ECLI:NL:RBROT:2016:443

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
C/10/469524 / HA ZA 15-142
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na faillissement ziekenhuis en doorstart door nieuwe entiteit

In deze zaak vordert eiser, een vrijgevestigd medisch specialist voor anesthesiologie, schadevergoeding van verschillende gedaagden na het faillissement van het Ruwaard van Putten ziekenhuis. Eiser stelt dat hij recht heeft op een goodwillvergoeding die het failliete ziekenhuis aan hem verschuldigd was, maar die niet is betaald na de doorstart van het ziekenhuis door een nieuwe entiteit, SMC. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toelatingsovereenkomst tussen eiser en het Ruwaard van Putten op 7 mei 2012 is opgezegd en dat het Scheidsgerecht Gezondheidszorg heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op een goodwillvergoeding. Echter, het Ruwaard van Putten is op 24 juni 2013 gefailleerd, en de curatoren hebben een doorstart gerealiseerd zonder eiser te betrekken in de onderhandelingen. Eiser stelt dat de curatoren onrechtmatig hebben gehandeld door hem niet te informeren en dat de gedaagden ongerechtvaardigd zijn verrijkt door de doorstart. De rechtbank oordeelt dat de praktijk van eiser al voor het faillissement is geëindigd en dat hij zijn vordering in het faillissement moet indienen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/469524 / HA ZA 15-142
Vonnis van 20 januari 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [adres] ,
eiser,
advocaat mr. K.J. de Rooij,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPIJKENISSE MEDISCH CENTRUM B.V.,
gevestigd te Spijkenisse,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk,
2. de maatschap
MAATSCHAP ANESTHESIOLOGIE DIRKSLAND,
gevestigd te Dirksland,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk,
3. de maatschap
MAATSCHAP ANESTHESIOLOGEN IKAZIA,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk,
4. de coöperatie
ZORG IN REGIO ZUID COÖPERATIEF U.A.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk,
5. de stichting
STICHTING PROTESTANTS CHRISTELIJK ZIEKENHUIS IKAZIA,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk,
6. de stichting
STICHTING MAASSTAD ZIEKENHUIS,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk,
7. de stichting
STICHTING HET VAN WEEL-BETHESDA ZIEKENHUIS,
gevestigd te Dirksland,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk,
8.a mr.
[gedaagde 1],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
8.b mr.
[gedaagde 2],
wonende te Leidschendam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert.
Eiser wordt hierna [eiser] genoemd. Gedaagden worden achtereenvolgens genoemd SMC, Maatschap Dirksland, Maatschap Ikazia, de Coöperatie, het Ikazia, het Maasstad, het Van Weel-Bethesda en (gedaagden sub 8a en 8b gezamenlijk) Curatoren. Gedaagden 1, 4, 5, 6 en 7 worden gezamenlijk ook wel aangeduid als SMC c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 juli 2015;
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 oktober 2015;
  • de reactie op het proces-verbaal van de zijde van SMC c.s., Maatschap Dirksland en Maatschap Ikazia d.d. 11 november 2015;
  • de reactie op het proces-verbaal van de zijde van [eiser] d.d. 18 november 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast.
2.1.
[eiser] is vrijgevestigd medisch specialist voor anesthesiologie. [eiser] oefende zijn praktijk sinds 2002 uit in het door Stichting Ruwaard van Puttenziekenhuis geëxploiteerde ziekenhuis (hierna: het Ruwaard van Putten) op grond van een toelatingsovereenkomst.
2.2.
