In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de verzoeker, [verzoeker], met de besloten vennootschap Van Steensel Assurantiën B.V. (VSA). De verzoeker, die sinds 1996 in dienst was bij VSA als commercieel directeur, verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c BW, met een beroep op ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De verzoeker stelde dat VSA hem onterecht beschuldigde van slecht werknemerschap en dat er een verstoorde arbeidsverhouding was ontstaan, waardoor voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer mogelijk was.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, maar oordeelde dat VSA niet ernstig verwijtbaar had gehandeld. De rechter concludeerde dat de beschuldigingen van de werkgever niet voldoende onderbouwd waren en dat de verzoeker zelf ook verantwoordelijk was voor de ontstane situatie. De kantonrechter heeft daarom het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, maar heeft de verzoeker geen recht op transitievergoeding of billijke vergoeding toegekend. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 juli 2016, en de proceskosten werden door iedere partij zelf gedragen.
De uitspraak benadrukt het belang van goed werknemerschap en de noodzaak voor werkgevers om hun beschuldigingen goed te onderbouwen. De rechter heeft ook aangegeven dat de communicatie tussen partijen in het verleden niet als ernstig verwijtbaar kan worden aangemerkt, en dat de verzoeker had moeten begrijpen dat de onderhandelingen over zijn arbeidsvoorwaarden een normaal onderdeel van de werkrelatie zijn.