ECLI:NL:RBROT:2016:3326

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
KTN-4632289
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake kredietovereenkomst en verjaring van vordering

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 28 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Mahuko N.V. en [gedaagde] over een doorlopende kredietovereenkomst die op 14 april 1998 was gesloten met MNF Bank B.V. De eiseres, rechtsopvolgster van MNF Bank, vorderde betaling van een openstaand saldo van € 3.122,33, vermeerderd met rente en proceskosten. De gedaagde heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis, waarin zij was veroordeeld tot betaling. De gedaagde betwistte de hoogte van de vordering en voerde aan dat de vordering was verjaard. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde ontvankelijk was in haar verzet en dat de vordering niet was verjaard, omdat deze was gestuit door het instellen van rechtsvervolging. De rechter oordeelde dat de cessie van de vordering van Mahuko aan Hoist rechtsgeldig was en dat Mahuko niet-ontvankelijk was in haar vordering. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 2.776,16 aan Hoist, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4632289 CV EXPL 15-9619
uitspraak: 28 april 2016

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de hoofdzaak van

de naamloze vennootschap Mahuko N.V.,

rechtsopvolgster van MNF Bank B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: Groenewegen en Partners gerechtsdeurwaarders,
tegen

[gedaagde],

wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
niet verschenen,
en in oppositie van

[gedaagde],

wonende te [plaatsnaam],
eiseres in verzet,
gemachtigde: mr. J.B. Evenboer.
tegen

1.de naamloze vennootschapMahuko N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in verzet,
niet verschenen,
2) de vennootschap naar buitenlands recht
Hoist Portfolio Holding Ltd.,
gevestigd te Jersey,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: Groenewegen en Partners gerechtsdeurwaarders,
Partijen worden hierna aangeduid als Mahuko, Hoist en [gedaagde].

Verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1. de inleidende dagvaarding van 13 februari 2007, met producties;
2. het tussen partijen onder nummer 192296 CV EXPL 07-621 gewezen verstekvonnis van 8 maart 2007 (hierna: het verstekvonnis);
3. de verzetdagvaarding van 14 december 2015;
4. de conclusie van antwoord in oppositie, met producties;
5. de conclusie van repliek in oppositie.
De datum van het vonnis is nader bepaald op vandaag.

Omschrijving van het geschil

1. De vaststaande feiten

1.1
[gedaagde] heeft op 14 april 1998 een (doorlopende) kredietovereenkomst met
MNF Bank B.V. (hierna: MNF Bank) gesloten waarbij MNF Bank aan [gedaagde] een krediet heeft verstrekt van destijds fl. 6.000,00 (thans € 2.722,68). Over het uitstaande debetsaldo is een maandelijkse kredietvergoeding verschuldigd. Het verstrekte krediet dient in maandelijkse termijnen van tenminste fl. 100,00 (thans: € 45,37) te worden afgelost. Deze overeenkomst valt onder de Wet op het consumentenkrediet (oud).
1.2
Bij brief van 14 september 2015 heeft Hoist [gedaagde] gesommeerd een bedrag van
€ 5.681,18 te voldoen. Hierop heeft [gedaagde] driemaal een betaling van € 25,00 verricht aan de gemachtigde van Hoist.
2. De vordering en het verweer
2.1
Bij de inleidende dagvaarding heeft Mahuko onder overlegging van producties gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 3.122,33, vermeerderd met de contractuele rente ad 1,167% per maand vanaf 25 november 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander een bedrag van € 5.000,00 niet te boven gaande, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
Mahuko legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort schiet in de nakoming van haar betalingsverplichting uit de tussen partijen gesloten overeenkomst. Door rechtsopvolging is Mahuko houder van de vordering geworden.
2.3
Bij het verstekvonnis is [gedaagde] veroordeeld aan Mahuko te betalen een bedrag van
€ 3.122,33, vermeerderd met de contractuele rente ad 1,167% per maand over € 2.776,16 vanaf 25 november 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander een bedrag van € 5.000,00 niet te boven gaande, alsmede een bedrag van € 458,31 aan proceskosten.
2.4
[gedaagde] heeft bij de verzetdagvaarding gevorderd om haar tot goed opposant te verklaren, met vernietiging van het verstekvonnis, althans [gedaagde] daarvan te ontheffen en Mahuko en Hoist niet-ontvankelijk te verklaren, althans hun vordering te verwerpen, met proceskostenveroordeling.
2.5
[gedaagde] voert daartoe het volgende aan. Het totaal verschuldigde is destijds afgelost. Daarnaast is [gedaagde] nimmer ervan op de hoogte gebracht dat er nog een bedrag open zou staan, zodat bij gebrek aan wetenschap de hoogte van de vordering wordt betwist. Door een ontruiming van haar woning in 2007 en het lange tijdsverloop beschikt [gedaagde] niet meer over de benodigde bescheiden om aan te kunnen tonen welke betalingen destijds gedaan zijn. Vanwege dit lange tijdsverloop en de moeizame bewijspositie waarin [gedaagde] is komen te verkeren door Mahuko en Hoist dienen zij niet-ontvankelijk verklaard te worden, danwel dient de vordering te worden verworpen. Overigens is [gedaagde] de overeenkomst aangegaan met MNF Bank en zijn alle andere genoemde partijen haar onbekend.
Subsidiair is er sprake van verjaring van de gehele restschuld.
2.6
Hoist voert bij conclusie van antwoord in oppositie het volgende aan. Op
31 december 2001 heeft MNF Bank haar bedrijfsactiviteiten met betrekking tot de gehele consumptie portefeuille -waaronder de op 14 april 1998 gesloten (doorlopende) kredietovereenkomst met [gedaagde]- verkocht en overgedragen aan Mahuko. Alle betrokken kredietnemers zijn over de overdracht geïnformeerd. Overigens vermeldt de inleidende dagvaarding niet de volledige bedrijfsnaam van Mahuko, deze dient te zijn: Financieringsmaatschappij Mahuko B.V. Deze laatste heeft op haar beurt de portefeuille op 30 oktober 2013 verkocht en overgedragen aan Hoist. [gedaagde] is ook over deze rechtsovergang geïnformeerd.
Tot en met oktober 2005 werden de maandelijkse termijnen vrijwel altijd voldaan. In december 2005 is gestart met de incasso van de achterstallige termijnen, hetgeen leidde tot het verstekvonnis. Toen [gedaagde] volgens het GBA-systeem met onbekende bestemming was vertrokken, zijn medio mei 2009 de incassopogingen gestaakt. In september 2015 is besloten opnieuw de incasso ter hand te nemen. Voor zover [gedaagde] bezwaar maakt tegen de wijze van tenuitvoerlegging van het verstekvonnis betreft dit een executiegeschil waarover de kantonrechter niet bevoegd is te beslissen.
Er is geen sprake van verjaring ten aanzien van de restschuld.

Beoordeling van het geschil

3.1
De kantonrechter gaat er vanuit dat [gedaagde] tijdig in verzet is gekomen, nu feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel dienen te leiden, zijn gesteld noch gebleken.
[gedaagde] is ontvankelijk in haar verzet.
3.2
In deze is sprake van opvolgende cessies. Artikel 3:94 lid 1 BW stelt als vereisten voor een rechtsgeldige overdracht van rechten, tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen, een gericht op levering daarvan bestemde akte en mededeling daarvan aan die personen door de vervreemder of de verkrijger. Deze akte mag in vrij algemene woorden worden opgesteld; voldoende is dat de akte zodanige gegevens bevat dat kan worden vastgesteld dat de akte is bestemd tot levering van de erin bedoelde (toekomstige) vordering(en), waarvan de omschrijving van de vordering(en) ruim mag zijn of zelfs achteraf vastgesteld kan worden. De akte behoeft niet de titel te vermelden. De als producties 3 en 4 bij conclusie van antwoord in oppositie door Hoist overgelegde stukken voldoen naar het oordeel van de kantonrechter aan deze criteria. Niet bij deze stukken zit de mededeling daarvan aan [gedaagde]. Voor zover deze mededelingen ook niet zijn verstuurd aan [gedaagde], geldt dat aan het vereiste van mededeling is voldaan door genoemde conclusie van antwoord in oppositie. De mededeling mag immers volgens de wet in elke vorm geschieden en hoeft alleen betrekking te hebben op het feit dat een akte is opgemaakt en niet op de inhoud ervan. Voldaan is dus aan de vereisten voor een rechtsgeldige cessie zodat Hoist vorderingsgerechtigd is jegens [gedaagde] en ontvankelijk is in haar vordering.
Dat deze vordering in de oorspronkelijke dagvaarding is ingesteld door Mahuko N.V. en niet door Financieringsmaatschappij Mahuko N.V. kan [gedaagde] niet baten nu hier slechts sprake is van een niet volledig vermelde bedrijfsnaam in plaats van een volledig andere rechtspersoon en door [gedaagde] niet is aangevoerd dat zij daarom verstek heeft laten gaan. Daarnaast geldt dat [gedaagde] geen rechtsbelang meer heeft bij dit verweer nu de vordering inmiddels rechtsgeldig is overgedragen aan Hoist zodat Hoist [gedaagde]’ wederpartij is.
Het gevolg van de cessie van de vordering door Mahuko aan Hoist is wel dat Mahuko niet-ontvankelijk is in haar vordering;
3.3
Ingevolge artikel 3:307 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verjaart een rechtsvordering als de onderhavige door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 BW) of door het instellen van een rechtsvervolging (artikel 3:316 BW). Van dit laatste is hier sprake nu Mahuko [gedaagde] op 13 februari 2007 heeft gedagvaard. Er is dus geen sprake van verjaring van de vordering.
3.4
[gedaagde] erkent destijds een overeenkomst te hebben gesloten met MNF Bank. Op basis van die overeenkomst is [gedaagde] -naast de maandelijks te betalen termijnen- over het openstaande saldo een rente verschuldigd die kan variëren en die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst 1,167% per maand bedroeg. Uit het door Hoist in het geding gebrachte historisch overzicht blijkt dat [gedaagde] vanaf mei 1998 vrijwel maandelijks een termijn van
€ 45,38 heeft betaald. De laatste termijn is betaald in oktober 2005. In totaal heeft [gedaagde] 91 termijnen voldaan, een totaal van € 4.129,58. Dit kan overeenkomen met hetgeen [gedaagde] heeft gesteld, alleen is hiermee niet het totaal verschuldigde betaald nu er maandelijks een bedrag aan rente bijkomt, terwijl bovendien [gedaagde] tussentijds nog een aantal malen een bedrag heeft opgenomen. Terzijde merkt de kantonrechter op dat het gehanteerde rentepercentage toegestaan is nu het voldoet aan de wettelijke criteria daarvoor.
Het openstaande saldo bedroeg in oktober 2005 € 2.642,08. Mahuko heeft per brief van
5 januari 2006 het totale openstaande bedrag van € 2.776,16 opgeëist omdat [gedaagde] meer dan twee maanden achterstallig was met de betaling van de maandtermijn. Het openstaande saldo is door de verschuldigde rente nog verder opgelopen tot een bedrag van € 3.122,33 op
24 november 2006 (hoofdsom inleidende dagvaarding).
Indien de kredietgever het uitstaande saldo vervroegd opeist met instandhouding van de overeenkomst -waarvan in dit geval sprake is- moet worden afgerekend op dezelfde wijze als bij tussentijdse beëindiging. Dit brengt met zich dat de kredietnemer de overeengekomen kredietvergoeding vanaf dat moment niet meer verschuldigd is. De kredietverstrekker kan wel bedingen dat, indien na vervroegde opeising niet prompt wordt betaald, tot de dag van daadwerkelijke betaling vertragingsrente verschuldigd wordt die even hoog is als de kredietvergoeding die verschuldigd zou zijn bij regelmatige afwikkeling van de overeenkomst (Hof ‘s-Hertogenbosch 4 december 1995, NJ 1996, 575). Hoist of een van haar voorgangers heeft echter geen algemene voorwaarden in het geding gebracht waaruit zou kunnen blijken dat [gedaagde] verplicht is tot betaling van een dergelijke vertragingsrente noch is daar anderszins van gebleken, zodat niet kan worden geconcludeerd dat een dergelijke vertragingsrente is overeengekomen. Dit heeft als gevolg dat Hoist slechts gerechtigd is om als vertragingsrente de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW in rekening te brengen.
Concreet betekent dit dat aan hoofdsom zal worden toegewezen een bedrag van € 2.776,16, zijnde het totaal verschuldigde inclusief rente per 5 januari 2006, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 6 januari 2006 tot de dag der algehele voldoening.
3.5
Voor zover [gedaagde] het verweer heeft willen voeren dat Hoist of haar voorgangers te lang hebben gedraald met het ten uit voeren leggen van het verstekvonnis, geldt dat de kantonrechter op grond van artikel 438 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet bevoegd is van een dergelijk executiegeschil kennis te nemen.
In het verweer van [gedaagde] kan ook gelezen worden dat zij zich beroept op rechtsverwerking. Van rechtsverwerking kan slechts sprake zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het geldend maken van het betrokken recht. Het enkel stilzitten, ook gedurende geruime tijd, is onvoldoende voor het aannemen van rechtsverwerking. Daarvoor zijn omstandigheden vereist als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
Van Hoist en haar voorgangers mag als financiële dienstverlener worden gevergd dat zij jegens haar cliënten de zorgvuldigheid in acht neemt die van haar als redelijk bekwaam en redelijk handelend financieel dienstverlener mag worden verwacht. De kredietverlenende instelling dient zich rekenschap te geven van de gerechtvaardigde belangen van haar wederpartij. Zij dient zich in dit verband redelijke inspanningen te getroosten om te voorkomen dat haar wederpartij wordt geconfronteerd met financiële verplichtingen die zij niet (meer) kon voorzien en/of niet kan dragen. Deze inspanningsverplichting strekt zich ook uit tot inning en verhaal van reeds verleende kredieten, in die zin dat van de kredietverlenende instelling voortvarendheid bij de inning c.q. het nemen van verhaal mag worden verlangd om te voorkomen dat de rentelast onnodig hoog oploopt, en van de kredietverlenende instelling mag tevens worden gevergd dat zij (periodiek) duidelijkheid verschaft omtrent de (resterende) betalingsverplichting van de debiteur.
De kantonrechter overweegt hiertoe als volgt. Mahuko heeft [gedaagde] per brieven van
1 december 2005 en 5 januari 2006 gesommeerd het totaal verschuldigde te voldoen. Vervolgens is op 13 februari 2007 de dagvaarding uitgebracht. Op 27 maart 2007 is het verstekvonnis van 8 maart 2007 aan [gedaagde] betekend. Uit een in het geding gebracht GBA-uittreksel blijkt dat [gedaagde] per 20 november 2007 uitgeschreven is met onbekende bestemming. Nu er geen andere verhaalsmogelijkheden waren, heeft Mahuko in mei 2009 het dossier gesloten. Op 30 november 2011 kreeg Mahuko een telefoontje namens de schuldhulpverlening waarna verdere contacten uitbleven. In september 2015 heeft Hoist de incasso hervat.
Normaliter worden kredietinstellingen beticht van het te voortvarend uitbrengen van de dagvaarding en het maken van proceskosten, in dit geval moet het ervoor gehouden worden dat Mahuko lang heeft gewacht met het uitbrengen van de dagvaarding, namelijk van 5 januari 2006 tot 13 februari 2007. Echter niet zodanig lang dat hierdoor bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat er geen aanspraak (meer) gemaakt zou worden op het openstaande saldo. In de periode van november 2007 tot november 2011 had -onder normale omstandigheden- van Hoist of haar voorgangster als zorgvuldig handelende kredietverstrekkende instelling verwacht mogen worden dat zij [gedaagde] voldoende berichtte over het handhaven van de vordering uit hoofde van het verstekvonnis zodat [gedaagde] er rekening mee had kunnen blijven houden dat deze vordering nog moest worden voldaan. In dit geval heeft [gedaagde] echter niet betwist dat zij geruime tijd heeft ingeschreven gestaan in het Gemeentelijk BasisAdministratie zonder bekende woon- of verblijfplaats, zodat geen adres bekend was bij Hoist of Mahuko om brieven naartoe te sturen. Deze afwachtende houding kan Hoist of haar voorgangster dan ook niet verweten worden. Hoist of haar voorgangster heeft in ieder geval geen onnodige executiekosten gemaakt. Ook het enkele telefoontje van een schuldhulpverleningsinstantie maakt niet dat Hoist heeft verzaakt nu een vervolg hierop uitbleef. De persoonlijke situatie van [gedaagde] (brand en ontruiming van de woning, zwervend bestaan) is schrijnend, maar vormt geen omstandigheid als gevolg waarvan de positie van de [gedaagde] onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard die voor rekening van Hoist dient te komen. Er is dan ook geen sprake van rechtsverwerking.
3.6
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten in de verstek- en verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hoist bepaald op € 84,31 aan dagvaardingskosten,
€ 199,00 aan griffierecht en € 350,00 aan salaris gemachtigde.

Beslissing

De kantonrechter:
in oppositie
vernietigt het op 8 maart 2007 tussen Mahuko als eiseres en [gedaagde] als gedaagde onder zaaknummer 192296 CV EXPL 07-621 door de kantonrechter te Dordrecht gewezen verstekvonnis;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart Mahuko niet-ontvankelijk;
veroordeelt [gedaagde] om aan Hoist tegen kwijting te betalen € 2.776,16, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 6 januari 2006 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in verstek en verzet, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hoist vastgesteld op € 283,31 aan verschotten en € 350,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
745