ECLI:NL:RBROT:2016:3895

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
ROT 15/2585
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar in belastingzaak met betrekking tot WOZ-waarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 mei 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaar van eiseres tegen een WOZ-beschikking. De bezwaartermijn voor deze beschikking, gedateerd op 31 januari 2014, begon op 1 februari 2014 en eindigde op 14 maart 2014. Eiseres heeft haar bezwaarschrift gedateerd op 13 maart 2014, maar dit was niet aangetekend verzonden en er was geen bewijs van tijdige verzending. Het bezwaarschrift werd door verweerder pas op 18 maart 2014 ontvangen, wat betekent dat het buiten de bezwaartermijn is ingediend. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd. Hierdoor heeft verweerder het bezwaar ten onrechte ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. Eiseres heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten, die door verweerder moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 15/2585

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 mei 2016 in de zaak tussen

[eiseres]

gemachtigde: [a],
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard, verweerder,

gemachtigde: [b]

Procesverloop

Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van 31 januari 2014 is voor de onroerende zaak [adres] te [vestigingsplaats] (het medisch centrum) de waarde voor het belastingjaar 2014 vastgesteld op € 37.119.000,-, onder gelijktijdige oplegging van een daarmee corresponderende aanslag onroerende- zaakbelastingen.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beschikking en de aanslag van 31 januari 2014 gegrond verklaard. Verweerder heeft de WOZ-waarde daarbij verminderd tot € 31.955.000,- en de aanslag onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig verlaagd.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het inleidende onderzoek ter zitting (de regiezitting) heeft plaatsvonden op 21 januari 2015. Eiseres is bij gemachtigde ter zitting verschenen. Verder is [c] namens eiseres verschenen. Verweerder is eveneens bij gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen, [d], WOZ-taxateur, [e] en [f].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen om alsnog een taxatierapport in het geding te brengen. Na ontvangst van dit rapport is verweerder gelegenheid geboden om te reageren op het uitgebrachte rapport.
De rechtbank heeft het taxatierapport op ontvangen op 26 februari 2016 en de reactie van verweerder op 18 april 2016.
Na daartoe verleende toestemming van partijen is het onderzoek zonder nadere zitting gesloten op 10 mei 2016.

Overwegingen

1. Bij gerede twijfel aan de ontvankelijkheid van het bezwaar, dient de rechtbank ambtshalve de ontvankelijkheid van het bezwaar te beoordelen.
2. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt.
In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 22 j, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is verder bepaald dat in afwijking van artikel 6:8 van de Awb de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beslissing, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking.
In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb bepaalt dat bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Vast staat dat de beschikking is gedateerd op 31 januari 2014. Niet gesteld of gebleken is dat de dag van dagtekening van de beschikking is gelegen vóór de dag van bekendmaking. De bezwaartermijn vangt, gelet op hetgeen is bepaald in het eerste lid van artikel 6:8 van de Awb en artikel 22 j, aanhef en onder a, van de Awr, aan op 1 februari 2014 en eindigt op 14 maart 2014.
Het bezwaarschrift is gedateerd op 13 maart 2014. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 18 maart 2014. Dit betekent dat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn en daarmee te laat door verweerder is ontvangen. Het is derhalve van belang te bezien of aannemelijk is dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd, dat wil in dit geval zeggen uiterlijk op vrijdag 14 maart 2014. Tot de stukken van het dossier behoort een kopie van de envelop waarmee het bezwaarschrift is verzonden. De envelop is niet voorzien van een datumstempel van PostNL.
Op grond van vaste jurisprudentie draagt de indiener van een bezwaarschrift het risico dat zijn geschrift de geadresseerde niet (tijdig) bereikt, wanneer dit niet aangetekend is verzonden en ander bewijs van tijdige verzending ontbreekt.
De rechtbank ontleent aan het faxbericht van eiseres van 21 april 2016 het volgende:

In reactie op uw vraag betreffende de datum van verzending van het bezwaarschrift tegen de WOZ beschikking 2014 door mijn cliënt het volgende.
De persoon die het bezwaarschrift heeft ingediend, is helaas niet meer voor een verklaring of inlichtingen beschikbaar daar hij niet meer bij [eiseres] werkzaam is. Helaas is in de administratie van mijn cliënt geen bewijs gevonden voor de aanbieding ter post van het bezwaarschrift op de dagtekening van de brief van 13 maart 2014.”.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat eiseres het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend. Ook anderszins heeft eiseres de tijdige terpostbezorging niet aannemelijk gemaakt. Eiseres heeft evenmin feiten en/of omstandig-heden aangedragen op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar zou moeten worden geacht.
Nu het bezwaar niet tijdig is ingediend heeft verweerder het bezwaar ten onrechte ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 6:11 van de Awb en het beroep is zal daarom gegrond worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden die eiseres naar voren heeft gebracht.
4. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
5. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.984,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift alsmede 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 496,- en, gelet op de zwaarte van de zaak, wegingsfactor 2).
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder de kosten van het namens eiseres uitgebrachte taxatierapport dient te vergoeden. De rechtbank stelt deze kosten schattenderwijs vast op € 1.800,- en overweegt hierbij dat sprake is van een omvangrijke incourante onroerende zaak, zijnde een niet-woning.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 331,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag € 3.784,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr.dr. M.I. Blagrove, voorzitter, mr. I. Bouter en
mr. J.P. Kruimel, leden, in aanwezigheid van E.R. Schook, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).