ECLI:NL:RBROT:2016:3149

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
C/10/495440 / KG ZA 16-193
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom in kort geding met betrekking tot een geldlening en verrekening

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van een geldsom van de gedaagde, OBE-One Holding B.V., in het kader van een kort geding. De eiseres heeft een geldlening van € 65.000,00 verstrekt aan OBE-One, die op 30 december 2015 opeisbaar was. De gedaagde heeft echter nagelaten deze betaling te verrichten en beroept zich op verrekening met een vordering die voortvloeit uit een addendum bij een eerdere koopovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de overeenkomsten tussen partijen en de stellingen van beide partijen over de betalingsverplichtingen. De rechter oordeelt dat de gedaagde in verzuim verkeert, maar dat er ook sprake is van een tegenvordering die door de gedaagde kan worden ingeroepen. Na beoordeling van de verrekeningsrechten en de relevante bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de eiseres recht heeft op een bedrag van € 38.339,17, dat door de gedaagde aan haar moet worden betaald, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/495440 / KG ZA 16-193
Vonnis in kort geding van 30 maart 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Tholen,
eiseres,
advocaat mr. L.S. van Meurs te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OBE-ONE HOLDING B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
vertegenwoordigd door haar (indirect) bestuurders, tezamen (indirect) het voltallige bestuur van gedaagde vormend, de heren [persoon1] en [persoon2] .
Partijen zullen hierna [eiseres] en OBE-One genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 2 maart 2016, met producties 1 tot en met 4
  • producties A tot en met D, van OBE-One
  • de mondelinge behandeling op 16 maart 2016
  • de pleitaantekeningen van OBE-One.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Onder meer [eiseres] en OBE-One Vastgoed B.V. i.o., rechtsgeldig vertegenwoordigd door OBE-One, hebben op 19 december 2014 een voorlopige koopovereenkomst getekend onder nummer 2014.000599.01/MG betreffende de aan- en verkoop van een perceel grond met de daarin gelegen en staande bunker met verder bijbehoren, gelegen aan de [adres] (hierna: de onroerende zaak). Op 31 december 2014 hebben dezelfde partijen een overeenkomst gesloten, genaamd ‘Aanvulling op Koopovereenkomst 2014.000599.01/MG’ (hierna: het Addendum).
2.2.
In het Addendum staat, voor zover thans relevant, het volgende vermeld:
“(…)
1.4.
Verder zal [eiseres] de tweede, en daarmee laatste, openstaande factuur betalen voor de ontwikkeling van huisstijl, ten bedrage van EUR 19.995,--. Deze betaling zal door [eiseres] rechtstreeks aan het Engelse bureau geschieden op dezelfde dat als de ontvangst van de verkoopprijs van de derden-rekening van de notaris.
1.5.
[eiseres] heeft recht op teruggave van de 20% Value Added Tax over het gehele bedrag betaald aan het Engelse bureau voor ontwikkeling van de huisstijl. Dit bedrag over beide betalingen bedraagt EUR 6.665,83 en wordt door [eiseres] overgemaakt op de rekening van OBE-ONE,
IBAN [rekeningnummer]na ontvangst van de verkoopprijs van de derden-rekening van de notaris.
(…)”
2.3.
Het in het Addendum bedoelde Engelse bureau is het ontwerpbureau Gyro, gevestigd te Manchester, Verenigd Koninkrijk.
2.4.
[eiseres] als geldgever en OBE-One als geldlener hebben op 5 januari 2015 een overeenkomst van (renteloze) geldlening gesloten (hierna: de Overeenkomst).
Blijkens deze overeenkomst betrof de geldlening een bedrag van € 100.000,00. Feitelijk heeft [eiseres] aan OBE-One een bedrag van € 65.000,00 verstrekt, welk bedrag [eiseres] in drie tranches aan OBE-One heeft overgemaakt, op 14 januari 2015 een bedrag van € 50.000,00, op 24 januari 2015 een bedrag van € 12.500,00 en op 30 januari 2015 een bedrag van € 2.500,00. Betaling heeft plaatsgevonden op de rekening van OBE-One met nummer IBAN [rekeningnummer] .
2.5.
In de Overeenkomst staat, voor zover thans relevant, het volgende vermeld:
“(…)
In aanmerking nemende dat:
- [eiseres] als financier van werkkapitaal zal optreden van OBE;
(…)
- OBE-ONE ter financiering van de door haar gedreven onderneming en activiteiten behoefte heeft aan liquide middelen.
