ECLI:NL:RBROT:2016:4494

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
AWB 16/10461
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een asielzoeker, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de situatie in Bulgarije zorgelijk is, de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Bulgarije. De rechtbank baseerde haar oordeel op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere lidstaten hun verdragsverplichtingen nakomen, tenzij het tegendeel is aangetoond. De eiser had aangevoerd dat hij in Bulgarije niet de nodige bescherming en zorg zou krijgen, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet verplicht was om de asielaanvraag van de eiser in behandeling te nemen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening en de noodzaak voor asielzoekers om hun claims adequaat te onderbouwen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: AWB 16/10461, V-nummer: 281.924.8316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2016 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. mr. B.J. Manspeaker,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. E. Söylemez.

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen N. Sulaiman, tolk.

Overwegingen

1. Gebleken is dat in Bulgarije vingerafdrukken van eiser zijn afgenomen. Op
26 november 2015 heeft verweerder de autoriteiten van Bulgarije verzocht eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van Verordening EU Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Dublinverordening). De autoriteiten van Bulgarije hebben op 25 januari 2016 ingestemd met overname van eiser.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000, omdat verweerder Bulgarije verantwoordelijk acht voor de behandeling daarvan.
3. Eiser heeft aangevoerd dat ten aanzien van Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Verweerder miskent dat in Bulgarije sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eiser is van mening dat het ongewis is of hij in Bulgarije tot de asielprocedure zal worden toegelaten, dat hij geen opvang en medische verzorging zal krijgen, en voorts geen gebruik zal kunnen maken van gefinancierde rechtsbijstand en tolkdiensten. Eiser heeft in dat kader verwezen naar het
rapport “Country report: Bulgaria” van Asylum Information Database (Aida) van oktober 2015, het rapport “Research Note: Reception conditions, detentions and procedural safeguards for asylum seekers and content of international protection status in Bulgaria” van ECRE/ELENA van februari 2016 en een schrijven van Vluchtelingenwerk Nederland van mei 2016 (“veelgestelde vragen – Dublin Bulgarije”). Eiser heeft verder verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 25 april 2016 en zittingsplaats Haarlem van 2 mei 2016.
4.1
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in zijn algemeenheid vanuit gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Bulgarije dit niet doet. In dit verband zijn de beginselen als neergelegd in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (ECLI:NL:XX:BG9802) nog altijd van toepassing. Het uitgangspunt is dat over een dreigende schending van artikel 3 van het EVRM geklaagd kan worden vanuit de betreffende verantwoordelijke lidstaat. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in het systeem van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zoals bedoeld in het arrest van het EHRM in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland van 21 januari 2011 (ECLI:NL:XX:2011:BP4356).
4.2
De rechtbank is van oordeel dat de situatie in Bulgarije zorgelijk is, maar dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Bulgarije sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die ernstige op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Bulgarije heeft met het claimakkoord gegarandeerd dat eisers - eerste - verzoek om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen. Uit het claimakkoord volgt immers dat Bulgarije eiser overeenkomstig artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening overneemt. In voornoemd artikel staat vermeld dat de verantwoordelijke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. De rechtbank leidt hieruit af dat Bulgarije met het claimakkoord heeft toegezegd de asielaanvraag van eiser te zullen behandelen. In de veelgestelde vragen van Vluchtelingenwerk Nederland, waarnaar eiser heeft verwezen, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Pagina 4 van de veelgestelde vragen heeft immers betrekking op Dublinterugkeerders die reeds asiel hebben aangevraagd, terwijl op pagina 5 van de veelgestelde vragen staat vermeld dat Dublinterugkeerders in principe geen problemen hebben om toegang te krijgen tot de asielprocedure in Bulgarije. Van de situatie dat een lopende asielaanvraag is opgeschort, omdat de vreemdeling Bulgarije heeft verlaten voordat de procedure is afgerond of een inhoudelijk negatief besluit is genomen op de asielaanvraag, is in dit geval geen sprake. Ook uit het ECRE rapport (onderdeel 13) waarnaar eiser heeft verwezen, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat een eerste asielverzoek van een Dublinterugkeerder niet in behandeling zal worden genomen. De stelling van eiser, dat er geen waarborgen zijn dat Dublinterugkeerders gegarandeerd toegang hebben tot de asielprocedure, onder verwijzing naar uitspraken van Belgische rechtbanken van 14 oktober 2015, 22 september 2015 en 3 januari 2014, volgt de rechtbank niet. Uit onderdeel 13 van het ECRE rapport volgt dat de status van Dublin terugkeerders onduidelijk is, maar dit heeft betrekking op vreemdelingen die reeds asiel in Bulgarije hebben aangevraagd en het grondgebied van Bulgarije of de opvangvoorzieningen vervolgens hebben verlaten. Verder heeft dit onderdeel betrekking op de opvang van kwetsbare vreemdelingen die reeds eerder asiel hebben aangevraagd, terwijl de genoemde uitspraken zien op opvang en toegang tot de asielprocedure van alleenstaande mannen die psychisch kwetsbaar zijn en het de vraag is of zij niet zullen worden blootgesteld aan extreem moeilijke omstandigheden in opvangcentra. De stelling van eiser mist dan ook feitelijke grondslag. Niet gesteld of gebleken is dat eiser als kwetsbare asielzoeker dient te worden aangemerkt.
4.3
Eiser heeft gesteld dat per 1 juli 2015 geen rechtsbijstand tijdens de aanvraag meer wordt verleend. Eiser heeft daartoe verwezen naar de veelgestelde vragen van Vluchtelingenwerk Nederland (pagina 5), waaruit volgt dat door het gebrek aan financiering de rechtsbijstand tijdens de eerste aanvraagfase eerder uitzondering dan regel is (AIDA rapport oktober 2015). Niet in geschil is dat asielzoekers in Bulgarije sinds 1 juli 2015 in de bestuurlijke fase niet automatisch worden voorzien van kosteloze rechtsbijstand. Zoals verweerder echter heeft overwogen, is in het geval van een rechterlijke procedure wel voorzien in gefinancierde rechtsbijstand. Verweerder heeft dan ook terecht betoogd dat het Bulgaarse systeem van rechtsbijstand in overeenstemming is met de artikelen 19, 20 en 21 van de Procedurerichtlijn, hetgeen ook niet door eiser is betwist.
4.4
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar pagina 4 van de veelgestelde vragen, dat de State Agency for Refugees (SAR) per 30 september 2015 niet in staat is vertaaldiensten aan te bieden aan asielzoekers tijdens hun procedure, een andere taal wordt gebruikt en toegang tot de tolkdiensten buiten de asielprocedure haast onmogelijk is. Eiser verwijst evenzo naar pagina 5 van het ECRE rapport en stelt voorts dat uit onderdeel 19 van dit rapport blijkt dat er geen scholing bestaat voor tolken. Zoals verweerder evenwel in het bestreden besluit heeft overwogen, volgt uit het onderliggende AIDA rapport (pagina 23 en 24) dat toegang tot de tolkendiensten buiten het persoonlijk interview moeilijk is, maar niet dat er in het geheel geen toegang is tot de tolkdiensten. De omstandigheid dat in de rapporten de kwaliteit van de tolkdiensten wordt bekritiseerd, geeft verweerder geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen over Bulgarije. Immers, niet is gebleken dat Bulgarije (thans) niet voldoet aan de internationale vereisten. In dit verband is voorts van belang dat betrokkene zulks ten aanzien van zijn persoon niet aannemelijk heeft gemaakt, aldus verweerder. De rechtbank ziet geen grond om hierover anders te oordelen.
4.5
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het AIDA rapport (pagina 39) en het rapport van de Helsinki commissie van 1 maart 2016 blijkt dat terugkeerders geen toegang hebben tot materiële opvangvoorzieningen, zoals medische zorg. De rechtbank begrijpt dat eiser verwijst naar pagina 83 van de veelgestelde vragen van Vluchtelingenwerk Nederland (bijlage 22). Hieruit volgt dat wetswijzigingen van december 2015 er voor hebben gezorgd dat Dublinterugkeerders recht hebben op gezondheidszorg, maar dit in de praktijk niet het geval is, aangezien de autoriteiten de procedures van terugkeerders afsluiten in plaats van hun zaken opnieuw te openen. Dientengevolge hebben terugkeerders geen toegang tot materiële opvangvoorzieningen, zoals huisvesting, voedsel en gezondheidszorg. Dit heeft echter evenzo betrekking op vreemdelingen die reeds eerder een asielaanvraag in Bulgarije hebben ingediend, hetgeen in dit geval niet aan de orde is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze situatie zich in zijn geval evenzeer zal voordoen.
4.6
Eiser staat in Nederland onder medische behandeling voor zijn schouder, voet en psychische problemen. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Als uitgangspunt geldt dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in de andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Eiser is hierin niet geslaagd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers enkele stelling, dat hij eerder in Bulgarije onvoldoende medische zorg heeft gekregen, niet voldoende is om tot een ander oordeel te komen.
4.7
Niet is gebleken dat eiser bij mogelijke problemen in de asielprocedure in Bulgarije niet kan klagen bij de daartoe geëigende (hogere) instanties. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om onverplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening het verzoek van eiser om internationale bescherming te behandelen.
5. Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.