In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee voormalige samenwoners over de verdeling van hun gezamenlijke woning. De vrouw, eiseres in conventie, verzocht de rechtbank om haar te machtigen de woning te gelde te maken, omdat de man, gedaagde in conventie, de woning sinds de beëindiging van hun relatie in 2008 bewoonde en er aanzienlijke achterstanden waren in de hypotheekbetalingen. De vrouw stelde dat zij niet in onverdeeldheid kon blijven en dat de woning, die sinds 2009 te koop stond, moest worden verkocht. De man verzocht de rechtbank om de vorderingen van de vrouw af te wijzen en stelde dat hij alle kosten van de woning had gedragen.
De rechtbank oordeelde dat de vrouw op grond van artikel 3:185 BW recht had op verdeling van de gemeenschap, aangezien er geen overeenkomst tot uitsluiting van verdeling was en de termijn van vijf jaar was overschreden. De rechtbank stelde vast dat de woning zo spoedig mogelijk moest worden verkocht en dat de restschuld tussen partijen bij helfte moest worden gedragen. De man werd verplicht om medewerking te verlenen aan de verkoop en ontruiming van de woning. De rechtbank wees de vorderingen van de man in reconventie af, omdat hij niet had willen meewerken aan een verlaging van de verkoopprijs en de vrouw niet het genot van de woning had gehad.
De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.