ECLI:NL:RBROT:2016:3008

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
10/680458-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot doodslag en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, heeft op 14 juli 2015 in Dordrecht met een mes meerdere keren in de richting van het lichaam van het slachtoffer gestoken, wat resulteerde in steekwonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet handelingen heeft verricht die gericht waren op het toebrengen van dodelijk letsel, en dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer zou doden. De verdachte heeft ook op 23 juli 2015 in Gorinchem XTC-pillen in zijn bezit gehad, wat in strijd is met de Opiumwet. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, naast terbeschikkingstelling met voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de noodzaak van behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft de verdachte ter beschikking gesteld met voorwaarden, waaronder klinische opname en ambulante behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/680458-15
Datum uitspraak: 21 april 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. L. den Ouden, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Boersma heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair (poging doodslag) en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is integrale vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde.
Aangevoerd is dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte op de plaats delict is geweest en zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. De verdachte heeft vanaf 10 juli 2015 bij de heer [getuige 1] verbleven, hetgeen door [getuige 1] wordt bevestigd. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van de aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige 2] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd nu deze verklaringen op de essentiële onderdelen innerlijk tegenstrijdig en inconsistent zijn.
Gesteld is dat er gelet op het letsel van de aangever, een kras in de nek en een tweetal steekwonden in de arm, geen sprake is van een aanmerkelijke kans dat de toegebrachte verwondingen de dood tot gevolg zouden hebben. De verdachte (als hij de dader al zou zijn) heeft niet willens en wetens het slachtoffer willen doden en de verdachte heeft niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer fataal letsel zou oplopen. Daarnaast blijkt uit de medische verklaring en de 112-melding dat snel medisch ingrijpen niet geboden was. De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 impliciet primair (poging doodslag) ten laste gelegde.
Verder is aangevoerd dat een kras in de nek en oppervlakkige steekwonden niet kunnen worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Er is immers geen sprake van een ziekte zonder uitzicht op volkomen genezing of een uitzicht op voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Onvoldoende is gebleken dat het litteken in het gezicht van de aangever blijvend en ontsierend is. De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 impliciet subsidiair (poging zware mishandeling).
4.2.2.
Beoordeling
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 2] wel geloofwaardig. Na een 112 melding van [slachtoffer] en [getuige 2] zijn agenten op 14 juli 2015 naar de Troelstraweg in Dordrecht gegaan, waar ze hen aantroffen. [slachtoffer] had steekwonden in zijn arm en een kras in zijn nek. Vanaf het eerste moment hebben [slachtoffer] en [getuige 2] de verdachte aangewezen. De verdachte heeft eerst ontkend die dag in Dordrecht geweest te zijn en dit werd ook door een door hem genoemde getuige bevestigd, maar later heeft de verdachte verklaard zich vergist te hebben in de datum en ook uit de gegevens van zijn telefoon blijkt dat de verdachte in Dordrecht was op 14 juli 2015. Het letsel van [slachtoffer] is consistent met zijn verklaring dat de verdachte met een mes naar zijn hals stak en dat hij zich heeft afgeweerd.
Eveneens anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een poging doodslag. De verdachte heeft met een mes stekende bewegingen in de richting van het lichaam en de hals van de verdachte gemaakt en het slachtoffer is daarbij ook daadwerkelijk geraakt, zowel in de arm als in de hals. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is dit handelen van de verdachte zodanig gericht op het toedienen van dodelijk letsel, dat geoordeeld moet worden dat de verdachte minst genomen voorwaardelijke opzet op de dood van het slachtoffer had. In de hals bevinden zich immers meerdere slagaders. De kans dat vitale delen van het lichaam zouden zijn geraakt is daarmee aanmerkelijk. Verdachte heeft die kans, gelet op de doelgerichtheid van zijn gedragingen, het meermalen proberen in te steken op het lichaam en de hals van het slachtoffer, ook welbewust aanvaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (impliciet primair) ten laste gelegde heeft begaan.
Voorts heeft de rechtbank in die bijlage een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde onder 2 heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 14 juli 2015 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes in de hals en arm van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Hij op 23 juli 2015 te Gorinchem opzettelijk aanwezig heeft gehad
5XTC-pillen, zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.poging tot doodslag;

2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij is met name het volgende overwogen.
De verdachte heeft gerichte, stekende bewegingen met een mes gemaakt in de richting van de hals van het slachtoffer . Het slachtoffer heeft hierdoor twee steekwonden in zijn arm en een kras in zijn hals gekregen en het is niet aan de verdachte te danken dat het niet erger is afgelopen. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij in een ruzie met het slachtoffer zonder enige aanleiding een mes heeft gebruikt.
Tevens heeft de verdachte een vijftal XTC-pillen aanwezig gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten die vergelijkbaar zijn met feit 1.
De rechtbank heeft acht geslagen op een psychologisch en een psychiatrisch rapport van
drs. J.P.M. van der Leeuw, psycholoog en drs. C.E. Shapiro-Koss, arts in opleiding tot psychiater onder supervisie van prof. dr. H.J.C. van Marle, psychiater van respectievelijk 25 november 2015 en 24 december 2015.
De psycholoog is van oordeel dat er sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Er is sprake is van langdurig en fors middelenmisbruik in de vorm van alcohol en drugs. De psycholoog acht de vraag hoe dit was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en de vraag naar de beïnvloeding van de ziekelijke stoornis op de gedragskeuzes en gedragingen ten aanzien van het ten laste gelegde, niet te beantwoorden. De psycholoog onthoudt zich van enige aanbeveling.
De psychiater diagnosticeert een alcoholverslaving en misbruik van middelen. De psychiater acht kenmerken van antisociale en narcistische persoonlijkheidsproblematiek aanwezig die duiden op een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling. Van vorenstaande was naar het oordeel van de psychiater ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde, waarbij de gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte werden beïnvloed door zijn verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek. Echter kan niet worden beoordeeld in welke mate deze beïnvloeding heeft plaatsgevonden. De psychiater adviseert een behandeling primair gericht op de verslavingsproblematiek van de verdachte nu dit een behandelbare psychiatrische stoornis betreft. Nu er sprake is van een gebrekkig zelfinzicht en de verdachte vanwege zijn onrijpe afweer en vermijdingsgedrag geneigd is confrontatie uit de weg te gaan en zich aan behandeling te onttrekken, wordt geadviseerd dit te laten plaatsvinden in een klinische, gesloten setting. De psychiater adviseert een plaatsing in een forensisch psychiatrische kliniek in het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert daarom dat er sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte die ook ten tijde van het plegen van het feit aanwezig was.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het door Bouman GGZ, afdeling reclassering opgemaakt rapport over de verdachte. De reclassering signaleert problemen op nagenoeg alle leefgebieden. Er is sprake van verslavingsproblematiek, er zijn kenmerken van persoonlijkheidsproblematiek en de verdachte beschikt over beperkte copingsvaardigheden. Daarnaast is de verdachte dakloos, heeft hij geen inkomen, geen dagbesteding en is er geen sprake van een steunend sociaal netwerk. Naar het oordeel van de reclassering is een gestructureerde behandelomgeving met een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk om tot gedragsbeïnvloeding te komen. Een stevig kader in de vorm van terbeschikkingstelling met een dertiental voorwaarden is naar het oordeel van de reclassering geïndiceerd.
Gelet op enerzijds de ernst van het feit en anderzijds de inhoud van de rapportages zal de rechtbank een combinatie opleggen van enerzijds een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en anderzijds de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf is nadrukkelijk meegewogen dat de verdachte aansluitend op de detentie een (mogelijk langdurige) behandeling zal moeten ondergaan.
Over de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling onder voorwaarden wordt nog het volgende overwogen:
- De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met voorwaarden. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het onder 1 bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling.
- Anders dan door de raadsvrouw is aangevoerd is voor oplegging van de terbeschikkingstelling niet vereist dat wordt vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen de stoornis en het strafbare feit (HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1311).
- Aan de terbeschikkingstelling zullen de voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 25 maart 2016, behoudens de mogelijkheid van een kortstondige crisisopname (onderdeel van voorwaarde 3) nu een dergelijke opname een rechterlijke toetsing vereist. De verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
- Vastgesteld wordt dat het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
- Vastgesteld wordt dat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. Indien het tot een omzetting van de voorwaardelijke TBS tot een onvoorwaardelijke TBS mocht komen, dan kan de totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Alles afwegend worden na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 37a, 38, 38a, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht
en de artikelen 2 en 11 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
terbeschikkinggestelde werkt mee aan een klinische opname in FPK Assen of soortgelijke instelling;
terbeschikkinggestelde werkt, aansluitend op de klinische behandeling, mee aan ambulante behandeling en het resocialisatietraject dat door de reclassering en zijn behandelaren wordt uitgezet, ook als dit een plaatsing in een RIBW of begeleid woontraject inhoudt;
terbeschikkinggestelde werkt na de klinische behandeling mee aan ambulant Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT);
terbeschikkinggestelde verandert niet van (verblijfs-)adres zonder toestemming van de reclassering;
terbeschikkinggestelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van zijn behandelaar(s) en de reclassering;
terbeschikkinggestelde onthoudt zich van drugs en alcohol en werkt mee aan urinecontroles hierop;
terbeschikkinggestelde heeft in overleg met de reclassering een, naar zijn vermogen, adequate dagbesteding;
terbeschikkinggestelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt zo nodig mee aan budgetbeheer;
terbeschikkinggestelde stelt zich begeleidbaar op en geeft openheid van zaken omtrent alle levensgebieden;
terbeschikkinggestelde mag zich niet zonder toestemming van de reclassering in het buitenland bevinden;
terbeschikkinggestelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
terbeschikkinggestelde zal medewerking verlenen aan het verstrekken van een pasfoto en informatie, zoals bedoeld in het kader van het landelijk opgestelde opsporingsbeleid ten aanzien van terbeschikkinggestelden;
terbeschikkinggestelde onthoudt zich van het plegen van strafbare feiten;
geeft aan Bouman GGZ, afdeling reclassering opdracht de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. S.R.B. Walther en A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 14 juli 2015 te Dordrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd
[slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp in de nek/hals en/of arm van die [slachtoffer] heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij
op of omstreeks 23 juli 2015 te Gorinchem opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 5,5 stuks XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine),
zijnde MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet.