ECLI:NL:RBROT:2016:4365

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
10/750015-08
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van moord en poging gekwalificeerde doodslag in Kralingse Bos en Soest, met verwerping van bewijsverweren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord en poging tot gekwalificeerde doodslag. De zaak betreft twee moorden in het Kralingse Bos en een poging tot moord met een kruisboog in Soest, allemaal gepleegd in 1993. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk is voor de moorden op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], en heeft hem veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf. De verdachte had eerder bekentenissen afgelegd, maar trok deze later in, wat leidde tot verschillende bewijsverweren die door de rechtbank werden verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte werd vrijgesproken van een derde feit, maar de rechtbank achtte de bewezenverklaring van de andere feiten wettig en overtuigend.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750015-08
Datum uitspraak: 10 juni 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. E. van Veenendaal, advocaat te Rozenburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. van der Maas heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 primair en subsidiair en het onder 4 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Vrijspraak ten aanzien van feit 3

4.1.
Inleiding
Op 15 augustus 1993 bevindt [betrokkene] zich ’s nachts in het Kralingse Bos op zoek naar homoseksueel contact. Op enig moment is er een man die toenadering zoekt met [betrokkene] en beiden maken contact. Op dat moment steekt de man een scherp voorwerp in de hals van [betrokkene] . Hierna ontstaat een worsteling waarbij beide mannen op de grond belanden. Terwijl [betrokkene] op zijn rug ligt, zit de man bovenop hem en knijpt hij de keel van [betrokkene] dicht.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij driemaal in het Kralingse Bos daadwerkelijk contact heeft gemaakt met een man, teneinde diens auto te bemachtigen. De politie heeft de verdachte de verklaringen van de aangever [betrokkene] voorgehouden en hem gevraagd naar zijn betrokkenheid. De verdachte heeft hierop verklaard dat hij van dit incident niets weet.
4.2.
Beoordeling
De verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd vormen een belangrijke aanwijzing dat hij met diverse mannen contact heeft gelegd in het Kralingse Bos. Er zijn ook overeenkomsten in locatie en methode tussen dit feit en de andere ten laste gelegde feiten. Dit alles is echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat het de verdachte is geweest die [betrokkene] heeft aangevallen.
4.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

5.Bewijswaardering en bewezenverklaring

5.1.
Inleiding
Op 25 mei 1993, in de omgeving van Soest, probeert een man de auto van [slachtoffer 1] te bemachtigen. Daarbij schiet de dader met een kruisboog op het slachtoffer.
Op 3 juli 1993 wordt in het Kralingse Bos het stoffelijk overschot aangetroffen van [slachtoffer 2] . Vastgesteld wordt dat [slachtoffer 2] door een misdrijf om het leven is gekomen. Op het lichaam van [slachtoffer 2] worden biologische dadersporen veiliggesteld. De auto van [slachtoffer 2] wordt daags daarna nabij station Soestdijk aangetroffen. Het toenmalige politieonderzoek leidt niet tot aanhouding van de dader.
Nog geen drie maanden later, op 25 september 1993, wordt eveneens in het Kralingse Bos het stoffelijk overschot aangetroffen van [slachtoffer 3] . Ook [slachtoffer 3] blijkt door een misdrijf om het leven te zijn gekomen en ook in deze zaak leidt het toenmalige politieonderzoek niet tot aanhouding van de dader.
Beide Rotterdamse zaken komen in behandeling bij het Cold Case Team Rotterdam. In het kader daarvan is in de periode van 2006 tot 2010 door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzoek gedaan naar de op het lichaam van [slachtoffer 2] veiliggestelde sporen. In 2008 is van deze sporen een DNA-profiel opgemaakt, dat is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank Strafzaken en sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. In januari 2015 is de verdachte - naar aanleiding van een DNA-verwantschapsonderzoek - in beeld gekomen als mogelijke dader. De verdachte is vervolgens op 3 juli 2015 aangehouden en door de politie verhoord. In zijn verhoren bij de politie heeft de verdachte bekend [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] om het leven te hebben gebracht. Aanvullend DNA-onderzoek heeft een match opgeleverd.
In de verhoren bij de politie heeft de verdachte ook verklaard dat hij in Soest heeft geprobeerd een auto te bemachtigen en dat hij daarbij met een kruisboog heeft geschoten op de eigenaar van de auto.
5.2.
Verklaringen verdachte
5.2.1.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting, alsmede tijdens het verhoor bij de politie op 22 september 2015, heeft de verdachte zijn eerdere in de politieverhoren afgelegde (bekennende) verklaringen ingetrokken. Aangevoerd is dat de verbalisanten de verdachte op een zeer indringende, dwingende, sturende en onbetrouwbare wijze hebben verhoord, wat er toe geleid heeft dat de verdachte valse bekennende verklaringen heeft afgelegd. Door de op hem gelegde druk kon hij geen weerstand bieden aan hetgeen hem in de mond werd gelegd. Ook de druk die de verdachte heeft ervaren in het huis van bewaring en de gesprekken die buiten de verhoren om met de verdachte zijn gevoerd hebben bijgedragen aan het afleggen van valse verklaringen.
De bekennende verklaringen van de verdachte zijn niet alleen niet waar, maar stroken ook niet met de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en feiten. De politie heeft de verdachte steeds daderwetenschap voorgehouden die bij de politie en uit de media bekend was. De verdachte zelf heeft op geen enkele manier eigen daderwetenschap tijdens de verhoren toegevoegd. De verklaringen van de verdachte zoals deze door hem bij de politie zijn afgelegd, dienen dan ook uitgesloten te worden als bewijsmiddel.
5.2.2.
Feitelijke gang van zaken
De verdachte is op 3 juli 2015 aangehouden en door de politie verhoord. In het verhoor voorafgaand aan de inverzekeringstelling heeft de verdachte bekend bij de zaken [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] “betrokken” te zijn geweest. In zijn tweede inhoudelijke verhoor, eveneens op 3 juli 2015, heeft de verdachte bekend [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te hebben gedood. In de daaropvolgende verhoren is de verdachte bij die verklaring gebleven en heeft hij verder verklaard over de feiten. Ook tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 6 juli 2015 heeft de verdachte gezegd: “Het klopt dat ik die feiten heb gepleegd.” Pas bij zijn zevende politieverhoor op 22 september 2015 heeft de verdachte aangegeven dat hij in de war was, dat hij zijn eerdere verklaringen wilde intrekken en heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht. Ook nadien heeft de verdachte geen verklaringen meer willen afleggen bij de politie.
5.2.3.
Beoordeling
5.2.3.1.
Druk
De rechtbank beschikt over de letterlijk uitgewerkte verhoren van de verdachte bij de politie. Dit geeft de mogelijkheid om na te gaan of op de verdachte oneigenlijke druk is uitgeoefend. Uit de uitwerkingen is de rechtbank niet gebleken van dergelijke druk. Weliswaar is de verdachte bij zijn tweede verhoor op 3 juli 2015 door de verbalisanten stevig aan de tand gevoeld, maar hierbij de zijn de grenzen van het toelaatbare niet overschreden.
Daarbij komt dat de bekentenis met betrekking tot de zaken [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is herhaald bij de rechter-commissaris, in bijzijn van de raadsvrouw van de verdachte. Ook was de raadsvrouw aanwezig bij het verhoor van 4 augustus 2015, waarin de verdachte opnieuw verklaart over gebeurtenissen in het Kralingse Bos en uitgebreid verklaart over wat zich in Soest heeft afgespeeld. De rechtbank kan zich niet voorstellen dat de verdachte, die tijdens deze verhoren werd gesteund door zijn raadsvrouw, zich zo onder druk gezet heeft gevoeld als later bij pleidooi is betoogd.