Het Ruwaard van Putten heeft de toelatingsovereenkomst met [eiser] (op 3 november 2011) opgezegd tegen 7 mei 2012. Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg heeft op 26 april 2012 geoordeeld dat deze opzegging in stand bleef. Wat betreft de door [eiser] van het Ruwaard van Putten gevorderde goodwillvergoeding in verband met de opzegging heeft het Scheidsgerecht Gezondheidszorg in haar arbitraal vonnis van 16 augustus 2012 overwogen:
“Het Scheidsgerecht is van oordeel dat [het Ruwaard van Putten] in redelijkheid gehouden is te bevorderen dat op de gebruikelijke wijze voor de praktijk die [ [eiser] ] in het ziekenhuis heeft opgebouwd, een vergoeding wordt betaald. Als [het Ruwaard van Putten] besluit deze praktijk te doen voortzetten door medisch specialisten in loondienst, zal [het Ruwaard van Putten] zelf een vergoeding aan [ [eiser] ] moeten betalen. In geval van toelating van een nieuwe anesthesist zal [het Ruwaard van Putten] aan deze de voorwaarde moeten stellen dat aan [ [eiser] ] een bedrag aan goodwill wordt betaald. Nu nog onzeker is wat er met de praktijk zal geschieden, bestaat het risico dat de bereidheid tot betaling van goodwill komt te ontbreken. Daarom zal het Scheidsgerecht bepalen dat [het Ruwaard van Putten] gehouden is aan [ [eiser] ] de gebruikelijke goodwill te vergoeden volgens de normen van de OMS en per 7 mei 2012. Voor zover [Ruwaard van Putten] meent dat de goodwill in verband met de bijzondere omstandigheden van dit geval op een lager bedrag dan gebruikelijk moet worden vastgesteld, kan dit beoordeeld worden bij de bepaling van de hoogte van de goodwillsom, waarover partijen, als dat nodig is, deze procedure bij het Scheidsgerecht kunnen voortzetten.”
2.3.
Op 27 november 2012 hebben [eiser] en het Ruwaard van Putten een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarbij zijn zij overeengekomen dat zij de Orde van Medisch Specialisten (“OMS”) gezamenlijk zullen verzoeken een bindend advies uit te brengen over de hoogte van de goodwill van de praktijk van [eiser] . Partijen hebben in de overeenkomst afgesproken dat vervolgens (nadat de hoogte van de goodwill is vastgesteld) de betalingsverplichting van het Ruwaard van Putten aan [eiser] vastgesteld moet worden, over welk bedrag partijen met elkaar dan overleg zullen plegen althans, als overeenstemming uitblijft, de meest gerede partij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg kan verzoeken de hoogte van het te betalen bedrag vast te stellen.
Op 24 december 2012 hebben het Ruwaard van Putten en [eiser] een bindend advies gevraagd aan OMS over de hoogte van de aan [eiser] toekomende goodwillvergoeding. Op 27 mei 2013 heeft OMS de goodwill van de praktijk van [eiser] vastgesteld op € 170.000.
2.4.
Het Ruwaard van Putten is op 24 juni 2013 gefailleerd, met aanstelling van Curatoren als curatoren. Het faillissement is voorafgegaan door een zogenaamde prepackprocedure: het bestuur van het Ruwaard van Putten heeft op 5 juni 2013 de rechtbank ‘s-Gravenhage verzocht een stille bewindvoerder aan te wijzen teneinde in relatieve rust en op voortvarende wijze een eventuele doorstart vanuit een faillissement voor te bereiden. De rechtbank ‘s-Gravenhage heeft het verzoek dezelfde dag gehonoreerd, waarna Curatoren als stille bewindvoerders hun werkzaamheden hebben aangevangen.
2.5.
Tijdens de prepackperiode zijn gesprekken gevoerd met twee overnamekandidaten, namelijk het Ikazia, het Maasstad en het Van Weel-Bethesda aan de ene kant en een investeringsonderneming aan de andere kant.
2.6.
Op 24 juni 2013 hebben Curatoren overeenstemming bereikt met SMC i.o. over een doorstarttransactie. SMC i.o. is een samenwerkingsverband van het Ikazia, het Maasstad en het Van Weel-Bethesda. SMC is uiteindelijk opgericht op 8 juli 2013. De Coöperatie is enig aandeelhouder van SMC. De Coöperatie is (op 5 juli 2013) opgericht door het Maasstad, het Ikazia en het Van Weel-Bethesda.
SMC i.o. heeft van Curatoren gekocht de “activa” voor een bedrag van € 6 miljoen. Activa is in de koopovereenkomst gedefinieerd als: immateriële activa, inventaris en voorraad. Immateriële activa is in de koopovereenkomst gedefinieerd als handelsnamen en domeinnamen van het Ruwaard van Putten, het recht om in de plaats te treden van het Ruwaard van Putten ter zake van licenties, vergunningen en overeenkomsten waarbij het Ruwaard van Putten partij is alsmede de (overige) goodwill van het Ruwaard van Putten. In de overeenkomst is de koopprijs uitgesplitst aldus, dat voor de immateriële activa € 1 wordt betaald, terwijl het restant van de koopsom de koopprijs is voor de inventaris en voorraad.