(…)
- OBE-ONE en DataProtectors BV (hierna te noemen ‘DP’ ) in een transitiefase zitten, waarvoor de strategie uiterlijk op 1-2-2015 goedgekeurd dient te zijn. Het doel van de transitiefase is het samenvoegen van de activiteiten van OBE en DP, zodanig dat ook investeerders in DP, waaronder [eiseres] , een aandelenbelang hebben gekregen in OBE.
- [eiseres] bereid is aan OBE-ONE een renteloze geldlening te verstrekken (hierna: ‘Overeenkomst’) en OBE-ONE bereid is de voorwaarden zoals opgenomen in deze Overeenkomst te aanvaarden.
Komen overeen als volgt:
Artikel 1 - Geldlening
1.1
[eiseres] zal aan OBE-ONE een geldlening verstrekken van EUR 100.000,- (hierna: ‘de Geldlening’);
1.2
De betaling van tranche I (zie 1.5) van [eiseres] aan OBE-ONE zal plaatsvinden op dezelfde dag als de ondertekening van de akte van levering, 06-01-2015, van voornoemd perceel gelegen aan de Van Ouwenlaan;
1.3
De betaling van tranche II (zie 1.5) zal één maand na de uitbetaling van Tranche I plaatsvinden op 02-02-2015;
1.4
Uitbetaling van Tranche I en II zullen geschieden door [eiseres] direct op rekening (IBAN)
[rekeningnummer]t.n.v. OBE-ONE;
1.5
De geldlening wordt beschikbaar gesteld in twee tranches: tranche I bedraagt EUR 75.000, tranche II bedraagt EUR 25.000;
1.6
OBE heeft de geldlening aanvaard;
Artikel 2 - Rente
2.1
De rente die OBE-ONE over de Geldlening of over het van tijd tot tijd resterende gedeelte daarvan vanaf de datum van verstrekking van de Geldlening is verschuldigd, bedraagt 0,0% (…) per jaar.
Artikel 3 - Aflossing
3.1
OBE-ONE zal de Geldlening uiterlijk aflossen op 30-12-2015;
(…)
Artikel 4 - Opeisbaarheid
5.1
De Geldlening en het van tijd tot tijd resterende gedeelte daarvan zal, eveneens als de daarover verschuldigde rente en eventuele kosten, te allen tijde en terstond en zonder enige waarschuwing kunnen worden opgeëist, indien:
(…)
(b) OBE-ONE enige uit hoofde van deze Overeenkomst op haar rustende verplichting niet, niet tijdig of niet geheel nakomt en na daartoe schriftelijk aangemaand te zijn niet alsnog binnen vijf dagen na datum van deze aanmaning aan haar verplichtingen heeft voldaan;
(…)
(…)
Artikel 7 - Rechts- en forumkeuze
(…)
9.2
Alle geschillen tussen Partijen welke voortvloeien uit deze Overeenkomst zullen ter beslechting uitsluitend worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te Rotterdam.
(…)”
2.6.
[eiseres] heeft OBE-One voor de eerste keer bij brief van 18 januari 2016 uit hoofde van artikel 3 van de Overeenkomst gesommeerd tot nakoming van haar betalingsverplichting op grond van de Overeenkomst. Daarop heeft OBE-One zich beroepen op verrekening gelet op de betalingsverplichtingen van [eiseres] voortvloeiend uit het Addendum. Ook na herhaalde sommatie per e-mail van 4 februari 2016 te 16:53 uur heeft OBE-One nagelaten (in elk geval dat deel van) de vordering van [eiseres] (dat zou resteren na verrekening) aan [eiseres] te voldoen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert (verkort en zakelijk weergegeven) bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, om:
OBE-One ten titel van voorschot te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van:
primair€ 65.000,00,
subsidiair€ 58.334,17,
meer subsidiair€ 38.339,17, of een door UEA in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke (handels)rente vanaf 31 december 2015, althans vanaf de datum dezer dagvaarding, althans een door uw rechtbank, de voorzieningenrechter leest: de voorzieningenrechter, in goede justitie te bepalen datum, tot aan de datum der algehele voldoening;
OBE-One ten titel van voorschot te veroordelen tot betaling van de door [eiseres] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten te berekenen conform de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van deze dagvaarding. althans een door uw rechtbank, de voorzieningenrechter leest: de voorzieningenrechter, in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening; en
OBE-One te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag dat OBE-One na betekening van het in dezen te wijzen vonnis met de voldoening van deze kosten in verzuim is, althans een door uw rechtbank, de voorzieningenrechter leest: de voorzieningenrechter, in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
OBE-One voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, zoals in dit kort geding aan de orde, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
Spoedeisend belang
4.2.
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vordering hiervoor weergegeven onder 3.1 sub 1 vloeit reeds voort uit haar stellingen dat sprake is van een erkende en op 30 december 2015 opeisbaar geworden geldvordering, waarover wettelijke handelsrente verschuldigd is, welke vordering OBE-One onbetaald laat en dat zij vreest dat OBE-One in deconfiture zal komen te verkeren. OBE-One heeft bovendien het spoedeisend belang niet betwist.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
OBE-One betwist in beginsel niet dat zij ingevolge de Overeenkomst op 30 december 2015 aan [eiseres] een bedrag van € 65.000,00, zoals primair door [eiseres] onder 3.1 sub 1 is gevorderd, verschuldigd is. OBE-One stelt, kort gezegd, evenwel ten verwere:
ten eerstedat [eiseres] in schuldeisersverzuim verkeert, als gevolg waarvan aan het verzuim aan de zijde van OBE-One een einde is gemaakt; en
ten tweededat zij jegens [eiseres] ingevolge het Addendum verrekeningsrechten kan uitoefenen, zodat zij in elk geval niet het volledige, door [eiseres] primair gevorderde bedrag van € 65.0000,00 behoeft te betalen, doch hooguit het meer subsidiair gevorderde bedrag van € 38.339,17.
1.
Schuldeisersverzuim
4.4.
Meer in het bijzonder stelt OBE-One dat [eiseres] in schuldeisersverzuim is komen te verkeren doordat zij in plaats van het in de Overeenkomst gemelde leningsbedrag ad € 100.000,00, slechts een bedrag van € 65.000,00 ten titel van geldlening aan OBE-One heeft uitgekeerd.
[eiseres] stelt daartegenover dat partijen na sluiting van de Overeenkomst in onderling overleg en onder de voorwaarden en condities opgenomen in de Overeenkomst zijn overeengekomen dat de lening zal worden verminderd tot € 65.000,00, hetgeen te maken heeft met het in de considerans van de Overeenkomst genoemde (mislukken van het) transitietraject. Dit bedrag heeft [eiseres] ook feitelijk betaald aan OBE-One. OBE-One heeft in de visie van [eiseres] derhalve ingestemd met de verlaging van de lening.
4.5.
De voorzieningenrechter begrijpt dat OBE-One zich heeft willen beroepen op het bepaalde in de artikelen 6:59 en 61 BW.
4.5.1.
In artikel 6:59 BW is het volgende bepaald:
De schuldeiser komt eveneens in verzuim, wanneer hij ten gevolge van hem toe te rekenen omstandigheden niet voldoet aan een verplichting zijnerzijds jegens de schuldenaar en deze op die grond bevoegdelijk de nakoming van zijn verbintenis jegens de schuldeiser opschort.
4.5.2.
In artikel 6:61 BW is het volgende bepaald:
1. Verzuim van de schuldeiser maakt een einde aan verzuim van de schuldenaar.
2. Zolang de schuldeiser in verzuim is, kan de schuldenaar niet in verzuim geraken.
4.6.
Niet aannemelijk is geworden dat OBE-One niet heeft ingestemd met een lening van € 65.000,00 in plaats van € 100.000,00. Weliswaar heeft OBE-One productie A overgelegd, maar daaruit, en evenmin uit het verder ter beschikking staande procesdossier, blijkt niet zonder meer dat zij, formeel, middels uitdrukkelijke aanmaningen, nakoming van artikel 1.1 van de Overeenkomst van [eiseres] vraagt en is blijven vragen. Het had op de weg van OBE-One gelegen om haar verweer op dat punt meer concreet te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. De voorzieningenrechter overweegt dat het - in afwijking van de Overeenkomst, in drie tranches, in afwijkende omvang en op andere dan de overeengekomen data - uitgekeerde lagere leenbedrag wellicht te verklaren is doordat het in de Overeenkomst genoemde transitieplan met DataProtectors B.V. niet is doorgegaan, zoals ter zitting onbetwist is gesteld van de zijde van [eiseres] , en kennelijk (daarom) minder liquiditeiten benodigd waren. Wat daarvan verder ook zij, dat [eiseres] in schuldeisersverzuim is komen te verkeren die een einde maakt aan het verzuim van OBE-One is voorshands niet aannemelijk geworden. De hiervoor onder 3.1 sub 1 weergegeven primaire vordering van [eiseres] die strekt tot betaling door de mitsdien in verzuim verkerende OBE-One van een bedrag van € 65.000,00 is, gelet op de in de Overeenkomst afgesproken termijn van aflossing op uiterlijk 30 december 2015, voldoende hard te achten en in beginsel toewijsbaar.
2.
Verrekening
4.7.
Evenwel beroept OBE-One zich op verrekening. De vraag die thans beantwoord moet worden is of OBE-One, zoals zij stelt, het recht heeft om de in de artikelen 1.4 en 1.5 van het Addendum genoemde bedragen van € 19.995,00 resp. € 6.665,83 met de harde vordering van [eiseres] te verrekenen. [eiseres] betwist dit.
4.8.
Bij die beoordeling is van belang het bepaalde in artikel 6:127 lid 2 BW, waarin is bepaald: Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.
4.9.
Vooropgesteld zij dat nu door partijen niet gesteld of gebleken is dat OBE-One niet nog immer namens OBE-One Vastgoed B.V. i.o., met wie [eiseres] o.a. het Addendum heeft gesloten, mag optreden, het ervoor gehouden moet worden dat zij in beginsel in dit kort geding ingevolge artikel 1.4 en 1.5 van dat Addendum als vorderingsgerechtigde jegens [eiseres] te beschouwen is. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat sec de bevoegdheid tot verrekening bestaat aan de zijde van OBE-One.
4.10.
In artikel 1.4 van het Addendum staat, zoals hiervoor onder 2.2 ook is geciteerd, het volgende: “Verder zal [eiseres] de tweede, en daarmee laatste, openstaande factuur betalen voor de ontwikkeling van huisstijl, ten bedrage van EUR 19.995,--. Deze betaling zal door [eiseres] rechtstreeks aan het Engelse bureau geschieden op dezelfde dat [de voorzieningenrechter begrijpt dat is bedoeld: datum] als de ontvangst van de verkoopprijs van de derden-rekening van de notaris.”
Uit artikel 1.4 blijkt zonder meer van een betalingsplicht van [eiseres] aan Gyro (het in artikel 1.4 bedoelde Engelse bureau) voor een bedrag van € 19.995,00. Uit de als productie C door OBE-One overgelegde correspondentie kan echter worden afgeleid dat [eiseres] , ook na aanmaning daartoe van OBE-One (zie productie D van OBE-One), nog immer niet heeft betaald en dat niet [eiseres] , maar OBE-One door Gyro is aangesproken om tot betaling over te gaan van het bedrag van € 19.995,00 (althans € 19.547,00, zie de als productie C overgelegde e-mail van 4 februari 2015 te 19:23 uur van Gyro aan OBE-One). OBE-One heeft vervolgens met Gyro een betalingsregeling getroffen, in het kader waarvan in elk geval door of namens OBE-One een bedrag van € 5.000,00 is betaald. Volgens [eiseres] gaat het in artikel 1.4 om een derdenbeding, maar dit is, mede gelet op de betwisting door OBE-One, niet aannemelijk. Immers, niet blijkt van aanvaarding van dit beweerdelijke derdenbeding door Gyro. Uit de correspondentie blijkt veeleer dat Gyro, in dit betalingskader, niet van het bestaan van [eiseres] weet. De betalingsplicht van [eiseres] op grond van artikel 1.4 van het Addendum blijft derhalve onverminderd bestaan. In gemeld artikel van het Addendum is betaling gekoppeld aan de ontvangst door [eiseres] van de verkoopprijs van de derdenrekening van de notaris, na notarieel transport van het onroerend goed. Niet gebleken is dat dit notarieel transport (al) heeft plaatsgevonden. Alsdan is geen termijn van betaling overeengekomen en geldt het bepaalde in artikel 6:38 BW, waarin staat: Indien geen tijd voor de nakoming is bepaald, kan de verbintenis terstond worden nagekomen en kan terstond nakoming worden gevorderd.
OBE-One vraagt thans, ter verrekening, nakoming van [eiseres] van haar betalingsplicht van € 19.995,00. De voorzieningenrechter zal de vordering van [eiseres] ten bedrage van € 65.000,00 met dit bedrag verminderen.
De door [eiseres] zijdelings ter zitting gestelde vrees dat dubbel betaald zal worden acht de voorzieningenrechter niet gerechtvaardigd. Verrekening van het bedrag van € 19.995,00 ontslaat [eiseres] immers op grond van artikel 1.4 van het Addendum van haar bestaande betalingsverplichting.
4.11.
In artikel 1.5 van het Addendum staat (zie ook 2.2) het volgende: “ [eiseres] heeft recht op teruggave van de 20% Value Added Tax over het gehele bedrag betaald aan het Engelse bureau voor ontwikkeling van de huisstijl. Dit bedrag over beide betalingen bedraagt EUR 6.665,83 en wordt door [eiseres] overgemaakt op de rekening van OBE-ONE, IBAN
[rekeningnummer]na ontvangst van de verkoopprijs van de derden-rekening van de notaris.”.
Volgens [eiseres] komt OBE-One uit hoofde van artikel 1.5 van het Addendum het bedrag van € 6.665,83 pas toe nadat aan [eiseres] een btw-factuur is gestuurd en ontvangen. Dit betwist OBE-One. De voorzieningenrechter is het met OBE-One eens dat niet uit de tekst van artikel 1.5 van het Addendum blijkt dat het overleggen van een btw-factuur als voorwaarde voor betaling geldt. Evenmin blijkt dit uit de overigens overgelegde processtukken die (mede en enkel) het kader vormen voor de rechtsstrijd tussen partijen in dit kort geding. Hooguit kan in artikel 1.5 gelezen worden dat [eiseres] reeds wetenschap draagt van de btw-factuur. Nu ook hier hetgeen hiervoor onder 4.10 is overwogen ten aanzien van de termijn van betaling en het bepaalde in artikel 6:38 BW geldt en door OBE-One ten titel van verrekening nakoming is gevorderd van betaling van het bedrag van € 6.665,83 van [eiseres] , zal de hiervoor reeds aangeduide vordering van [eiseres] bovendien verminderd worden met het bedrag van € 6.665,83.
4.12.
Na verrekening van gemelde posten resteert voor [eiseres] een aannemelijke vordering op OBE-One van € 38.339,17 (€ 65.000,00 -/- € 19.995,00 -/- € 6.665,83) en zal in feite de meer subsidiaire vordering van [eiseres] kunnen worden toegewezen. Daarbij gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat partijen het erover eens zijn dat voldaan is aan het bepaalde in artikel 4.1 in de Overeenkomst (Nb. in de Overeenkomst is dit artikel aangeduid als 5.1). Dat van een restitutierisico aan de zijde van [eiseres] sprake is, is gesteld noch gebleken. [eiseres] lijkt overigens ook wel in te zien dat de toewijzing van het lagere bedrag rechtens meer in de rede ligt, gelet op de inhoud van haar sommatie d.d. 4 februari 2016 (productie B van OBE-One).
Nu de Overeenkomst is aan te merken als een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW, zal, nu OBE-One daartegen geen verweer heeft gevoerd, de wettelijke rente ex artikel 6:120 lid 2 BW worden toegewezen vanaf 31 december 2015.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.13.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De voorzieningenrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Evenwel heeft [eiseres] in het petitum van de dagvaarding (zie ook hiervoor onder 3.1 sub 2) geen betaling van een specifiek bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, doch enkel verwezen naar de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten. Nu [eiseres] voorts in onvoldoende mate gemotiveerd heeft gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, blijkens punt 11 van de dagvaarding heeft [eiseres] in dat verband enkel gesteld dat zij “pogingen heeft gewaagd voldoening buiten rechte te krijgen” en niet meer dan dat, is de vordering onder 3.1 sub 2, mede gelet op de betwisting van OBE-One, daarom, los van het oordeel ter zake van het spoedeisend belang, niet toewijsbaar.
Uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en alle dagen en uren
4.14.
De tenuitvoerlegging op de minuut zal worden afgewezen. De mogelijkheid daartoe is afgeschaft per 1 januari 2002, omdat heden ten dage zonder tijdsverlies een grosse kan worden afgegeven. Het vonnis zal, anders dan gevorderd, niet uitvoerbaar worden verklaard op alle dagen en uren, nu van de noodzaak daarvan niet is gebleken.
Proceskosten
4.15.
Aangezien elk van partijen als op enig (substantieel) punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt OBE-One om aan [eiseres] ten titel van voorschot te betalen een bedrag van € 38.339,17 (achtendertig duizend driehonderd negenendertig euro en zeventien cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 31 december 2015 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2016.1734/2009