ECLI:NL:RBROT:2016:3921

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
10/660498-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord met voorbedachten rade; betrokkenheid bij drugshandel en diefstal van elektriciteit

Op 27 mei 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van moord, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit. De verdachte werd beschuldigd van het doden van een man op 2 augustus 2014 in Nieuwerkerk aan den IJssel, waarbij hij met voorbedachten rade handelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, het slachtoffer met een vuurwapen heeft neergeschoten. De rechtbank heeft ook bewijs overwogen dat de verdachte betrokken was bij drugshandel, waaronder het bezit van cocaïne en het telen van hennepplanten. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het illegaal aftappen van elektriciteit in de periode van 9 oktober 2014 tot en met 22 januari 2015. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte had eerder al aanzienlijke gevangenisstraffen ondergaan voor vergelijkbare misdrijven, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660498-14
Datum uitspraak: 27 mei 2016
Tegenspraak (gemachtigd raadsvrouw)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonplaats]
,
gemachtigd raadsvrouw mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 18 april 2016, 19 april 2016 en 27 mei 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 18 april 2016 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Ahbata heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest;
  • gevangenneming van de verdachte.

4.Bewijs

4.1.
Bewijsverweren
t.a.v. feiten 2, 3 en 4
Doorzoeking woning
De verdediging heeft aangevoerd dat de resultaten van de doorzoeking in de woning van de verdachte op 22 februari 2015, waarbij cocaïne en een hennepkwekerij is aangetroffen en tevens is geconstateerd dat elektriciteit illegaal werd afgetapt, van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De doorzoeking was gebaseerd op de verdenking dat de verdachte betrokken is geweest bij het onder 1 tenlastegelegde feit. Die verdenking was louter gebaseerd op het gegeven dat een aan de verdachte toegerekende telefoon is aangestraald in de buurt van de plaats waar het onder 1 tenlastegelegde feit is begaan én het feit dat een politiefoto van de verdachte van 20 juli 2014 zou overeenkomen met het signalement dat medeverdachte [verdachte G.] van de schutter had opgegeven. Dat signalement komt helemaal niet overeen met de coderingen die in het politiesysteem aan de politiefoto van de verdachte zijn gegeven.
Dit verweer wordt verworpen.
Tijdens haar verhoren door de politie op 8 en 12 oktober 2014 heeft [verdachte G.] een signalement gegeven van degene die als schutter betrokken zou zijn geweest bij het onder 1 tenlastegelegde feit. Voorts is op 6 november 2014, op aangeven van [verdachte G.] , door een speciaal daartoe opgeleid politiemedewerker een compositietekening gemaakt van de schutter. Op 19 februari 2015 werd door een daartoe speciaal opgeleide politiemedewerker, met gebruikmaking van gezichtsherkenningssoftware, waargenomen dat de gemaakte compositietekening van de schutter overeenkomsten/gelijkenissen vertoonde met de politiefoto van de verdachte van 20 juli 2014. Tevens was voordat de doorzoeking in de woning van de verdachte plaatsvond uit onderzoek gebleken dat op 2 augustus 2014 omstreeks 15.21 uur, d.w.z. vrijwel direct na het schietincident, de telefoon die aan de verdachte werd en kon worden toegeschreven aanstraalde op een zendmast in de directe omgeving van de woning waar slachtoffer [slachtoffer] is neergeschoten. Kort na dat tijdstip, om 15:50 uur, was er met de telefoon van de verdachte contact met de telefoon van medeverdachte [verdachte Bl.] , die volgens de verklaringen van [verdachte G.] nauw betrokken was geweest bij het schietincident.
Deze feiten en omstandigheden konden objectief bezien voldoende aanleiding geven voor de verdenking dat de verdachte betrokken was geweest bij het schietincident. De omstandigheid dat de coderingen die in het politiesysteem aan de politiefoto van de verdachte zijn gegeven niet helemaal overeenkomen met het signalement dat [verdachte G.] van de schutter heeft gegeven doet hieraan niet af. De op deze verdenking gebaseerde doorzoeking in de woning van de verdachte betreft dus geen vormverzuim.
t.a.v. feit 1
Foslo-confrontatie
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de foslo-confrontatie waaraan [verdachte G.] heeft deelgenomen in strijd is gehandeld met de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid en betrouwbaarheid. De resultaten daarvan zijn dus onrechtmatig verkregen en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. Op basis van de, op aangeven van door [verdachte G.] , gemaakte compositietekening van de schutter en de telefoons die op 2 augustus 2014 contact hebben gehad met medeverdachten, had de foto van de verdachte niet voor de foslo-confrontatie gebruikt mogen worden. De foslo had niet op basis van deze gegevens mogen worden samengesteld en getoond aan [verdachte G.] . Dit geldt temeer nu het door [verdachte G.] opgegeven signalement van de schutter sterk afwijkt van het signalement van de verdachte, aldus de verdediging.
Dit verweer wordt verworpen.
De foslo-confrontatie vond plaats op 24 februari 2015. Zoals hiervoor reeds is aangegeven kon toen op basis van de gemaakte compositietekening, de aanwezigheid van de telefoon van de verdachte op de plaats delict en het telefonisch contact tussen de verdachte en [verdachte Bl.] in redelijkheid worden vermoed dat de verdachte als dader of mededader bij het schietincident betrokken was geweest. Hieraan doet niet af dat het eerder door [verdachte G.] gegeven signalement van de schutter op punten afweek van de coderingen die in het politiesysteem aan de politiefoto van de verdachte zijn gegeven. Niet valt in te zien waarom, gelet op die verdenking, het toevoegen van de foto van de verdachte aan de fotoselectie maakt dat die fotoconfrontatie onrechtmatig en om die reden niet bruikbaar is.
De omstandigheid dat [verdachte G.] , volgens haar verklaring, de schutter maar kort heeft gezien en dat de fotoconfrontatie pas 7 maanden na het delict heeft plaatsgevonden, is evenmin een reden om de foslo-confrontatie niet bruikbaar te achten.
Betrouwbaarheid verklaringen [verdachte G.]
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen die door [verdachte G.] zijn afgelegd niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de inhoud van haar vele verklaringen steeds wisselt. Bovendien kloppen haar verklaringen op bepaalde punten ook niet met de objectieve onderzoeksbevindingen. Zo heeft zij op 20 oktober 2014 verklaard dat zij op 2 augustus 2014 pas na 15.00 uur weer in haar woning kwam. Dat strookt niet met de zendmastgegevens van haar telefoon en ook niet met een andere verklaring van haar, afgelegd op 12 oktober 2014 waaruit volgt dat 12.00 uur als ijkpunt moeten worden genomen. Ook legt zij wisselende verklaringen af over de vraag of zij al dan niet aanwezig was in haar woning op het moment van het schot en klopt ook haar verhaal niet over de massage die op 1 augustus 2014 zou hebben plaatsgevonden, nu zij de zwaluwtatoeage van het slachtoffer toen niet heeft waargenomen.
Dit verweer wordt verworpen.
Op zichzelf is juist dat [verdachte G.] tijdens haar eerste verhoren door de politie anders heeft verklaard dan daarna. Zij heeft toegegeven in eerste instantie geen (volledige) opening van zaken te hebben gegeven. Echter reeds een dag na haar aanhouding heeft zij aangegeven de waarheid te willen vertellen. De verklaringen die ze vervolgens heeft afgelegd zijn consistent, zijn verifieerbaar gebleken en kloppen met andere verklaringen en objectieve onderzoeksbevindingen. Zo blijken de diverse door haar aangegeven locaties te kloppen, door haar gestelde routes kloppen met Vialis, Track&Trace en zendmastgegevens en ook andere onderdelen van haar verklaringen zoals het letsel van het slachtoffer en aankopen bij de Praxis zijn door objectieve onderzoeksgegevens gestaafd. [verdachte G.] heeft zichzelf door die latere verklaringen ook aanzienlijk belast, hetgeen een belangrijke aanwijzing oplevert dat zij de waarheid heeft verklaard. Dat zij haar eigen rol of die van anderen heeft bemanteld, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, blijkt niet.
Het door de raadsvrouw genoemde voorbeeld van een essentieel verschil in de verklaringen van [verdachte G.] met betrekking tot haar thuiskomst op 2 augustus 2014 na 15.00 uur mist feitelijke grondslag. In de aangehaalde verklaring van 20 oktober 2015 is niet opgenomen dat [verdachte G.] heeft verklaard dat zij pas na 15.00 uur in haar woning terugkwam. In de andere verklaring van [verdachte G.] zou 12.00 uur zijn genoemd. Dit betreft echter het tijdstip waarop volgens de verklaring van [verdachte G.] medeverdachte [verdachte Bl.] zou zijn weggegaan uit de woning en niet het tijdstip waarop [verdachte G.] daar is teruggekeerd.
