ECLI:NL:RBROT:2016:3654

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
C/10/483377 / HA ZA 15-883
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot het stellen van zekerheid proceskosten in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 maart 2016 uitspraak gedaan in een incident betreffende een vordering tot het stellen van zekerheid voor proceskosten door de Gemeente Schiedam. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Zwiers, heeft een bodemprocedure aangespannen tegen de Gemeente Schiedam, die als gedaagde optreedt. De Gemeente Schiedam heeft in het incident verzocht om zekerheidstelling voor de proceskosten, met als argument dat de eiser mogelijk niet in staat zou zijn om deze kosten te betalen indien hij in het ongelijk zou worden gesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gevraagde voorlopige voorziening niet toewijsbaar is, omdat het stellen van zekerheid een wezenlijke drempel zou opwerpen voor de eiser om de procedure voort te zetten. De rechtbank heeft daarbij de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de eiser bij toegang tot de rechter zwaarder weegt dan het belang van de Gemeente Schiedam om zekerheid te verkrijgen voor de proceskosten. De vordering van de Gemeente Schiedam is afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op nihil. De hoofdzaak zal op 30 maart 2016 opnieuw op de rol komen voor beraad over een comparitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/483377 / HA ZA 15-883
Vonnis in incident van 16 maart 2016
in de zaak van
[eiser ],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. R. Zwiers te Schiedam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SCHIEDAM,
zetelend te Schiedam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
voorheen advocaat mr. H. van Loon te Rotterdam, thans mr. J.C.G. Franken,
Partijen zullen hierna [eiser ] en Gemeente Schiedam genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 juli 2015, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv van 18 november 2015, met producties.
1.2.
Op de rol van 2 december 2015 is akte niet dienen verleend ten aanzien van de incidentele conclusie van antwoord.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
In een tussen [eiser ] als eiser en Gemeente Schiedam als gedaagde gevoerde bodemprocedure met kenmerk C/10/442258 / HA ZA 14-68 is ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 9 september 2014 een schikking bereikt. Het proces-verbaal met de gemaakte afspraken luidt – voor zover van belang – als volgt:
(…)
De Gemeente Schiedam zegt toe dat zij zo spoedig mogelijk een derde zal inschakelen voor schuldhulpverlening aan [eiser ] en eventueel (mocht een minnelijke regeling met schuldeisers niet mogelijk blijken te zijn) een WSNP-aanvraag.
Partijen verzoeken de rechter de onderhavige procedure door te halen.
(…)
2.2.
In een tussen [eiser ] als eiser en Gemeente Schiedam als gedaagde gevoerde kort geding procedure met kenmerk C/10/468637 / KG ZA 15-77 heeft de voorzieningenrechter in haar vonnis van 26 februari 2015 onder meer het volgende overwogen:
(…)
4.6. (…)
De voorzieningenrechter acht echter voldoende aannemelijk dat [eiser ] schade heeft geleden doordat niet reeds kort na 9 september 2014 kon worden gestart met een schuldhulpverleningstraject, maar pas vanaf 16 februari 2015 en doordat over de schulden van [eiser ] rente is doorgelopen en de schulden zijn vermeerderd met incassokosten. Die kosten zijn als zodanig door Gemeente Schiedam ook niet betwist. (…)
Op basis van de gegevens die wel beschikbaar zijn, af te leiden uit de producties in deze procedure en door beide partijen overgelegde processtukken uit de bodemprocedure, kan slechts een grove schatting worden gemaakt over de afgelopen periode, welke kosten voorkomen hadden kunnen worden door een eerdere aanvang met het schuldhulpverleningstraject. De voorzieningenrechter acht gelet hierop toewijzing van
€ 500,00 als voorschot op de schade opgetreden na 9 september 2014 op zijn plaats.
(…)
2.3.
In een tussen [eiser ] als eiser en Gemeente Schiedam als gedaagde gevoerde kort geding procedure met kenmerk C/10/479598 / KG ZA 15-718 heeft de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 5 augustus 2015 onder meer het volgende overwogen:
(…)
4.3.
Over de gegrondheid van de vordering wordt als volgt geoordeeld. Onderscheid wordt gemaakt tussen de afgelopen maanden en de daaraan voorafgaande periode. Het is voorshands aannemelijk dat de gemeente Schiedam geen wanprestatie heeft gepleegd in de afgelopen maanden, en dus over die periode ook niet schadeplichtig is jegens [eiser ] . Uit zowel de gedingstukken als het verhandelde ter zitting is gebleken dat [eiser ] (thans) zelf geen medewerking aan de schuldhulpverlening meer wil geven, althans niet onvoorwaardelijk. (…)
(…)
4.6.
Dan resteert de vraag of [eiser ] wel een voorschot op de schadevergoeding kan worden toegewezen over de eerdere periode. Ook deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Mogelijk heeft de gemeente Schiedam eerst niet adequaat schuldhulpverlening geboden aan [eiser ] , getuige ook de verklaring van de gemeente Schiedam ter zitting dat het misschien allemaal wat sneller had gekund. Echter, ook dan heeft te gelden dat de voorzieningenrechter recentelijk nog heeft geoordeeld over deze periode, bij vonnis van 26 februari 2015, waarbij aan [eiser ] een voorschot op schadevergoeding is toegewezen van € 500,-. Het levert misbruik van recht op om spoedig daarna dezelfde vordering wederom in te dienen bij dezelfde voorzieningenrechter.
4.7.
Bovendien valt niet of nauwelijks vast te stellen hoe hoog de gestelde schade van [eiser ] is.
(…)

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
In de hoofdzaak vordert [eiser ] om, voor zover uitvoerbaar bij voorraad, de Gemeente Schiedam te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding groot
€ 79.829,71 (nu de Gemeente Schiedam getuige haar brief d.d. 19 december jl. haar tekortkomingen zelf erkend) ter zake de wanprestatie jegens hem, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
3.2.
Gemeente Schiedam heeft bij haar conclusie van antwoord verweer gevoerd.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Gemeente Schiedam vordert dat, alvorens in de hoofdzaak te beslissen, [eiser ] voor de duur van het geding te veroordelen tot zekerheidstelling voor de proceskosten tot betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden.
4.2.
Allereerst moet worden nagegaan of Gemeente Schiedam voldoende processueel belang heeft bij de incidentele vordering en of de vordering zich leent voor behandeling op de voet van artikel 223 Rv. Indien deze vragen bevestigend kunnen worden beantwoord, moet vervolgens worden beoordeeld of een afweging van de belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt. Daarbij dient mede het restitutierisico te worden betrokken.
4.3.
Gemeente Schiedam heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en betreft een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Derhalve moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de onderhavige zaak niet ziet op een situatie zoals bedoeld in artikel 224 Rv waar de wetgever heeft bepaald dat allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen verplicht zijn op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden.
Anders dan voor buitenlandse partijen is er geen expliciete wettelijke grondslag voor een veroordeling van een Nederlandse eisende partij tot zekerheidstelling voor de proceskosten tot betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden.
4.5.
Ook de situatie van artikel 235 Rv is hier niet van toepassing. Artikel 235 Rv ziet op de situatie dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, evenwel zonder dat daaraan de voorwaarde is verbonden dat zekerheid wordt gesteld, en indien tegen dat vonnis een rechtsmiddel is aangewend. In dat geval kan alsnog een daartoe strekkende incidentele vordering worden ingesteld. Die situatie verschilt wezenlijk van de onderhavige situatie omdat in geval van een situatie zoals bedoeld in artikel 235 Rv – anders dan in het onderhavige geval – de zaak al inhoudelijk door een rechter is beoordeeld.
4.6.
Toewijzing van de onderhavige vordering zou een wezenlijke drempel opwerpen voor [eiser ] om de procedure te vervolgen en zijn standpunt nader toe te lichten. Die consequentie kan niet worden aanvaard, ook niet gelet op de voorgeschiedenis van partijen. Daarbij komt betekenis toe aan het gegeven dat een eventuele zekerheidsstelling voor de proceskosten in beginsel beperkt zal moeten zijn tot de geldende forfaitaire tarieven, en dus slechts een beperkt deel van de werkelijke kosten van de Gemeente Schiedam zullen dekken. Niet aannemelijk is dat het belang van de Gemeente Schiedam om op voorhand te beschikken over zekerheidsstelling ten aanzien van die beperkte kostenvergoeding zodanig is dat het fundamentele belang van [eiser ] bij toegang tot de rechter daarvoor moet wijken. Voor zover de Gemeente Schiedam zou menen dat in dit geval aanspraak bestaat op vergoeding van de werkelijke proceskosten omdat [eiser ] misbruik van procesrecht maakt, geldt dat het debat daarover in de hoofdzaak gevoerd moet worden.
4.7.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de incidentele vordering afwijzen.
4.8.
Gemeente Schiedam zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, te begroten op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Gemeente Schiedam in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser ] tot op heden begroot op nihil.
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
30 maart 2016voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2016.
2130/1980