ECLI:NL:RBROT:2016:4279

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
C/10/493204 / FT EA 16/124
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en onvoldoende inspanning

In deze zaak heeft verzoekster op 12 januari 2016 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 11 april 2016 is verzoekster gehoord, waarbij zij werd bijgestaan door twee medewerkers van het wijkteam. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een aanzienlijke schuldenlast heeft van € 352.536,20, voornamelijk voortkomend uit hypotheken en kredieten die zijn ontstaan in de afgelopen jaren. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest in het onbetaald laten van haar schulden en dat zij niet voldoende inspanningen heeft geleverd om haar schuldeisers tegemoet te komen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de omstandigheden waaronder de schulden zijn ontstaan, het gedrag van verzoekster en haar inspanningen om werk te vinden. Verzoekster heeft verklaard dat zij sinds 2011 niet meer heeft gewerkt en heeft geen bewijs van sollicitaties overgelegd, ondanks een verzoek daartoe. Bovendien heeft zij aangegeven dat zij lijdt aan een depressie, maar er is geen bewijs dat deze problemen beheersbaar zijn. De rechtbank concludeert dat verzoekster niet in staat is om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen en dat er gegronde vrees bestaat dat zij nieuwe schulden zal maken.

De rechtbank wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, maar geeft aan dat verzoekster in de toekomst opnieuw kan verzoeken om toelating, mits zij kan aantonen dat haar psychosociale problemen onder controle zijn en dat zij zich voldoende inspant om haar schulden te voldoen. De beslissing is genomen door mr. A.J. van Spengen en is openbaar uitgesproken op 18 april 2016.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 18 april 2016
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 12 januari 2016 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is, in het bijzijn van mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 3] beide actief voor het wijkteam, gehoord ter terechtzitting van 11 april 2016.

2.De feiten

Verzoekster ontvangt inkomsten uit uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 352.536,20.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verzoekster heeft in of rond 1997 met haar toenmalige partner een woning gekocht. De hypotheek is aangegaan bij ELQ Hypotheken N.V. Nog voordat deze woning was verkocht, heeft verzoekster met haar toenmalige partner in 2007 een nieuwe woning gekocht, waarvoor een hypotheek werd aangegaan bij de ABN AMRO Bank. Tevens zijn verzoekster en haar toenmalige partner in 2008 of 2009 een krediet aangegaan bij Voordeelbank, waaraan nu een schuld is ter hoogte van ruim € 69.000. De eerste woning stond lang in de verkoop. De lasten van beide woningen bleken bij elkaar te hoog voor verzoekster en haar toenmalige partner. Daarom is de woning tenslotte door de bank geveild, waardoor verzoekster thans een schuld heeft aan ELQ Hypotheken N.V. van € 119.170,33. Daarna raakte de toenmalige partner van verzoekster zijn baan kwijt en bleken ook de lasten van de nieuwe woning niet te dragen voor verzoekster en haar toenmalige partner. Ook deze woning is door de bank geveild, waarna schulden ter hoogte van € 140.473,63 en € 3.640,68 aan ABN AMRO Bank resteren. Deze schulden zijn weliswaar buiten de vijfjaarsperiode ontstaan, maar de rechtbank is van oordeel dat verzoekster deze schulden niet te goeder trouw onbetaald heeft gelaten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Ter terechtzitting heeft verzoekster verklaard voor het laatst gewerkt te hebben in 2011 op basis van een traject van het UWV. Verzoekster heeft, ondanks het uitdrukkelijk verzoek daartoe in de bijlage bij de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling van haar verzoek, geen sollicitaties overgelegd. Zij heeft aangevoerd dat zij geen computer of printer thuis heeft. Verzoekster heeft een overzicht overgelegd van vier sollicitaties, die alle op 1 april 2016 zouden zijn verricht. Nu de sollicitaties zelf ontbreken, kan de rechtbank niet verifiëren of zij verricht zijn. Verder heeft verzoekster ter zitting verklaard dat zij in 2002 door het UWV 80 tot 100% arbeidsongeschikt is verklaard. Later heeft het UWV haar arbeidsongeschiktheidspercentage aangepast naar 35%. Verzoekster is doende de latere beslissing van het UWV (alsnog) aan te vechten; daartoe heeft zij de UWV-rapportage uit 2002 opgevraagd en een herkeuring aangevraagd.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat het niet voldoende aannemelijk is dat verzoekster de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Het is ter zitting in ieder geval niet gebleken dat zij haar energie ten volle richt op het vinden van betaald werk. Dit klemt te meer nu verzoekster eerder van de wettelijke schuldsaneringsregeling gebruik heeft gemaakt; zij heeft in 2004 de schone lei gekregen. Het had haar dus bekend moeten zijn dat van haar in de schuldsaneringsregeling, als tegenprestatie voor de sinds 2004 nieuw opgebouwde schuldenlast van € 352.000, zal worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspant om haar schuldeisers tegemoet te komen.
Daarbij komt dat gedurende de schuldsaneringsregeling op een schuldenaar voortdurend zware verplichtingen rusten en dat van hem in deze periode forse inspanningen worden gevergd. Met deze verplichtingen en beperkingen verdraagt zich niet dat een schuldenaar psychosociale problemen heeft, of deze zeer onlangs heeft overwonnen terwijl een reële kans bestaat op een terugval. In de landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling, zoals opgenomen in Bijlage IV van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, is hierover het volgende bepaald:
“Toelating tot de schuldsaneringsregeling ingeval van psychosociale problematiek
Een verzoeker met psychosociale problemen wordt in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weten te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.”
Verzoekster stelt depressief te zijn geweest en nog steeds te zijn. Er is niet gebleken dat de depressie van verzoekster thans behandeld en beheersbaar is. Ter terechtzitting heeft verzoekster verklaard antidepressiva te gebruiken. Ter terechtzitting heeft zij ook verklaard momenteel niet onder behandeling te zijn voor haar depressie, maar sinds kort wel éénmaal per maand gesprekken voert met een praktijkondersteuner in de huisartspraktijk. Gezien het voorgaande stelt de rechtbank vast dat niet of onvoldoende is aangetoond dat de psychosociale problemen van verzoekster al enige tijd onder controle zijn. Derhalve bestaat bij de rechtbank gegronde vrees dat verzoekster haar verplichtingen van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal kunnen nakomen.
Zodra verzoekster met een verklaring van haar behandelaar kan aantonen dat en sinds wanneer haar psychosociale problemen onder controle zijn, kan zij een nieuw verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling indienen, welk verzoek dan mogelijk meer kans van slagen heeft.
Verzoekster heeft in 2014 voor een bedrag van in totaal € 4.538,44 schulden in haar vaste lasten laten ontstaan. Het betreft hier schulden aan Stichting Vestia van € 3.709,95 en € 828,49, ontstaan op respectievelijk 1 januari 2014 en 1 mei 2014. Ook in 2015 zijn er –blijkens de door verzoekster ter zitting overgelegde schuldenlijst – nog schulden ontstaan aan Essent Retail B.V. van € 546,76 (op 24 februari 2015) en aan Viabuy van € 109,70 (op 15 januari 2015). Desgevraagd heeft verzoekster verklaard niet te kunnen rondkomen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet hierop, gevreesd moet worden dat verzoekster de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal kunnen nakomen, meer in het bijzonder de verplichting om geen nieuwe bovenmatige schulden te laten ontstaan.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank merkt op dat het een goede ontwikkeling is dat verzoekster sinds 15 april 2015 geen nieuwe schulden meer heeft laten ontstaan. Verzoekster lijkt aldus op de goede weg, maar deze ontwikkelingen hebben zich pas recent voorgedaan en zijn onvoldoende (althans onvoldoende bestendig van aard) om een toelating tot de schuldsaneringsregeling op dit moment te rechtvaardigen. Hierbij wordt in overweging genomen dat verzoekster onvoldoende heeft gesolliciteerd en (nog) niet is behandeld voor haar depressie, en wordt ook acht geslagen op de ernst en de totale hoogte van de schulden die na het verkrijgen van de schone lei in 2004 zijn ontstaan. Indien het leven van verzoekster zich (verder) stabiliseert zal een volgend verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling mogelijk meer kans van slagen hebben.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van Spengen, rechter, en in aanwezigheid van J.C. de Vries, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 april 2016. [1]

Voetnoten

1.