In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, zijn twee broers verwikkeld in een juridische strijd over de verdeling van de nalatenschap van hun ouders, inclusief een boerderij en een melkquotum. De eiser, aangeduid als [eiser], heeft een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, zijn broer [gedaagde], die executoriaal beslag heeft gelegd op zijn bankrekeningen naar aanleiding van een verstekvonnis. Dit verstekvonnis was uitgesproken in een eerdere procedure waarin [gedaagde] betaling vorderde van een bedrag dat hij meende recht te hebben op basis van de waarde van het melkquotum. De eiser betwistte de vordering en stelde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door geen vergoeding voor het melkquotum te betalen. De rechtbank heeft in deze procedure de spoedeisendheid van de vorderingen van de eiser erkend, gezien de impact van het beslag op zijn financiële situatie.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, waarbij hij oordeelde dat de executie van het verstekvonnis misbruik van bevoegdheid oplevert. De rechter heeft geoordeeld dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de gedaagde niet in het gelijk gesteld zou worden in de verzetprocedure, en dat de belangen van de eiser zwaarder wegen. De gedaagde is veroordeeld tot opheffing van de beslagen en het betalen van dwangsommen bij niet-naleving. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in executiegeschillen, vooral wanneer er sprake is van een verstekvonnis en de mogelijkheid van misbruik van bevoegdheid.