Dat de verdachte - zoals hij heeft gesteld - door de hele situatie in de penitentiaire inrichting druk heeft ervaren en op basis daarvan tot zijn bekennende verklaringen is gekomen, acht de rechtbank eveneens onaannemelijk. In dat kader merkt de rechtbank op dat de verdachte tijdens de verhoren ook bevraagd is over zijn betrokkenheid bij het onder feit 3 ten laste gelegde, hetgeen de verdachte stellig heeft ontkend. Uit het proces-verbaal van bevindingen omtrent het verblijf van de verdachte in de Penitentiaire Inrichting De IJssel (p. 154, algemeen dossier), blijkt dat de verdachte gedurende zijn voorlopige hechtenis geen afwijkend gedrag heeft vertoond en een modelgedetineerde is die op een tweepersoonscel verblijft.
5.2.3.2.
Voeden van daderinformatie door anderen
De rechtbank is niet gebleken van sturende vraagstelling van de verbalisanten, dan wel van het verstrekken van daderwetenschap door de verbalisanten aan de verdachte. Integendeel, de verdachte heeft tijdens verhoren ook na open vragen verklaard over de details van de drie zaken. Uit de letterlijke weergave van de verhoren blijkt dat het grotendeels de verdachte is die zelfstandig deze details naar voren brengt. De details komen overeen met overige op de verschillende feiten betrekking hebbende (getuigen)verklaringen en/of onderzoeksresultaten.
Er is geen enkele aanwijzing dat de verbalisanten weten van de zaak uit Soest voordat de verdachte hier op 5 juli 2015 over begint. Sterker nog: uit het proces-verbaal van bevindingen van 3 augustus 2015 blijkt zonneklaar dat er eerst de verklaring van de verdachte is en daarna pas de krantenberichten over het voorval worden gevonden; niet andersom. De rechtbank merkt daarbij op, dat de aangifte van [slachtoffer 1] van destijds niet meer te vinden was; alleen een aantal grove kenmerken is nog geregistreerd in de politiesystemen. Pas op 12 augustus 2015 wordt [slachtoffer 1] gehoord door het onderzoeksteam.
De stelling van de verdachte ter terechtzitting dat hij details her en der heeft opgepikt, uit de media heeft vernomen, dan wel dat deze details aan hem zijn verstrekt in andere gesprekken buiten de politieverhoren om, acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank is niet gebleken van met de verdachte gevoerde gesprekken over de zaken buiten de verhoren om.
5.2.4.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat de verklaringen van de verdachte, zoals bij de politie en de rechter-commissaris afgelegd, onder ontoelaatbare druk zijn afgelegd. Evenmin is aannemelijk geworden dat de verdachte is gevoed bij het afleggen van zijn verklaringen. De rechtbank acht de bekennende verklaringen betrouwbaar en geloofwaardig en derhalve bruikbaar als bewijsmiddel.
5.3.
Zaak [slachtoffer 2] (feit 1)
5.3.1.
Bewijsmiddelen
Het bewijs in deze zaak wordt, kort gezegd, gevormd door de bekennende verklaringen van de verdachte, forensisch bewijs met betrekking tot het aantreffen van het lichaam en de vaststelling van de doodsoorzaak en de gevonden DNA-match.
Uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat sprake is van voorbedachte raad. De gedachte om in het Kralingse Bos een auto te bemachtigen ontstond toen hij daar fietste en zag dat daar allemaal auto’s stonden met mannen eromheen, op zoek naar homoseksueel contact. Zijn plan was om contact met een man te maken, met hem mee te lopen en op het laatste moment achter hem te stappen en dan de keel door te snijden. De verdachte verklaart er tevoren over na te hebben gedacht.
5.3.2.
Verweren
5.3.2.1.
Rechtmatigheid van het DNA-onderzoek
Nadat via verwantschapsonderzoek is geconcludeerd dat de verdachte de donor zou kunnen zijn van sporen op en in de kleding van [slachtoffer 2] , heeft de officier van justitie besloten heimelijk celmateriaal te verkrijgen van de verdachte, op grond van artikel 151b, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit bevel is feitelijk uitgevoerd door de verdachte staande te houden voor een alcoholcontrole en het blaaspijpje te onderzoeken. De verdediging heeft de rechtmatigheid van dit handelen betwist.
De rechtbank passeert het verweer, omdat zij de resultaten van dit onderzoek niet gebruikt voor het bewijs. Zij gebruikt de resultaten van het DNA-onderzoek dat na aanhouding is verricht. Van dat onderzoek is de rechtmatigheid niet betwist en ook ambtshalve heeft de rechtbank hierin geen onrechtmatigheden kunnen vaststellen.
5.3.2.2.
Alternatief scenario voor het aantreffen van de DNA-sporen
Ter terechtzitting heeft de verdachte over zijn aangetroffen DNA-sporen verklaard dat zijn DNA mogelijk op de kleding van het slachtoffer is gekomen toen hij de zakken van een - in zijn beleving - dronken persoon bij een bankje heeft doorzocht. Onverrichterzake is hij van het slachtoffer weggegaan.
De rechtbank verwerpt deze alternatieve lezing. Deze lezing wordt niet alleen weerlegd door de bekennende verklaringen van de verdachte, maar is ook pas in een zeer laat stadium opgeworpen en is ongeloofwaardig. Volgens de lezing van de verdachte moet een andere dader [slachtoffer 2] hebben gedood en hem achter hebben gelaten bij het bankje. Vervolgens moet iemand
nahet doorzoeken van de zakken door de verdachte, [slachtoffer 2] alsnog hebben versleept naar de bosschages, waar het lichaam van [slachtoffer 2] is aangetroffen. Van degene die [slachtoffer 2] heeft gedood valt dit echter niet te verwachten; er is immers geen redelijk motief om terug te gaan naar het slachtoffer. Daarnaast is te verwachten dat als een derde het lichaam aantreft, de politie wordt gewaarschuwd en zo is het ook gegaan toen het lichaam in de bosschages werd gevonden.
5.3.2.3.
Overige verweren
De overige feitelijke verweren betreffen gestelde feiten en omstandigheden die niet in tegenspraak met de bewezenverklaring zijn en evenmin de betrouwbaarheid van de gebezigde bewijsmiddelen aantasten. Deze verweren kunnen daarom onbesproken blijven.
5.3.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
5.4.
Zaak [slachtoffer 3] (feit 2)
5.4.1.
Bewijsmiddelen
Het bewijs in deze zaak wordt, kort gezegd, gevormd door de bekennende verklaringen van de verdachte en forensisch bewijs met betrekking tot het aantreffen van het lichaam en de vaststelling van de doodsoorzaak. Met betrekking tot de voorbedachte raad verwijst de rechtbank naar haar overwegingen onder 5.3.1.
5.4.2.
Verweren verdediging
Voor zover de verdediging verweren heeft gevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte, zijn deze reeds besproken en verworpen. De overige feitelijke verweren betreffen gestelde feiten en omstandigheden die niet in tegenspraak met de bewezenverklaring zijn en evenmin de betrouwbaarheid van de gebezigde bewijsmiddelen aantasten. Deze verweren kunnen daarom onbesproken blijven.
5.4.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
5.5.
Zaak Kruisboog (feit 4)
5.5.1.
Bewijsmiddelen
Het bewijs in deze zaak wordt, kort gezegd, gevormd door de bekennende verklaringen van de verdachte en de verklaring van de aangever.
5.5.2.
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is ten aanzien van het onder feit 4 tenlastegelegde aangevoerd dat de verbalisanten feitelijk onjuist een verband hebben gelegd tussen de verklaringen van de verdachte en dit feit. Voorts stelt de verdediging dat hooguit sprake kan zijn van een ondeugdelijke poging, omdat uit de aangifte blijkt dat de dader geen tijd had om de boog te spannen. Alleen met een gespannen boog, kan een pijl worden afgevuurd. De verwonding van de aangever moet dan ook zo miniem zijn geweest dat geen sprake is van een poging tot moord of doodslag.
5.5.3.
Beoordeling
5.5.3.1.
Onjuiste koppeling
De verklaringen van de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer 1] komen in hoge mate en op detailniveau overeen. Het betreft een zodanig specifiek omschreven voorval, zowel in plaats als in methode (eerst dreigen met een kruisboog, daarna een schot dat het slachtoffer wel raakt in de borst, maar niet tot de dood leidt), dat niet voorstelbaar is dat de verdachte en het slachtoffer over een ander voorval spreken. Dat de verdachte het incident plaatst op oudejaarsdag 1992, terwijl het incident plaats heeft gevonden op 25 mei 1993, doet daaraan niet af. De verdachte baseert zijn herinnering in tijd op het afsteken van vuurwerk en het feit dat het sneeuwde die dag. Echter, zoals besproken op de terechtzitting, blijkt uit door de rechtbank geraadpleegde, openbaar toegankelijke weerarchieven van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) dat geen van de meetstations neerslag rapporteerde en het overgrote deel van de stations een onbewolkte lucht. Dit deel van verdachtes herinnering kan dus niet juist zijn.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij op de terugweg uit Soest door het Kralingse Bos fietste en toen op het idee kwam om daar een auto te bemachtigen. Hij heeft ook verklaard een aantal keer op verkenning te zijn geweest voordat hij [slachtoffer 2] doodde. Het is veel waarschijnlijker dat die verkenningen een ruime maand (tussen 25 mei 1993 en de nacht van 30 juni 1993 op 1 juli 1993) hebben plaatsgevonden, dan in een periode van zes maanden, gerekend vanaf oudejaarsdag 1992.
5.5.3.2.
Deugdelijkheid van de poging tot doodslag
Het verweer van de verdediging dat hooguit sprake kan zijn van een ondeugdelijke poging, slaagt niet, reeds omdat onbekend is met welke kruisboog door de verdachte is geschoten. M.A.B. Geuze, penningmeester van de Nederlandse Kruisboog Bond en langdurig beoefenaar van het kruisboogschieten, is gehoord door de politie. Uit zijn verklaring blijkt dat alleen wanneer bekend is wat het merk en type van de betreffende kruisboog is, duidelijk kan worden wat de trekkracht is van de kruisboog.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat de pijl hem heeft getroffen in zijn borst. De verdachte heeft overeenkomstig verklaard. [slachtoffer 1] stelt dat de arts heeft verklaard dat aangever geluk had gehad en de pijl was afgeketst op een rib.
Voorts kan naar algemene ervaringsregels worden gesteld dat met het schieten met een kruisboog in de richting van de hartstreek, de aanmerkelijke kans bestaat dat een slachtoffer komt te overlijden. Uit het handelen van de verdachte maakt de rechtbank op dat hij deze kans willens en wetens heeft aanvaard.
5.5.4.
Voorbedachte raad?
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte geen voorbedachte raad had op de dood van het slachtoffer. Er is dus geen sprake van een poging tot moord.
5.5.5.
Gekwalificeerde doodslag?
Uit de verklaring van de verdachte volgt rechtstreeks het bewijs dat hij schoot op het slachtoffer om diens auto te kunnen bemachtigen. Daarmee is het verband tussen de poging tot diefstal/afpersing en de poging tot doodslag gegeven.
5.5.6.
Conclusie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 primair ten laste gelegde, een poging tot moord, heeft begaan.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan; dat is een poging tot gekwalificeerde doodslag.
5.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
primair
hij
in ofomstreeks
de periode van30 juni 1993
tot en met 3 juli 1993te Rotterdam,
althans in Nederlandopzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,meermalen,
althans éénmaaldie [slachtoffer 2]
(in het
lichaam/hoofd/
dehals
)gestoken,
ten gevolgewaarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
2.
primair
hij op
of omstreeks25 september 1993 te Rotterdam,
althans in Nederlandopzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,meermalen,
althans éénmaaldie [slachtoffer 3]
(in het
lichaam/hoofd/
dehals
)gestoken,
ten gevolgewaarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;
4.
subsidiair
hij op
of omstreeks25 mei 1993 te Soest,
althans in Nederlandter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een kruisboog
meerdere, althanséén pijl in
(de richting van)het
(boven
)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschoten
en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp een stekende beweging in naar het (boven)lichaam van[slachtoffer 1] heeft gemaakt,welke voren omschreven poging doodslag werd
gevolgd en/ofvergezeld
en/of voorafgegaanvan enig strafbaar feit, te weten poging diefstal/afpersing van
(een)autosleutel
(s
)en
/of een personenauto,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorend aan die [slachtoffer 1] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken
en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekerenterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1, primair:
Moord
Ten aanzien van feit 2, primair:
Moord
Ten aanzien van feit 4, subsidiair:
Poging tot doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in 1993 geprobeerd in de duinen bij Soest iemand te doden om zijn auto te kunnen bemachtigen en hij heeft daarna in het Kralingse Bos twee mensen vermoord.
Toen in Soest bleek dat dreigen met een kruisboog niet genoeg was en het slachtoffer kon vluchten na geraakt te zijn, heeft hij andere plannen gemaakt om aan een auto te komen.
Hij koos voor slachtoffers die het Kralingse Bos bezochten voor homoseksuele contacten. In zijn ogen betrof dit een kwetsbare doelgroep van mannen die minder snel de politie zou alarmeren en naar verdachtes verwachting zou respecteren dat daar iemand bezig was. Het einddoel van de verdachte was het wegnemen van de autosleutels om de auto van de slachtoffers te bemachtigen. De verdachte heeft vooraf het plan bedacht om de keel van zijn slachtoffers door te snijden, om zo zeker te zijn van het bemachtigen van de auto’s en te voorkomen dat de slachtoffers iets van hem zouden willen op seksueel gebied.
Met het plegen van deze feiten heeft de verdachte van twee van zijn slachtoffers het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. De gewelddadigheden en de daaruit voortvloeiende dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben onherstelbaar persoonlijk leed teweeggebracht voor hun families en naaste omgeving. Ruim 23 jaar hebben de nabestaanden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet geweten wat hun dierbaren is overkomen en vooral ook niet waarom. Dergelijke feiten hebben - ook thans nog - een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengen ook buiten de directe omgeving van de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Ook op [slachtoffer 1] moet hetgeen hem is overkomen, diepe indruk hebben gemaakt. Hij is destijds ternauwernood aan de dood ontsnapt.
Het spreekt voor zich dat op feiten als deze niet anders kan worden gereageerd dan met een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 februari 2016(vul de feitaanduidingen in), waaruit blijkt dat de verdachte vijf jaar voor het plegen van de feiten is veroordeeld voor een poging tot afpersing. Na het plegen van de feiten is de verdachte nog slechts tot een geldboete veroordeeld in verband met twee winkeldiefstallen.
8.3.2.
Rapportages
8.3.2.1.
Reclassering
Reclassering Nederland heeft op 20 mei 2016 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering constateert dat ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van problemen op diverse leefgebieden. Er was sprake van:
  • het opgroeien in ernstige verwaarloosde omstandigheden;
  • het leiden van een geïsoleerd leven;
  • de aanwezigheid van een negatief sociaal netwerk;
  • een voorgeschiedenis met betrekking tot geweldsdelicten;
  • excessief middelengebruik;
  • instabiliteit op het gebied van financiën en wonen.
Na 1993 heeft de verdachte zichzelf een geheel andere levensstijl eigen gemaakt, waardoor een inschatting van het recidiverisico wordt bemoeilijkt. De reclassering onthoudt zich van een strafadvies.
8.3.2.2.
Triple rapportage
Psychiater M.D. van Ekeren, psycholoog H.E.W. Koornstra en forensisch milieuonderzoeker A.E.A. Janischka, hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 februari 2016. Dit rapport houdt het volgende in.
De onderzoekers zijn van mening dat er geen volledig diagnostische conclusies kunnen worden getrokken waar het de persoonlijkheid van de verdachte betreft ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. De enige conclusie die wel kan worden getrokken is dat er ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake is geweest van disfunctioneren op verschillende levensgebieden. Er kan niet met zekerheid een uitspraak worden gedaan op de vraag in welke mate er sprake is geweest van een doorwerking van eventuele persoonlijkheidsproblematiek, dan wel van een persoonlijkheidsstoornis.
Wel kan gesteld worden dat sprake is geweest van een zekere vermindering in de toerekeningsvatbaarheid, maar deze kan thans, bij het ontbreken van volledige diagnostiek en onduidelijkheid over de doorwerking, door de onderzoekers niet nader worden gepreciseerd.
Met name in het psychologisch onderzoek zijn aanwijzingen naar voren gekomen voor de aanwezigheid van narcistische trekken in de persoonlijkheid van de verdachte. Van een aperte pathologie kan echter thans niet (meer) worden gesproken. De onderzoekers schatten het recidiverisico gezien de huidige levensstijl van de verdachte laag in.
8.3.2.3.
Neurologisch onderzoek
Neuroloog C. Jonker heeft een (gedrags)neurologisch onderzoek ingesteld bij de verdachte. De neuroloog heeft geconcludeerd dat er thans bij de verdachte geen aanwijzingen zijn voor hersenletsel, noch dat zich in het verleden hersenletsel heeft voorgedaan. De geconstateerde matige geheugenfunctie bij de verdachte hangt naar alle waarschijnlijkheid samen met onderpresteren.
8.3.3.
Toerekenbaarheid
Niet kan worden vastgesteld dat ten tijde van het plegen van de misdrijven sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of een stoornis waardoor de feiten de verdachte niet of verminderd moeten worden toegerekend.
Uit de verklaringen van de verdachte blijkt dat hij destijds alcohol en verdovende middelen gebruikte. Echter voor zover al zou kunnen worden geconcludeerd dat de feiten onder invloed daarvan zijn gepleegd, staat dit naar vaste rechtspraak niet in de weg aan volledige toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Gelet op dit alles ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
8.3.4. (
(Proces)houding van de verdachte
De verdachte heeft 22 jaar gezwegen over zijn betrokkenheid en heeft zijn aanvankelijk bekennende verklaringen later weer ingetrokken. Door deze houding heeft hij het leed bij de nabestaanden verergerd, in de vorm van jarenlange onwetendheid, en heeft hij geweigerd de verantwoordelijkheid voor zijn daden te nemen.
Echter: het is een fundamenteel beginsel dat niemand verplicht is mee te werken aan zijn eigen veroordeling. De verdachte had en heeft, net als ieder ander die verdacht wordt van een strafbaar feit, het recht om te zwijgen. Dat hij dit jarenlang heeft gedaan, kan dan ook niet als strafverzwarende omstandigheid bij de vaststelling van de strafmaat worden betrokken.
8.4.
Toepasselijk recht
Ten tijde van het plegen van de feiten was de maximale tijdelijke gevangenisstraf voor moord en gekwalificeerde doodslag korter dan tegenwoordig het geval is, namelijk 20 jaar. De rechtbank past dan ook, gelet op artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, het toen geldende recht toe.
8.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de conclusie dat slechts de oplegging van de maximale tijdelijke gevangenisstraf zoals die gold in 1993 een passende en geboden sanctie is.

9.Vorderingen benadeelde partijen

9.1.
Voorafgaande opmerkingen
Met betrekking tot de ingediende vorderingen zijn de volgende artikelen van toepassing. Artikel 56 (oud) van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO) alsmede de artikelen 332 tot en met 337 en artikel 361 Sv, zoals deze artikelen luidden voor de inwerkingtreding van de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (
Stb. 1993, 29, hierna: Wet-Terwee). De nieuwe bepalingen uit de Wet-Terwee zijn ingevolge artikel IX, eerste lid, van de Wet-Terwee immers niet van toepassing op strafbare feiten die zijn begaan vóór het tijdstip van de inwerkingtreding. De Wet-Terwee is eerst op 1 april 1995 landelijk, en daarmee ook voor het arrondissement Rotterdam, in werking getreden.
De benadeelde partijen hebben zich ten aanzien van de feiten onder 1 en 2 in het geding gevoegd. Deze feiten zijn gepleegd in 1993; derhalve voor de inwerkingtreding van de Wet-Terwee. Gelet hierop is op beide ingediende vorderingen het oude recht van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de benadeelde partijen maximaal tot een bedrag van ƒ 1.500,00 (omgerekend € 680,67) in hun vorderingen kunnen worden ontvangen en dat de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht niet kan worden opgelegd.
9.2.
Nabestaanden van [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van ƒ 1.101,57 (€ 499,87) aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
9.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
9.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich, in geval van bewezenverklaring, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.2.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij degene is te wiens laste de kosten van de lijkbezorging van het slachtoffer zijn gekomen en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 499,87 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 1993.
9.3.
Nabestaanden van [slachtoffer 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van ƒ 5.494,28 (€ 2.493,20) aan materiële schade.
9.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 680,67 en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige, omdat de regeling van de schadevergoeding in het strafproces in 1993 nog was beperkt tot dat maximum.
9.3.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich, in geval van bewezenverklaring, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij degene is te wiens laste de kosten van de lijkbezorging van het slachtoffer zijn gekomen en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, komt de vordering op basis van de wetgeving zoals deze gold op 25 september 1993 voor toewijzing tot een bedrag van € 680,67 in aanmerking.
De vordering van de benadeelde partij zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank merkt ter voorlichting van de benadeelde partij op dat wettelijke rente alleen kan worden toegewezen indien deze expliciet gevorderd is. Dat is bij deze vordering niet het geval.
9.3.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 680,67.

10.Voorlopige hechtenis

Gelet op de vrijspraak voor feit 3 is niet langer sprake van ernstige bezwaren voor dit feit. De voorlopige hechtenis voor dit feit zal dan ook worden opgeheven, maar blijft gehandhaafd voor de overige feiten, waarvoor thans een veroordeling wordt uitgesproken.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 57, 63, 288 (oud) en 289 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 3, primair en subsidiair, en onder 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, uitsluitend ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde, en bepaalt dat het bevel voor het overige onverkort van kracht blijft;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 1] te betalen een bedrag van
€ 499,87 (zegge: vierhonderdnegenennegentig euro en zevenentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 augustus 1993 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 680,67 (zegge: zeshonderdtachtig euro en zevenenzestig cent);
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van den Bos, voorzitter,
en mrs. E.A. Poppe-Gielesen en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kegreisz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 30 juni 1993 tot en met 3 juli 1993 te Rotterdam, althans in Nederland opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal die [slachtoffer 2] (in het lichaam/hoofd/hals) gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
(artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht)
art 289 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 30 juni 1993 tot en met 3 juli 1993 te Rotterdam, althans in Nederland opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen althans éénmaal die [slachtoffer 2] (in het lichaam/hoofd/hals) gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal /afpersing van (een) autosleutel(s) en/of een personenauto van het merk Opel, type Astra met het kenteken [kenteken 1] en/of een portemonnee, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht)
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 25 september 1993 te Rotterdam, althans in Nederland opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal die [slachtoffer 3] (in het lichaam/hoofd/hals) gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;
(artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht)
art 289 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 september 1993 te Rotterdam, althans in Nederland opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen althans éénmaal die [slachtoffer 3] (in het lichaam/hoofd/hals) gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden, welke voren omschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal/afpersing van (een) autosleutel(s) en/of een personenauto van het merk Mazda, type 626 met het kenteken [kenteken 2] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht)
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 15 augustus 1993 te Rotterdam, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [betrokkene] van het leven te beroven, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans éénmaal die [betrokkene] in de hals, althans het(boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 289 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 augustus 1993 te Rotterdam, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [betrokkene] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans éénmaal die [betrokkene] in de hals, althans het (boven)lichaam heeft gestoken, welke voren omschreven poging doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal / afpersing van (een) autosleutel(s) en/of een personenauto van het merk Opel, type Ascona met het kenteken [kenteken 3] en/of een kentekenbewijs en/of een rijbewijs en/of giropas en/of girobetaalkaarten, in elk geval enig goed toebehorende aan die [betrokkene] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het
wederrechtelijk verkregene te verzekeren terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 288 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 25 mei 1993 te Soest, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een kruisboog meerdere, althans één pijl(en) in de (richting van de) borst, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschoten en/of met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp in (de richting van) het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(Artikel 289 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 mei 1993 te Soest, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een kruisboog meerdere, althans één pijl in (de richting van) het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschoten en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp een stekende beweging in naar het (boven)lichaam van [slachtoffer 1] heeft gemaakt, welke voren omschreven poging doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging diefstal/afpersing van (een) autosleutel(s) en of een personenauto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 288 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht)
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht