De conclusie van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] strekt tot afwijzing van de vordering. Het meest verstrekkende verweer vormt het beroep op verjaring van de vordering op grond van het bepaalde in artikel 24 CMNI.
Ingevolge artikel 24, lid 1 CMNI verjaart een vordering tot vergoeding van ladingschade (zoals die van VOHT) na een jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de goederen zijn of hadden moeten zijn afgeleverd bij de geadresseerde; de dag waarop de verjaringstermijn aanvangt, wordt niet meegerekend. Tussen partijen staat vast dat [eiser in conventie/verweerder in reconventie] de partij kwartszand op 9 september 2014 in Wielsbeke heeft afgeleverd. Derhalve trad aan het einde van 9 september 2015 de verjaring in.
Tussen partijen is niet in geschil dat VOHT haar vordering in rechte aanhangig heeft gemaakt door het indienen van haar eis in reconventie ter zitting van 16 december 2015. Op laatstgenoemde datum was de vordering van VOHT ingevolge artikel 24, lid 1 CMNI verjaard, tenzij de verjaring voordien was gestuit of geschorst; verlenging van de verjaringstermijn is tussen partijen niet aan de orde.
Tussen partijen is ook niet in geschil dat VOHT [eiser in conventie/verweerder in reconventie] voor de ladingschade aansprakelijk heeft gesteld bij e-mail van 15 september 2014. VOHT heeft op 19 september 2014 een factuur aan [eiser in conventie/verweerder in reconventie] gestuurd ter zake van de ladingschade met verwijzing naar die e-mail. Nadien is tussen partijen over de schade(oorzaak) gecorrespondeerd.
Ingevolge artikel 24, lid 3 CMNI is op de stuiting en schorsing van de verjaring van toepassing het recht dat aanvullend op de vervoerovereenkomst van toepassing is. In dit geval dus Belgisch recht.
Met de Belgische Wet van 23 mei 2013 (Belgisch Staatsblad 1 juli 2013, bladzijde 41312; in werking getreden op 11 juli 2013) is artikel 2244 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek (BW) gewijzigd, teneinde aan de ingebrekestellingsbrief van een advocaat, van een gerechtsdeurwaarder of van een persoon die krachtens artikel 728, § 3 van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen, een verjaringsstuitende werking te verlenen. Sedertdien is voor stuiting van de verjaring vereist: “[..] een ingebrekestelling bij aangetekende zending met ontvangstbewijs verzonden door de advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder daartoe aangesteld door de schuldeiser of de persoon die krachtens artikel 728, § 3 van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser, naar de schuldenaar [..]”, die een aantal formele vermeldingen dient te bevatten.
Een bericht (per e-mail of anderszins) van de schuldeiser zelf valt buiten de categorie van mededelingen die de verjaring kunnen stuiten. Om die reden hebben de berichten van VOHT aan [eiser in conventie/verweerder in reconventie] de verjaring niet gestuit. De kantonrechter laat nog daar dat de e-mail van VOHT van 15 september 2014 en de verdere door VOHT aan [eiser in conventie/verweerder in reconventie] gestuurde berichten niet voldoen aan de formele vereisten van artikel 2244 van het Belgisch BW.
Gesteld noch gebleken is dat VOHT de verjaring op andere wijze vóór 9 september 2015 rechtsgeldig heeft gestuit.
Daarom moet de conclusie zijn dat de vordering van VOHT was verjaard toen zij deze op 16 december 2015 in rechte aanhangig maakte. Daarop stuit de vordering van VOHT af.