Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[eiser],
[eiseres],
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
4.Aanvullende rekenresultaten
-42% -32% -34% -22% -13% -20% -34% -30% -38%
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, gewezen door de kantonrechter mr. S.H. Poiesz op 2 juni 2016, gaat het om een geschil tussen buren over onrechtmatige hinder veroorzaakt door coniferenhagen. De eisers, wonende te [woonplaats], hebben de gedaagden, ook wonende te [woonplaats], aangeklaagd vanwege de hoogte van hun hagen die naar hun mening de bezonning in hun tuin en woning ernstig belemmeren. De eisers hebben een bezonningsonderzoek laten uitvoeren, waaruit blijkt dat de hagen een significante afname van de bezonning veroorzaken, met percentages die in sommige maanden oplopen tot meer dan 30%. De gedaagden hebben in hun verweer gesteld dat zij geen onrechtmatige hinder veroorzaken en dat de hagen noodzakelijk zijn voor hun privacy. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van onrechtmatige hinder, maar heeft de eis tot verwijdering van de hagen afgewezen. In plaats daarvan is besloten dat de hagen moeten worden teruggesnoeid tot een hoogte van maximaal 4 meter. De rechter heeft geoordeeld dat de hagen in hun huidige hoogte een onrechtmatige hinder vormen, maar dat het verwijderen van de hagen niet noodzakelijk is. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagden binnen een maand na betekening van het vonnis de hagen moeten snoeien.