ECLI:NL:RBROT:2016:4502

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
491337
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging verblijfplaats van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juni 2016 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: GI) tot wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De minderjarigen zijn sinds november 2014 uit huis geplaatst en verblijven sinds april 2015 in een pleeggezin. De GI heeft verzocht om toestemming voor wijziging van het verblijf van de kinderen, omdat de moeder naar eigen zeggen haar opvoedvaardigheden heeft verbeterd en zij in staat zou zijn om voor de kinderen te zorgen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende onafhankelijke rapportages zijn die de opvoedvaardigheden van de moeder bevestigen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de instabiele opvoedsituatie van de moeder en de zorgen die er zijn over haar nieuwe partner, die in het verleden met een alcoholverslaving heeft gekampt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de kinderen op dit moment niet gediend is met een terugplaatsing bij de moeder, en heeft het verzoek van de GI afgewezen. De rechtbank benadrukt het belang van continuïteit in de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, die zich goed ontwikkelen in het huidige pleeggezin. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee kinderrechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige kamer
zaakgegevens: C/10/491337 / JE RK 15-3901
datum uitspraak: 15 juni 2016

beschikking wijziging verblijfplaats

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Dordrecht,
betreffende
[Naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [roepnaam] ,
[Naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [roepnaam] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[Naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,

[Naam vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] ,

[Naam pleegouders] hierna te noemen de pleegouders,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van december 2015, ingekomen bij de griffie op 17 december 2015;
- de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 januari 2016;
- de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 5 april 2016 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het faxbericht van de bijzondere curator van 29 april 2016;
- het voortgangsrapport van de GI van 24 mei 2016 met bijlagen;
- het faxbericht van de GI van 27 mei 2016, met bijlage;
- de brief van de moeder van 26 mei 2016;
- de brieven van mw. [naam] van 6 mei 2016, van mw. [naam] en [naam] van 26 mei 2016 en van [naam] , van 25 mei 2016.
Op 2 juni 2016 heeft de meervoudige kamer de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [minderjarige 1] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord door de voorzitter;
- de moeder;
- de vader;
- de pleegmoeder;
- de vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam] en mw. [naam] ;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mw. [naam] ;
- de bijzondere curator, mr. R.A.A.H. van Leur.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in november 2014 uit huis geplaatst en verblijven sinds april 2015 in het huidige pleeggezin.
Bij beschikking van 8 januari 2016 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 18 februari 2017.
Bij beschikking van 12 februari 2016 is de machtiging tot de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een pleeggezin verlengd tot 18 augustus 2016.
Bij beschikking van 5 april 2016 is de behandeling van de zaak aangehouden en is tevens een bijzondere curator benoemd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

Het verzoek

De GI heeft verzocht toestemming te verlenen tot wijziging in het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De beslissing op dit verzoek is bij beschikking van 8 januari 2016 aangehouden, zodat de GI door middel van een onderzoek door het Kennis- en Service Centrum voor Diagnostiek (verder: KSCD) meer duidelijkheid kan verkrijgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Bij beslissing van 5 april 2016 heeft de kinderrechter mr. Van Leur tot bijzonder curator benoemd, is de Raad van de Kinderbescherming verzocht een rapport op te stellen en is de beslissing op het verzoek wederom aangehouden, zodat de GI door middel van onderzoek door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (verder: NIFP) of een andere soortgelijke instantie meer duidelijkheid kan verkrijgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

Het standpunt van de GI

Het is niet mogelijk gebleken het verzochte onderzoek te laten uitvoeren door het KSCD. Daarnaast heeft De GI heeft getracht via andere wegen het verzochte onderzoek te laten plaatsvinden. Meerdere instanties hebben te kennen gegeven een dergelijk onderzoek niet te
kunnen uitvoeren. Hoewel het NIFP het onderzoek wel zou kunnen uitvoeren, ontbreekt het aan de mogelijkheden van financiering daarvan. Noch de GI noch de gemeente Molenwaard kunnen hier in voorzien. Het enige alternatief is dat een onderzoek wordt uitgevoerd door praktijk “ [naam] ”, welk onderzoek, voor zover nu bekend, door de zorgverzekering kan worden gefinancierd. De onderzoeker, dhr. [naam] , is echter geen NIFP-rapporteur. Wel heeft de onderzoeker contact met Horizon, welke instelling tevens betrokken is bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Indien de rechtbank dit alternatief goedkeurt, kan het onderzoek worden uitgevoerd.
De GI heeft ter zitting het verzoek opnieuw gehandhaafd en zij heeft daarbij verwezen naar hetgeen daarover eerder is opgemerkt. Een langdurige plaatsing in het huidige pleeggezin is niet gewenst, waarbij wordt gerefereerd aan de brief van Horizon van 25 mei 2016, waarin eveneens wordt aangeven dat thuisplaatsing bij de moeder is te verkiezen boven voortzetting van het verblijf in het pleeggezin. Een zorgvuldige afweging is van belang, maar duidelijkheid dient voorop te staan.

Het standpunt van belanghebbenden

De bijzondere curator heeft ter zitting aangegeven dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] grote behoefte hebben aan duidelijkheid over hun perspectief. De bijzondere curator heeft onderzoek gedaan en gesproken met alle betrokkenen. De bijzondere curator heeft daaruit geconcludeerd dat het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] thans het meest wordt gediend door voortzetting van de plaatsing in het huidige pleeggezin. Zij ontwikkelen zich daar goed. Daarbij acht de bijzondere curator het van belang dat deze plaatsing voor langere tijd wordt vastgesteld. De echtscheidingsproblematiek van de ouders, die al jaren duurt, is tot op heden nog in grote mate aanwezig. Niet te verwachten valt dat, gelet op de lange termijn dat de zorgen zich in het gezin van moeder voordoen of hebben voorgedaan en het feit dat tien jaar na de echtscheiding de verhouding tussen ouders nog steeds ernstig is verstoord, de moeder binnen een aanvaardbaar te achten termijn in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
De moeder heeft wederom te kennen gegeven in te stemmen met het verzoek van de GI. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen weer bij haar teruggeplaatst worden omdat haar opvoedvaardigheden zijn vergroot en omdat zij aan haar persoonlijke problematiek heeft gewerkt. De wekelijkse bezoeken en overnachtingen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar thuis verlopen goed en zij heeft er daarom vertrouwen in dat zij de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan kan.
De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij zich kan vinden in het rapport van de bijzondere curator. De vader vreest dat indien [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder worden teruggeplaatst, hij hen niet meer te zien zal krijgen.
De pleegmoeder heeft aangegeven dat zij nog steeds grote zorgen heeft over een eventuele terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hun moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben zich in het pleeggezin goed ontwikkeld. De pleegmoeder heeft tijdens het onderzoek van de bijzondere curator aangegeven dat het pleeggezin perspectiefbiedend wil zijn, zowel voor [minderjarige 1] alsook voor [minderjarige 2] . De pleegmoeder herkent zich niet in de inhoud van de brief van Horizon van 25 mei 2016.

Het standpunt van de Raad

De Raad heeft ter zitting aangegeven dat het bij beschikking van 5 april 2016 door de kinderrechter verzochte raadsonderzoek nog geen aanvang heeft genomen. Naar verwachting zal een dergelijk onderzoek niettemin binnen twee maanden kunnen worden afgerond. De Raad acht het daarbij van belang dat, naast dat er zicht moet komen op de opvoedvaardigheden van de moeder, ook moet worden bezien in hoeverre plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder de strijd, die tussen de ouders nog altijd bestaat, zal versterken en welke invloed dat op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zou kunnen hebben.

De beoordeling

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn wegens een instabiele opvoedsituatie, resulterend in lichamelijke en emotionele verwaarlozing, in een pleeggezin geplaatst. In het huidige pleeggezin, waar zij sinds april 2015 verblijven, hebben zij een positieve ontwikkeling doorgemaakt en zijn zij opgenomen in het gezinssysteem. Volgens de GI heeft de moeder in het achterliggende jaar aan haar persoonlijke problematiek gewerkt en met behulp van hulpverlening haar opvoedvaardigheden vergroot. Naar de mening van de GI zijn er geen veiligheidsrisico’s meer in de thuissituatie bij de moeder, waardoor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer bij de moeder geplaatst kunnen worden. De kinderrechter was hiervan echter door de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting op 8 januari 2016 nog niet overtuigd. Daarom heeft de kinderrechter de beslissing op het verzoek op 8 januari 2016 aangehouden, zodat een onderzoek door het KSCD uitgevoerd zou kunnen worden naar de opvoedvaardigheden van de moeder en het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Bij beschikking van 5 april 2016 is de beslissing op het verzoek en de behandeling van de zaak opnieuw aangehouden omdat dit onderzoek nog niet had plaatsgevonden. Daarnaast is de Raad toen verzocht een zelfstandig onderzoek te doen en een eigen standpunt in te nemen ten aanzien van het verzoek van de GI. Daarnaast is door de kinderrechter een bijzondere curator benoemd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] teneinde, onafhankelijk van betrokkenen, de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in deze zaak te behartigen.
Gezien het complexe karakter van de zaak is vervolgens door de kinderrechter bepaald dat de verdere behandeling van het verzoek zal plaatsvinden door de meervoudige kamer van deze rechtbank.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het door de kinderrechter bij beschikking van 8 april 2016 en 5 april 2016 verzochte onderzoek met betrekking tot de opvoedvaardigheden van de moeder tot op heden niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal niet ingaan op het verzoek van de GI om het onderzoek te laten verrichten door praktijk “ [naam] ”, omdat niet is gebleken dat deze praktijk aan de zelfde standaarden voldoet als het KSCD of het NIFP.
Ook het zelfstandige onderzoek door de Raad heeft thans nog geen aanvang genomen. De situatie is in die zin sinds 5 april 2016 ongewijzigd.
De bijzondere curator heeft desalniettemin bij voormeld faxbericht van 29 april 2016 verzocht het verzoek wederom met spoed te behandelen, daar het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is, dat zij zo spoedig mogelijk duidelijkheid krijgen over hun perspectief.
Ook de GI heeft ter zitting te kennen gegeven dat duidelijkheid thans voorop dient te staan, omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lijden onder de onzekere situatie. Een zorgvuldige afweging is gewenst, doch duidelijkheid prevaleert inmiddels.
De rechtbank is met alle betrokkenen van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij op korte termijn duidelijkheid krijgen over hun toekomst. Gelet op de huidige stand van zaken, zal de rechtbank een beslissing op het verzoek van de GI nemen.
Ingevolge artikel 1:265i, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) behoeft de GI de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin.
Ingevolge het tweede lid van deze bepaling wordt de toestemming door de kinderrechter op verzoek van de GI verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] thans gedurende ten minste één jaar door de pleegouders worden opgevoed en verzorgd. De kinderen zijn wegens een instabiele opvoedsituatie, resulterend in lichamelijke en emotionele verwaarlozing, in een pleeggezin geplaatst. In het huidige pleeggezin hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zij krijgen daar rust en regelmaat en zijn daar ingegroeid.
De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment meebrengt dat het verzoek van de GI dient te worden afgewezen.
Volgens de GI heeft de moeder in het achterliggende jaar aan haar persoonlijke problematiek gewerkt en met behulp van de hulpverlening haar opvoedvaardigheden vergroot. De rechtbank is hiervan - zeker bij het ontbreken van onafhankelijke rapportage(s) met betrekking tot de opvoedvaardigheden van de moeder - onvoldoende overtuigd, ook nu dit standpunt van de GI door de andere betrokkenen - de moeder uitgezonderd - niet wordt gedeeld. Naar de mening van de GI zijn er ook geen veiligheidsrisico’s meer in de thuissituatie bij de moeder, waardoor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] weer bij de moeder geplaatst kunnen worden. Ook hiervan is de rechtbank niet overtuigd, temeer nu de moeder tijdens de zitting heeft laten weten, dat haar nieuwe partner, die in het verleden bekend is geweest met een alcoholverslaving, vaak bij de moeder in de woning zal verblijven als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer bij haar zouden komen wonen.
Gelet op bovenstaande wordt een terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder niet in hun belang geacht. Continuïteit in de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient leidend te zijn.

De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot het verlenen van toestemming tot wijziging in het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Deze beschikking is gegeven door mr. O.E.M. Leinarts, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. J. van Driel en M.J.M. Marseille, kinderrechters, in tegenwoordigheid van V.E. Scholtens als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.