ECLI:NL:RBROT:2016:4281
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke boete op grond van de Woningwet en de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser had een bestuurlijke boete van € 4.000,- opgelegd gekregen op basis van artikel 92a, eerste lid, van de Woningwet. De rechtbank oordeelde dat de verweerder zijn bevoegdheid om een boete op te leggen niet voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor deze was verleend. De eiser had eerder een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege gebreken aan een pand, en de rechtbank constateerde dat er sprake was van een tweede overtreding binnen twee jaar, wat de bevoegdheid van de verweerder om een boete op te leggen bevestigde.
Tijdens de zitting op 20 april 2016 heeft de eiser zijn beroepsgrond ingetrokken dat de overtreding niet aan hem kon worden verweten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor vooringenomenheid van de verweerder en dat de eiser niet kon aantonen dat er sprake was van ongelijke behandeling. De rechtbank concludeerde dat de eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten te onderbouwen en dat er geen aanleiding was voor schorsing of heropening van het onderzoek. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard en bleef de opgelegde bestuurlijke boete in stand.