Over de overname staat in het faillissementsverslag voorts:
“SMC neemt vooralsnog geen debiteuren en onderhanden werk over. (…) Hiermee heeft SMC een doorstart van het ziekenhuis bevestigd, in die zin dat het ziekenhuis per faillissementsdatum (24 juni 2013, 0.00 uur) wordt gedreven voor rekening en risico van SMC. (…) In het kader van de transactie zal SMC aan een groot deel van het personeelsbestand van [het Ruwaard van Putten] dienstverbanden aanbieden. (…) Ook heeft SMC inmiddels aan het grootste gedeelte van de medische staf de aanbieding gedaan om bij SMC in loondienst te treden.”
2.7.
Maatschap Dirksland en Maatschap Ikazia zijn maatschappen voor anesthesiologie die zijn verbonden aan het Van Weel-Bethesda respectievelijk het Maasstad.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
- gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van schade ad € 170.000, vermeerderd met rente;
- gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ad € 1.438,38;
Subsidiair:
te verklaren voor recht dat:
a. SMC c.s. en Curatoren (pro se) onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daardoor ontstane schade, op te maken bij staat;
b. Maatschap Dirksland en Maatschap Ikazia onrechtmatig profiteren van het onrechtmatig handelen van SMC c.s. en Curatoren en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daardoor ontstane schade, op te maken bij staat;
Meer subsidiair:
te verklaren voor recht dat Maatschap Dirksland en Maatschap Ikazia ongerechtvaardigd zijn verrijkt en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daardoor ontstane schade, op te maken bij staat;
met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.2.
SMC c.s., Maatschap Dirksland, Maatschap Ikazia en Curatoren voeren verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert betaling van schadevergoeding, bestaande uit goodwillschade, pensioenschade en bereddings- en expertisekosten. Voor zover in dat kader een beoordeling van de door het Ruwaard van Putten met [eiser] gesloten toelatingsovereenkomst moet plaatsvinden wordt als volgt overwogen. Deze overeenkomst bevat een arbitrageclausule. Gedaagde partijen hebben expliciet te kennen gegeven dat zij geen beroep doen op die clausule. De rechtbank kan de vordering van [eiser] derhalve (reeds om die reden) in volle omvang beoordelen.
4.2.
[eiser] stelt dat SMC c.s. onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de doorstart op zodanige wijze vorm te geven, dat de praktijk van [eiser] te gelde is gemaakt zonder dat hier een vergoeding voor is betaald. Hij stelt daarbij dat SMC c.s. misbruik heeft gemaakt van omstandigheden, nu zij voorafgaande aan de doorstart kennis had van het arbitraal vonnis van 16 augustus 2012 en het bindend advies van 27 mei 2013 maar welbewust de doorstart heeft gerealiseerd zonder [eiser] te betrekken in de onderhandelingen en zonder hem een vergoeding te betalen. Volgens [eiser] volgt uit het arbitraal vonnis dat betaling van goodwill voorwaarde is voor overdracht, en bleef zijn praktijk na 7 mei 2012 volledig in takt. Na de door SMC gerealiseerde doorstart werd de praktijk van [eiser] voortgezet door SMC c.s., Maatschap Dirksland en Maatschap Ikazia, aldus [eiser] , die daardoor profiteren van de onrechtmatige daad van SMC c.s. althans die daardoor ongerechtvaardigd zijn verrijkt. Curatoren wordt onder meer verweten dat zij [eiser] niet hebben betrokken in de onderhandelingen over de doorstart en geen aandacht hebben gehad voor zijn belangen, terwijl zij bekend waren met het arbitraal vonnis en het bindend advies.
4.3.
Het betoog van [eiser] faalt, reeds omdat van een voortzetting van de praktijk van [eiser] hoe dan ook geen sprake is geweest. De praktijk van [eiser] is geëindigd door de opzegging van de toelatingsovereenkomst. Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg heeft geoordeeld dat [eiser] in dit kader een goodwillvergoeding moet worden betaald. Het betreft een vordering die [eiser] op het Ruwaard van Putten heeft, en die hij dus in het faillissement zal moeten indienen. [eiser] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat zijn praktijk na 7 mei 2012 volledig in takt is gebleven. Die praktijk is al voor het faillissement van het Ruwaard van Putten geëindigd. De rechtbank ziet geen juridische grond (een van de) gedaagde partij(en) te veroordelen tot vergoeding van enig bedrag aan [eiser] .
Uit het arbitraal vonnis kan, anders dan [eiser] betoogt, overigens niet worden afgeleid dat betaling van goodwill voorwaarde is voor een overdracht van de praktijk van [eiser] . Het Scheidsgerecht heeft juist overwogen dat het Ruwaard van Putten de partij is die aan [eiser] een goodwillvergoeding moet betalen, omdat nog onzeker is wat er met de praktijk van [eiser] gaat gebeuren (toelating van een nieuwe anesthesioloog of voortzetting van de praktijk door een medisch specialist in loondienst). Het Scheidsgerecht beoogde daarmee kennelijk dat het vervolgens aan het Ruwaard van Putten was om, voor zover een nieuwe anesthesioloog zou worden toegelaten, van deze betaling te vorderen aan het Ruwaard van Putten van het door het Ruwaard van Putten aan [eiser] betaalde bedrag aan goodwill. Dat het, als gevolg van het faillissement van het Ruwaard van Putten niet zover is gekomen – een uitkering aan concurrent schuldeisers ligt volgens mededelingen van Curatoren ter comparitie niet voor de hand – is voor [eiser] , net als voor andere schuldeisers van het Ruwaard van Putten, spijtig, maar kan niet worden afgewenteld op (een van de) gedaagden partij(en).
4.4.
Wat betreft het verwijt dat Curatoren, wetende dat er een arbitraal vonnis en een bindend advies was, [eiser] hadden moeten betrekken bij de onderhandelingen en hem ook hadden moeten informeren, wordt nog overwogen dat op Curatoren niet de plicht rust op te komen voor de belangen van één specifieke schuldeiser. Het was aan Curatoren om voor de crediteuren een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren, en zoals hierna aan de orde zal komen is uitgangspunt in deze procedure dat zij in overeenstemming met dat doel hebben gehandeld.
4.5.
[eiser] betoogt voorts dat Curatoren hun zorgplicht hebben geschonden door niet direct na het faillissement met de aansprakelijkheidsverzekeraar van het Ruwaard van Putten afspraken te maken over de zogenaamde uitloopdekking, dat wil zeggen dekking van schade na beëindiging van de verzekering, welke schade voortvloeit uit een handelen of nalaten tijdens de looptijd van de verzekering. Ter comparitie is gebleken dat de uitloopdekking inmiddels is geregeld. Volgens [eiser] zou, als direct na het faillissement met verzekeraars was onderhandeld, de uitloop tegen een lagere premie geregeld zijn. Curatoren hebben dat betwist en gesteld dat de premie die thans betaald moet worden lager is dan in het geval direct na het faillissement afspraken zouden zijn gemaakt. [eiser] heeft niets naar voren gebracht waaruit volgt dat bij een eerdere regeling van de uitloopdekking een lagere premie zou zijn overeengekomen, zodat dit deel van de vordering reeds om die reden zal worden afgewezen.
4.6.
Voor zover [eiser] Curatoren verwijt dat zij (de activa van) het Ruwaard van Putten ten onrechte hebben verkocht aan SMC (en niet aan de ook meebiedende investeringsonderneming) faalt ook dit betoog. Curatoren hebben immers onbetwist naar voren gebracht dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, SMC c.s. de hoogste prijs bood, terwijl zij ook waarborgen bood voor de continuïteit van de patiëntenzorg. Het standpunt van [eiser] , dat het faillissementsactief verwijtbaar kleiner is dan nodig is geweest (en daarmee dat de kans op voldoening van de vordering van [eiser] navenant kleiner is) gaat dus niet op.
4.7.
De conclusie is dat geen van de gestelde grondslagen de vorderingen van [eiser] kunnen dragen. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van SMC c.s., Maatschap Dirksland en Maatschap Ikazia worden begroot op:
- griffierecht € 3.864,00
- salaris advocaat
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.706,00
De kosten aan de zijde van Curatoren worden begroot op:
- griffierecht € 1.533,00
- salaris advocaat
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 4.375,00
4.8.
Voor een zelfstandige veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (€ 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de curator niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van SMC c.s., Maatschap Dirksland en Maatschap Ikazia tot op heden begroot op € 6.706,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, en aan de zijde van Curatoren tot op heden begroot op € 4.375,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier, mr. R.J.A.M. Cooijmans en mr. J.A. Moolenburgh en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2016.
[2148/1694/45]