In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Rogam en de werknemer [verweerder]. Rogam heeft het verzoek ingediend op basis van disfunctioneren en verwijtbaar handelen van [verweerder]. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 17 februari 2016 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift en een mondelinge behandeling op 6 april 2016. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] sinds 1 september 2008 in dienst was bij Rogam als Autotechnicus en dat er verschillende incidenten en klachten over zijn functioneren waren, waaronder onvoldoende motivatie, ondermaatse prestaties en het niet naleven van werkafspraken.
Rogam heeft aangevoerd dat [verweerder] meermaals de kans heeft gekregen om zijn functioneren te verbeteren, maar dat dit niet heeft geleid tot de gewenste resultaten. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat Rogam niet voldoende heeft aangetoond dat [verweerder] op een duidelijke manier is geïnformeerd over zijn disfunctioneren en dat hij niet in voldoende mate de gelegenheid heeft gekregen om zijn functioneren te verbeteren. Bovendien is er onvoldoende bewijs geleverd dat de verwijten aan het adres van [verweerder] zodanig ernstig waren dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er geen redelijke grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst en heeft het verzoek van Rogam afgewezen. Tevens is Rogam veroordeeld in de proceskosten van [verweerder]. De beschikking is gegeven door mr. A.J.P. van Essen en is uitvoerbaar bij voorraad.