Uit de door de raadsvrouw genoemde zendmastgegevens blijkt onder meer dat de telefoon van [verdachte G.] om 14.24.36 uur aanstraalde op een zendmast op de Beemsterhoek in Capelle aan den IJssel en om 15.14.12 uur op een zendmast aan de Bermweg hoek Onderweg 1 te Rotterdam. Die laatste zendmast ligt, anders dan de zendmast aan de Beemsterhoek, binnen het bereik van de woning van [verdachte G.] . Deze zendmastgegevens passen in ieder geval bij de latere verklaring van [verdachte G.] dat zij tussen omstreeks 14.30 uur en 14.42 uur weer thuis was.
4.2.
Bewijs dat de verdachte de schutter is
De verklaringen van [verdachte G.] houden onder andere in dat er op 2 augustus 2014 bij terugkeer in haar woning een schutter klaarstond die het slachtoffer zou neerschieten, dat [verdachte Bl.] die schutter had geregeld en opgehaald, dat het schietincident plaatsvond kort na 15.15 uur, dat het slachtoffer omstreeks 15.20 uur is neergeschoten, dat de schutter meteen na het schieten uit de woning is vertrokken, dat [verdachte Bl.] en Kleine naar haar woning zijn gekomen en kort daarna de schutter zijn gaan betalen, dat zij daarvoor drugs die het slachtoffer bij zich had in een zakje hadden gedaan en hebben meegenomen.
Op aanwijzing van [verdachte G.] is een compositietekening van de schutter gemaakt, welke tekening gelijkenis vertoond met de verdachte. Voorts is met [verdachte G.] een foslo-confrontatie gehouden, waarbij zij (enigszins aarzelend) de foto van de verdachte als de schutter aanwijst.
Naast deze verklaringen van [verdachte G.] , de gelijkende compositietekening en de resultaten van de foslo-confrontatie, blijkt uit de bewijsmiddelen voorts van de volgende onderzoeksresultaten met betrekking tot zendmast-, telecom- en andere gegevens waaruit
-in samenhang bezien- betrokkenheid van de verdachte bij het schietincident kan worden afgeleid.
Zo zijn er de verklaringen die de getuige [getuige] , destijds de vriendin van [verdachte Bl.] , tegenover de politie heeft afgelegd. Zij heeft verklaard dat [verdachte Bl.] haar eind juli/begin augustus 2014 heeft verteld dat ze een jongen uit Peru of Colombia hadden geliquideerd. Ze hadden hem uitgenodigd in de villa in [woonplaats] van [verdachte G.] . [verdachte Bl.] zou hem niet zelf hebben doodgeschoten, maar dit was door iemand anders gedaan.
Voorts kan uit Vialis-gegevens worden opgemaakt dat de auto waarin [verdachte Bl.] veelal reed, de Smart met kenteken [kenteken 1.] , 2 augustus 2014 om 14.08 uur vanuit Rotterdam (de omgeving waar de verdachte woonachtig was) richting de woning van [verdachte G.] reed en daar om 14.17 uur aan kwam. Dit ondersteunt de verklaring van [verdachte G.] dat [verdachte Bl.] de schutter had opgehaald en meegenomen naar haar woning.
Uit de contacten die zijn gemaakt met het telefoonnummer [nummer] kan worden afgeleid dat dit het nummer van de verdachte is; er is gebeld met familie van de verdachte en met onder meer een zekere [betrokkene 2.] . Tevens heeft de verdachte dit nummer zelf opgegeven als zijn telefoonnummer nadat hij een aanrijding had gehad en heeft een vriendin van de verdachte verklaard dat dit het nummer was van de verdachte. Het telefoonnummer is van 23 juli 2014 tot 2 augustus 2014 gebruikt.
Op 2 augustus 2014 om 15.21 uur, vrijwel direct na het schietincident, heeft de verdachte met dit nummer telefonisch contact met [betrokkene 1.] . Dit was tevens het tijdstip waarop de telefoon van de verdachte voor het eerst weer in gebruik werd genomen nadat hij om 12:02 uur voor het laatst eveneens had gesproken met [betrokkene 1.] . Gedurende het telefonische contact van 15.21 uur straalde de telefoon van de verdachte een zendmast aan in de directe omgeving van de woning van [verdachte G.] waar het slachtoffer is neergeschoten. Uit onderzoek blijkt dat telefoon van de verdacht nooit eerder in deze omgeving heeft aangestraald.
