In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 20 april 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], een freelance programmeur, en Stichting Bibelot, een poppodium in Dordrecht. [eiser] vorderde dat zijn arbeidsovereenkomst met Bibelot, die op 1 maart 2013 begon, als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden aangemerkt, omdat hij voorafgaand aan deze overeenkomst ook al freelance werkzaamheden voor Bibelot had verricht. Hij stelde dat deze freelance maanden meetelden voor de periode van 36 maanden zoals bedoeld in artikel 7:668a (oud) BW.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] vanaf 1 januari 2013 als freelancer voor Bibelot heeft gewerkt, maar oordeelde dat de werkelijke bedoeling van partijen was dat deze werkzaamheden niet in het kader van een arbeidsovereenkomst werden verricht. De rechter concludeerde dat de maanden januari en februari 2013 niet meetellen voor de 36 maanden, omdat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst in die periode. De kantonrechter wees de vorderingen van [eiser] af, omdat niet aannemelijk was dat de bodemrechter zou oordelen dat de arbeidsovereenkomst na 1 maart 2016 als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou zijn voortgezet.
De uitspraak benadrukt het belang van de werkelijke bedoeling van partijen bij het aangaan van overeenkomsten en hoe deze kan afwijken van de kwalificatie die partijen aan hun overeenkomst geven. De kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden rondom de freelance werkzaamheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een verkapte arbeidsovereenkomst. [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van Bibelot, vastgesteld op € 400,- aan salaris voor de gemachtigde.