zijn die de opvoedvaardigheden van de moeder bevestigen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de instabiele opvoedsituatie van de moeder en de zorgen die er zijn over haar nieuwe partner, die in het verleden met een alcoholverslaving heeft gekampt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de kinderen op dit moment niet gediend is met een terugplaatsing bij de moeder, en heeft het verzoek van de GI afgewezen. De rechtbank benadrukt het belang van continuïteit in de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, die zich goed ontwikkelen in het huidige pleeggezin. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee kinderrechters, en is openbaar uitgesproken.