Direct daarna, om 15:22 uur, heeft de verdachte naar [betrokkene 2.] gebeld. Direct na dit telefoongesprek, heeft [betrokkene 2.] zich verplaatst vanuit de omgeving van zijn woning naar de (omgeving van de) woning van [verdachte G.] . Tijdens deze rit heeft de verdachte om 15.24 uur, 15.33 uur en 15.40 uur telefonisch contact gehad met [betrokkene 2.] . [betrokkene 2.] is, evenals de verdachte, niet eerder in de buurt geweest van de woning van [verdachte G.] . Daarna om 15.24 en 15.39 uur heeft de verdachte nog twee keer naar de telefoon van [betrokkene 1.] gebeld. De telefoon van de verdachte straalde hierbij nog steeds de zendmast aan in de omgeving van het huis van [verdachte G.] , de plaats delict. Als om 15:43 uur de verdachte weer met [betrokkene 2.] belt, stralen de telefoons van zowel de verdachte als [betrokkene 2.] aan op zendmasten in de omgeving van de woning van [verdachte G.] .
Om 15.48 uur heeft [verdachte Bl.] telefonisch contact met [betrokkene 1.] , direct daarna is er om 15:50 uur rechtstreeks telefonisch contact tussen de verdachte en [verdachte Bl.] , die -zoals aangegeven- volgens de verklaring van [verdachte G.] nauw betrokken was bij de (voorbereiding van) het schietincident. Dit is het eerste en enige contact tussen hen beiden. Gedurende dit telefonische contact bevinden zowel [verdachte Bl.] als de verdachte zich in de buurt van de plaats delict. Als vervolgens de verdachte om 15:51 uur door zijn broer wordt gebeld, blijkt uit de zendmastgegevens dat zijn telefoon de zendmast Essebaan in Capelle aan den IJssel aanstraalt. Vanaf dat moment is de verdachte zich net als [betrokkene 2.] aan het verwijderen uit de omgeving van de woning van [verdachte G.] .
Uit de bovengenoemde telefooncontacten, de tijdstippen waarop de contacten hebben plaatsgevonden en de locatiegegevens van de telefoons, volgt dat de verdachte en [verdachte Bl.] beiden kort na de schietincident in de buurt van de woning van [verdachte G.] waren, dan beiden telefonisch contact hebben gehad met dezelfde persoon ( [betrokkene 1.] ), die in datzelfde tijdsbestek tevens contact heeft gehad met een man ( [betrokkene 2.] ) die vanuit Crooswijk naar de omgeving van de woning van [verdachte G.] is gekomen en vervolgens samen met de verdachte weer is teruggereden naar Crooswijk, naar de omgeving van de woning van de verdachte. Voorts hebben de verdachte en [verdachte Bl.] onderling telefonisch contact gehad. Dit levert ondersteunend bewijs op voor de hiervoor aangehaalde verklaringen van [verdachte G.] dat de schutter door [verdachte Bl.] was geregeld en dat de verdachte degene is van wie [verdachte G.] een compositietekening heeft gemaakt en die zij bij een foslo-confrontatie als de schutter heeft aangewezen. Hierbij is ook nog in aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen tevens blijkt dat de telefoons van de verdachte, [betrokkene 1.] en [verdachte Bl.] op 2 augustus 2014 tussen 15.39 uur en 16.45 uur alle drie worden uitgeschakeld en nooit meer in gebruik zijn genomen. In de gegeven context is dit opmerkelijk.
Uit zendmastgegevens en gegevens van Vialis blijkt voorts dat [verdachte Bl.] zich op 2 augustus 2014 in de tijdspanne 16:19 uur en 16:27 uur in de richting van Rotterdam, naar de omgeving van de woning van de verdachte heeft begeven. Dit past bij de verklaring van [verdachte G.] dat hij de schutter ging betalen nadat hij drugs uit de auto van het slachtoffer had gehaald.
Tegenover al de hiervoor genoemde uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden staat geen enkele verklaring van de verdachte omtrent zijn aanwezigheid op 2 augustus 2014 bij de plaats delict of omtrent de genoemde telefonische contacten met de hiervoor genoemde personen.
Daarom staat buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte degene is geweest die op 2 augustus 2014 op verzoek van [verdachte Bl.] en tegen betaling in de woning van [verdachte G.] met een vuurwapen op het slachtoffer heeft gewacht en hem vervolgens direct heeft neergeschoten. Dat hij dat met voorbedachten rade heeft gedaan, behoeft gezien de benoemde feiten en omstandigheden geen nadere uitleg.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond hetgeen hiervoor betrekking tot het bewijs is overwogen, voor zover daarvoor redengevend, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op
of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
doorimmers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s)opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een
pistool en/of (hagel
)geweer,
althans een vuurwapen, één of meerkogel
(s
)in het lichaam van die [slachtoffer] af
te vurengevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer] , heeft geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op
of omstreeks22 januari 2015 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16 gram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in
of omstreeksde periode van 9 oktober 2014 tot en met 22 januari 2015 te Rotterdam, opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan Viervantstraat
) een hoeveelheid van (in totaal
) ongeveer153 hennepplanten
, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
4.
hij in
of omstreeksde periode van 9 oktober 2014 tot en met 22 januari 2015 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in
/uiteen woning
/pand (gevestigd aan de Viervantstraat 74
) (meermalen)(
telkens)heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit/stroom,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Stedin Netbeheer B.V.,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,waarbij verdachte
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed
(eren)onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
, verbreking en/of inklimming;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1 primair:
Medeplegen van moord
feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
feit 4:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in opdracht en tegen betaling met voorbedachte rade een Colombiaanse man met een hagelgeweer doodgeschoten. Zijn opdrachtgever kende het slachtoffer uit het criminele milieu. De verdachte is naar de woning gebracht waar het schietincident plaatsvond en heeft daar het slachtoffer opgewacht. Vrijwel onmiddellijk nadat het slachtoffer de woning was binnengekomen heeft hij het dodelijke schot op hem afgevuurd en hem aldus geliquideerd.
De verdachte is daarbij koelbloedig en gewetenloos te werk gegaan. Het leven van een ander lijkt hem niets waard te zijn. Hij lijkt zich er niet om te hebben bekommerd dat hij een van de ernstige misdrijven pleegde die het Wetboek van Strafrecht kent. Drugs of geld zijn voor hem kennelijk een voldoende drijfveer om als killer op te treden en andermans leven te ontnemen.
Het slachtoffer was 58 jaar oud toen hij overleed en liet diverse familieleden na. Blijkens hun slachtofferverklaringen hebben zij veel verdriet om zijn overlijden.
Gezien dit alles en tevens ook nog in aanmerking genomen dat in de woning van de verdachte cocaïne en een hennepkwekerij zijn aangetroffen waarbij illegaal elektriciteit werd afgetapt, wordt een langdurige gevangenisstraf noodzakelijk en onontkoombaar geacht.
Daarbij is tevens betrokken dat de verdachte ter zake van vermogens- en geweldsdelicten eerder tot een aanzienlijke gevangenisstraf is veroordeeld.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 289 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

9.Voorlopige hechtenis

De vordering van de officier van justitie tot gevangenneming van de verdachte zal worden toegewezen voor de duur van 60 dagen. Ter zake van het misdrijf waarvoor de verdachte zal worden veroordeeld is voorlopige hechtenis toelaatbaar, nu het een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Tevens zijn er gronden voor toepassing van voorlopige hechtenis. Er is sprake van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte vordert, nu op het misdrijf waarvoor de verdachte zal worden veroordeeld naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt. Tevens dient er, gelet op de ernst en aard van het delict en de redenen die de verdachte er toe hebben gebracht het delict te plegen, alsmede gelet op het strafblad van de verdachte, ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte (opnieuw) een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld en waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar wordt gebracht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beveelt de gevangenneming van de veroordeelde voor een termijn van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en S. Jordaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kegreisz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den Ussel, gemeente Zuidplas, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer] , heeft geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer] , heeft geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (in vereniging) (zoals omschreven in de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
art 288 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (grote)hoeveelheid cocaïne, althans verdovende middelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer] , heeft geslagen, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
art 312 lid 3 Wetboek van Strafrecht art 310 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer] , heeft geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2015 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel 2/C Opiumwet)
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij in of omstreeks de periode van 9 oktober 2014 tot en met 22 januari 2015 te Rotterdam, opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan Viervantstraat) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 153 hennepplanten, althans een groot
aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
(Artikel 3/B Opiumwet)
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
4.
hij in of omstreeks de periode van 9 oktober 2014 tot en met 22 januari 2015 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning/pand (gevestigd aan de Viervantstraat 74) (meermalen) (telkens) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit/stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
(Artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht