ECLI:NL:RBROT:2016:3007

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
C/10/485523 / HA ZA 15-1002
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over proceskostenveroordeling en executoriaal beslag met betrekking tot eerdere vonnissen en arresten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen eisers en gedaagden over een proceskostenveroordeling en de rechtmatigheid van executoriaal beslag. De procedure is gestart door eisers, waaronder een stichting, die zich verzetten tegen het executoriaal beslag dat gedaagden onder zichzelf hebben gelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er eerder in kort geding is geprocedeerd en dat er verschillende vonnissen en arresten zijn gewezen door de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch en het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers afgewezen, omdat gedaagden reeds een verrekening hadden toegepast, waardoor het executoriaal beslag overbodig was geworden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vorderingen van eisers geen rechtsgrond hadden, aangezien zij al beschikten over een executoriale titel in de vorm van een grosse van het arrest van het gerechtshof. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen sprake was van gebreken of vormfouten die de nietigheid van de eerdere vonnissen zouden rechtvaardigen. Uiteindelijk zijn eisers veroordeeld in de proceskosten van gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/485523 / HA ZA 15-1002
Vonnis van 20 april 2016
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de stichting
[eiser 2],
gevestigd te Eindhoven,
eisers,
advocaat mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. I.B. Jansse te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 april 2015, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 2 juni 2015, met producties;
  • het vonnis van 28 augustus 2015 van de kantonrechter te Rotterdam, waarbij de kantonrechter de zaak heeft verwezen naar de civiele kamer van deze rechtbank;
  • de brief van 16 december 2015 van de rechtbank, waarbij partijen zijn opgeroepen voor de comparitie van partijen;
  • de brief van 18 januari 2016 van de rechtbank, waarbij de datum van de comparitie van partijen nader is bepaald;
  • het faxbericht van 30 maart 2016 van mr. Jansse, met als bijlage een exploot van 31 mei 2013;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 4 april 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is in kort geding geprocedeerd voor de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch en in hoger beroep voor het gerechtshof 's-Hertogenbosch.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft op 27 oktober 2011 vonnis gewezen, op 31 oktober 2011 een herstelvonnis en op 31 januari 2012 een vonnis.
2.3.
De vonnissen van 27 oktober en 31 oktober 2011 zijn gewezen nadat [eisers] een wrakingsverzoek hadden ingediend tegen de voorzieningenrechter. Bij beschikking van 29 november 2011 van de wrakingskamer van de rechtbank 's-Hertogenbosch is het verzoek tot wraking van de behandelend voorzieningenrechter toegewezen. Het vonnis van 31 januari 2012 is door een andere voorzieningenrechter gewezen.
2.4.
Bij arrest van 28 mei 2013 in de zaak met nummer HD 200.100.000/01 heeft het gerechtshof de vonnissen van 27 oktober en 31 oktober 2011 vernietigd. Daarbij heeft het gerechtshof [gedaagden] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, tot op dat moment aan de zijde van [eisers] begroot op € 1.815,00 aan verschotten en op € 2.316,00 aan salaris advocaat.
2.5.
Bij een op dezelfde datum en door dezelfde kamer van het gerechtshof gewezen arrest in de zaak met nummer HD 200.103.021/01, heeft het gerechtshof het vonnis van 31 januari 2012 gedeeltelijk vernietigd en gedeeltelijk bekrachtigd. De beslissing van het gerechtshof onder de nummers 5.1 tot en met 5.11 luidt als volgt:
'Het hof:
5.1
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 31 januari 2013 [lees: 2012; toevoeging rb] voor wat betreft de oordelen zoals weergegeven in r.o. 5.1 t/m 5.6 en 5.9 van dit vonnis;
en, opnieuw rechtdoende:
5.2
verbiedt [eisers] om na betekening van dit arrest uitlatingen te doen en/of geschriften te (laten) verspreiden over [het advocatenkantoor van gedaagden] of [gedaagde 3] die het beeld oproepen dat [gedaagde 3] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van bedrog, oplichting, valsheid in geschrifte en/of het aannemen van een valse hoedanigheid en/of samenspanning;
5.3
veroordeelt [eisers] hoofdelijk om aan [gedaagde 3] c.s. een dwangsom te betalen van € 10.000,= voor iedere keer dat [eiser 1] of [eiser 2] niet aan de in r.o. 5.2 genoemde hoofdveroordeling voldoet, onder bepaling dat terzake geen dwangsommen meer worden verbeurd indien in totaal aan [gedaagde 3] c.s. een bedrag is verbeurd ter hoogte van € 30.000,=;
5.4
verbiedt [eisers] om na betekening van dit vonnis op het internet kopieën te (doen) plaatsen van de pleitnota van 6 april 2009 of van het stuk getiteld proces-verbaal van aangifte d.d. 24 maart 2005, dan wel het proces-verbaal van aangifte van 15 november 2006;
5.5
veroordeelt [eisers] hoofdelijk om aan [gedaagde 3] c.s. een dwangsom te betalen van € 10.000,= voor iedere keer dat [eiser 1] of [eiser 2] niet aan de in r.o. 5.4 genoemde hoofdveroordeling voldoet, onder bepaling dat ter zake geen dwangsommen meer worden verbeurd indien in totaal aan [gedaagde 3] c.s. een bedrag is verbeurd ter hoogte van € 30.000,=;
5.6
gebiedt [eisers] om binnen vijf dagen na betekening van dit arrest de op internet geplaatste publicaties als genoemd in r.o. 4.8.2 te (laten) verwijderen en voorts alle overige publicaties van internet te (laten) verwijderen voor zover daarin uitlatingen worden gedaan over [het advocatenkantoor van gedaagden] of [gedaagde 3] die het beeld oproepen dat [gedaagde 3] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van bedrog, oplichting, valsheid in geschrifte en/of het aannemen van een valse hoedanigheid en/of samenspanning;
5.7
veroordeelt [eisers] hoofdelijk om aan [gedaagde 3] c.s. een dwangsom te betalen van € 10.000,= voor iedere keer dat [eiser 1] of [eiser 2] niet aan de in r.o. 5.6 genoemde hoofdveroordeling voldoet, onder bepaling dat geen dwangsommen meer worden verbeurd indien in totaal aan [gedaagde 3] c.s. een bedrag is verbeurd ter hoogte van € 30.000,=;
5.8
bekrachtigt het beroepen vonnis voor wat betreft het oordeel zoals weergegeven in r.o. 5.7 daarvan;
5.9
bekrachtigt het beroepen vonnis voor wat betreft het oordeel zoals weergegeven in r.o. 5.8 daarvan, zij het onder bepaling dat ter zake geen dwangsommen meer worden verbeurd indien in totaal aan [gedaagde 3] c.s. een bedrag is verbeurd ter hoogte van € 30.000,=;
5.1
bekrachtigt het beroepen vonnis voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
5.11
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [gedaagde 3] c.s. worden begroot op € 666,= aan verschotten en op € 2.316,= aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.'
2.6.
Het vonnis van 31 januari 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank
's-Hertogenbosch, voor zover dit bij het hiervoor genoemde arrest door het gerechtshof is bekrachtigd, althans niet is vernietigd, luidt onder de nummers 5.7., 5.8. en 5.10. tot en met 5.14. als volgt:
'5.7. gebiedt [eisers] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis volledige opgave te doen aan [gedaagde 3] c.s. van alle websites die op hun naam zijn geregistreerd, althans websites waartoe zij gemachtigd/bevoegd zijn en in staat om content (artikelen, teksten, foto's) aan toe te voegen en van alle websites waarop door hen de naam van tenminste een van eisers en/of [het advocatenkantoor van gedaagden] is vermeld;
5.8.
veroordeelt [eisers] om aan [gedaagde 3] c.s. een dwangsom te betalen van € 10.000,-- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.7. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen en per verzwegen website;
(…)
5.10.
verbiedt [eisers] zich gedurende een jaar na betekening van dit vonnis zich te begeven naar en/of zich te bevinden:
a. binnen een straal van 500 meter rond het advocatenkantoor [het advocatenkantoor van gedaagden] aan de Westersingel 94 te (3015 LC) Rotterdam;
b. binnen de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek van de gemeente Rotterdam, waarin de woning van [gedaagde 3] aan [adres van gedaagde 3] gelegen is;
c. binnen een straal van 100 meter rond de persoon [gedaagde 3] (met uitzondering van de momenten dat partijen elkaar dienen te treffen in het kader van mondelinge behandelingen van zaken waarbij zij beiden partij dan wel betrokken zijn;
5.11.
veroordeelt [eisers] om aan [gedaagde 3] c.s. een dwangsom te betalen van € 25.000,-- voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.10. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen;
5.12.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
5.13.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 3] c.s. tot op heden begroot op € 1.185,81;
5.14.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;'
2.7.
Tegen de op 28 mei 2013 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch tussen partijen gewezen arresten is geen beroep in cassatie ingesteld.
2.8.
Het vonnis van 31 januari 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank
's-Hertogenbosch hebben [gedaagden] op 3 februari 2012 aan [eisers] doen betekenen, met bevel om aan de inhoud daarvan te voldoen.
2.9.
Het arrest van 28 mei 2013 in de zaak met nummer HD 200.103.021/01 hebben [gedaagden] op 31 mei 2013 aan [eisers] doen betekenen, met bevel om aan de inhoud daarvan te voldoen. In dat exploot is tevens een bevel tot betaling van de daarin genoemde bedragen gedaan, onder vermelding van:
'Waarop in mindering kan strekken:
(…)
Verrekening van proceskosten arrest d.d. 28-05-2013
Zaaknummer HD 200.100.000/01 € 4.131,00'
2.10.
Het arrest van 28 mei 2013 in de zaak met nummer HD 200.100.000/01 hebben [eisers] op 8 juli 2013 aan [gedaagden] doen betekenen, met bevel om de proceskosten ad € 4.131,00 en de kosten van het exploot ad € 91,31 te betalen.
2.11.
Bij exploot van 12 juli 2013 hebben [gedaagden] aan [eisers] doen aanzeggen dat zij executoriaal beslag onder zichzelf leggen op de vordering ten bedrage van € 4.131,00 die [gedaagden] uit hoofde van het arrest van 28 mei 2013 in de zaak met nummer HD 200.100.000/01 aan [eisers] verschuldigd waren.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
het executoriaal beslag onder zichzelf van [gedaagden] onrechtmatig zal verklaren;
zal bevelen het onrechtmatig gelegde executoriaal beslag onder zichzelf op te heffen;
zal verbieden dat [gedaagden] verrekening toepassen;
[gedaagden] zal veroordelen, hoofdelijk, des de één betalende de ander zal zijn bevrijd, aan [eisers] te betalen een bedrag van € 4.131,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te rekenen vanaf de dag van verzuim, 8 juli 2013, tot de dag der algehele voldoening;
[gedaagden] zal veroordelen in de kosten van het geding, een en ander in goede justitie te bepalen.
3.2.
[gedaagden] voeren gemotiveerd verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [eisers] in de kosten van het geding.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen hebben - naar de rechtbank begrijpt uit onder meer pagina zes, eerste alinea, van de dagvaarding - de strekking om te bewerkstelligen dat de tenuitvoerlegging van het arrest van 28 mei 2013 in de zaak met nummer HD 200.100.000/01 niet langer wordt geblokkeerd. In het bijzonder gaat het dan om de daarin ten gunste van [eisers] en ten laste van [gedaagden] uitgesproken kostenveroordeling ten bedrage van € 4.131,00. Het financiële belang van de zaak is dus relatief beperkt. De kantonrechter heeft de zaak echter naar de civiele kamer van de rechtbank verwezen omdat het om een executiegeschil gaat.
4.2.
De vorderingen zullen worden afgewezen. Daartoe is het volgende redengevend.
4.3.
Op grond van artikel 6:127 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Lid 1 van hetzelfde artikel bepaalt dat wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met de vordering verrekent, beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijke beloop teniet gaan.
4.4.
Reeds in het op 31 mei 2013 aan [eisers] betekende exploot (zie hiervoor onder 2.9) hebben [gedaagden] aan [eisers] verklaard dat zij hun schuld uit hoofde van het arrest van 28 mei 2013 in de zaak met nummer HD 200.100.000/01 verrekenden met hun vorderingen uit het door het gerechtshof 's-Hertogenbosch op dezelfde datum gewezen arrest in de zaak met nummer HD 200.103.021/01 en het vonnis van 31 januari 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Daarmee zijn over en weer de verbintenissen tot hun gemeenschappelijke beloop teniet gegaan. [eisers] hadden er om die reden geen belang bij om eerstgenoemd arrest op 8 juli 2013 nog aan [gedaagden] te laten betekenen.
4.5.
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat het executoriaal beslag dat [gedaagden] op 12 juli 2013 onder zichzelf hebben doen leggen overbodig was. Verrekening had immers reeds plaatsgevonden op 31 mei 2013. [gedaagden] waren op 12 juli 2013 niets meer verschuldigd aan [eisers] Het eigenbeslag heeft dus geen doel getroffen. [eisers] hebben dan ook geen belang bij hun vorderingen als genoemd onder 3.1 sub 1 en 2. Voor een aan [gedaagden] op te leggen verbod om verrekening toe te passen - als onder 3.1 sub 3 genoemd - bestaat geen grond. Verrekening is reeds vóór het uitbrengen van de dagvaarding in deze zaak toegepast. De bevoegdheid daartoe vloeide voort uit artikel 6:127 BW.
4.6.
De onder 3.1 sub 4 genoemde vordering van [eisers] om [gedaagden] te veroordelen om een bedrag van € 4.131,00 aan [eisers] te betalen, mist een rechtsgrond. Het genoemde bedrag betreft de door het gerechtshof 's-Hertogenbosch ten gunste van [eisers] en ten laste van [gedaagden] uitgesproken kostenveroordeling. Voor het bedrag van die proceskostenveroordeling beschikken [eisers] reeds over een executoriale titel in de vorm van de grosse van het arrest van 28 mei 2013 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaak met nummer HD 200.100.000/01. Dat die grosse niet meer ten uitvoer kan worden gelegd omdat het verschuldigde bedrag reeds is verrekend, doet daar niet aan af. Er bestaat in ieder geval geen grond om [gedaagden] nogmaals tot betaling van dat bedrag te veroordelen.
4.7.
[eisers] hebben zich in deze procedure beroepen op 'gebreken en schendingen van vormvoorschriften van de openbare aard, bedreigd met de sanctie van nietigheid.' Naar aanleiding van de diverse stellingen van [eisers] daaromtrent merkt de rechtbank nog het volgende op. Indien de wet in enigerlei artikel in samenhang met een genoemd gebrek of een genoemde schending van een vormvoorschrift het woord nietigheid vermeldt, zijn de daaraan te verbinden consequenties niet steeds zo ingrijpend als [eisers] op grond van de tekst van de wet kennelijk veronderstellen. Veelal zal dienen te worden beoordeeld wat de ratio is van de betreffende bepaling en, tegen die achtergrond, of degene die zich in een procedure op het vermeende gebrek of de vormfout beroept door dat gebrek of die vormfout onredelijk is benadeeld in een belang dat door de geschonden norm wordt beschermd.
4.8.
[eisers] stellen dat de executoriale beslagen onder zichzelf van [gedaagden] niet voldoen aan de artikelen 700 e.v. jo. 724 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank wijst erop dat de door [eisers] genoemde artikelen betrekking hebben op conservatoire beslagen. Het beslag dat [gedaagden] onder zichzelf hebben doen leggen, is een executoriaal beslag. Een te leggen executoriaal beslag hoeft niet te voldoen aan de eisen die de wet stelt aan een te leggen conservatoir beslag. Relevant is dit verder niet omdat reeds voorafgaande aan het gelegde beslag verrekening had plaatsgevonden, zodat het beslag overbodig was en geen doel meer kon treffen. Kennelijk hebben [gedaagden] dit beslag niettemin ten overvloede doen leggen om aan de door [eisers] geïnstrueerde deurwaarder duidelijk te maken dat er geen grond bestond voor in opdracht van [eisers] - in vervolg op de betekening van de executoriale titel - jegens hen te treffen executiemaatregelen.
4.9.
[eisers] stellen dat bij het leggen van het executoriaal eigenbeslag is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 430 lid 3 Rv. In genoemd artikel is bepaald dat de grosse van in Nederland gewezen vonnissen en andere bij de wet als executoriale titel aangewezen stukken niet ten uitvoer kunnen worden gelegd dan na betekening aan de partij tegen wie de executie zich zal richten. Betekening aan [eisers] heeft echter plaatsgevonden. De rechtbank verwijst naar hetgeen bij de vaststaande feiten onder 2.8 en 2.9 is vermeld. Ook dit is verder echter niet relevant. Verrekening door [gedaagden] had ook kunnen plaatsvinden zonder betekening van de executoriale titels.
4.10.
[eisers] stellen dat van het kortgedingvonnis van 31 januari 2012 twee verschillende versies bestaan, die beide niet als grosse kunnen worden aangemerkt. [eisers] beroepen zich in dit verband op een uitspraak van 20 november 2012 van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders. De rechtbank overweegt hierover als volgt. [gedaagden] hebben er terecht op gewezen dat de beslissing van 20 november 2012 van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders is vernietigd bij beslissing van 17 december 2013 van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam. Naar de rechtbank begrijpt, bestaat er bij [eisers] niettemin nog enig misverstand over hoe de grosse van een vonnis eruit zou moeten zien. In voornoemde beslissing van 17 december 2013 heeft het gerechtshof Amsterdam in dit verband onder 6.3 het volgende overwogen:
'Artikel 230 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat het vonnis wordt ondertekend door de rechter en de griffier. Van het vonnis bestaat maar één origineel. Die versie wordt ‘de minuut’ genoemd. Die minuut wordt niet aan partijen verstrekt, maar blijft op de griffie van de rechtbank.
Een grosse is weliswaar een afschrift van die minuut, maar een bijzondere vorm van een afschrift. De grosse wordt door de griffier klaargemaakt om als executoriale titel te kunnen dienen; artikel 231 lid 1 Rv. Artikel 430 Rv vereist dat de partij die het vonnis wil tenuitvoerleggen eerst de grosse van het vonnis aan de wederpartij dient te betekenen. Anders dan het gewone afschrift van het vonnis, bevat de grosse aan het hoofd de woorden “In naam des Konings” (ten tijde van het betekenen in de onderhavige zaak was dat nog “In naam der Koningin”).
Anders dan waarvan klagers uitgaan, wordt de grosse niet door de rechter en griffier ondertekend; zij tekenen immers maar eenmaal en dat is op het origineel, de minuut. Om toch te waarmerken dat de grosse een afschrift van het vonnis is, wordt door de griffier op de grosse vermeld “w.g. griffier” en “w.g. rechter”. De griffier verklaart daarmee dat het origineel was getekend door de griffier en de rechter. Die verklaring van de griffier wordt dan weer voorzien van zijn handtekening.
Het stuk dat op 3 februari 2012 door de gerechtsdeurwaarder aan klager sub 1 werd betekend, vermeldde aan het hoofd de woorden “In naam der Koningin”, aan het slot de vermeldingen “w.g. de griffier” en “w.g. de rechter” en “Voor eerste grosse, de griffier van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch” een handtekening van de griffier en een handgeschreven datering “31 januari 2012”.'
4.11.
De door [eisers] als productie 5a bij dagvaarding overgelegde pagina's zijn kopieën van een afgegeven grosse. De als productie 5b overgelegde pagina's zijn kopieën van het door de voorzieningenrechter en de griffier ondertekende origineel van het vonnis, dat wil zeggen: van de minuut. Naar de rechtbank aanneemt, is als extra service aan de advocaten van partijen direct na de uitspraak van het vonnis een kopie van de minuut aan de advocaten gefaxt, zodat zij reeds van de inhoud van het vonnis konden kennisnemen voordat een grosse was afgegeven. Nadien is uiteraard alsnog een grosse afgegeven. [eisers] hebben hier ten onrechte uit afgeleid dat er twee verschillende versies van het vonnis zijn. Van een gebrek of vormfout, bedreigd met de sanctie van nietigheid, is geen sprake.
4.12.
[eisers] stellen dat de in het exploot van het executoriale eigenbeslag vermelde grosse van het arrest van 28 mei 2013 lijdt aan nietigheid. Daartoe voeren zij aan dat bij inzage van het dossier is geconstateerd dat de minuut is ondertekend door twee niet bij de behandeling van het dossier betrokken personen. [eisers] stellen dat sprake is van een schending van artikel 230 lid 3 Rv. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Artikel 230 lid 3 Rv vermeldt dat bij een meervoudige kamer het vonnis door de voorzitter en de griffier wordt ondertekend. Het artikel vermeldt echter tevens dat het vonnis ook kan worden ondertekend door de rechter die het uitspreekt. Naar de rechtbank begrijpt, is het arrest van 28 mei 2013 ondertekend door de rolraadsheer en de griffier. Kennelijk zijn de arresten uitgesproken door de rolraadsheer en ondertekend door die rolraadsheer en de daarbij betrokken griffier. Ook hier geldt dat 'uitspreken' niet al te letterlijk dient te worden genomen. In feite is er sprake van openbaar maken, waarmee de uitspraak wordt geacht te zijn uitgesproken. Er is in ieder geval geen sprake van een gebrek of vormfout, bedreigd met de sanctie van nietigheid. Voorts hebben [gedaagden] terecht aangevoerd dat indien er wel sprake zou zijn geweest van een dergelijk gebrek of een dergelijke vormfout, hetzelfde gebrek en/of dezelfde vormfout zou kleven aan het andere arrest dat tussen dezelfde partijen op dezelfde dag door dezelfde kamer van het gerechtshof is gewezen, op welk arrest [eisers] hun vorderingen in essentie baseren.
4.13.
[eisers] stellen dat het gerechtsdeurwaarderskantoor LAVG, vestiging Eindhoven, bezoekadres Ukkelstraat 10, niet is ingeschreven in het Handelsregister en niet voldoet aan artikel 2:186 lid 1 BW. Alle exploten uitgereikt door LAVG vestiging Eindhoven voldoen in de visie van [eisers] niet aan artikel 439 lid 3 Rv, ter zake van de verplichte domiciliekeuze op straffe van nietigheid. Het gerechtsdeurwaarderskantoor heeft naar de mening van [eisers] juridisch/wettelijk nooit bestaan. Dit leidt naar hun oordeel tot substantiële nietigheid van rechtswege. De rechtbank acht de door [eisers] getrokken conclusies onjuist. Artikel 2:186 BW schrijft - voor zover van belang - voor dat uit alle geschriften die van een vennootschap uitgaan de volledige naam van de vennootschap en haar woonplaats duidelijk moeten blijken. Aan het niet-nakomen van deze verplichtingen is echter geen civielrechtelijke sanctie verbonden. De visie dat het gerechtsdeurwaarderskantoor nooit heeft bestaan, is onjuist. In de overgelegde exploten is woonplaats gekozen aan de Ukkelstraat 10 ten kantore van de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders. Daarmee is sprake van de in artikel 440 lid 1 aanhef en onder c Rv genoemde woonplaatskeuze. Opmerking verdient voorts dat de niet-naleving van een voorschrift als het genoemde in artikel 440 lid 1 aanhef en onder c Rv slechts tot nietigheid leidt ingeval degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld in een belang dat door de geschonden norm wordt beschermd (HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR2013:CA3771). Dat daarvan sprake is, is gesteld noch gebleken.
4.14.
Ter zitting is van de zijde van [eisers] nog opgemerkt dat zij al het mogelijke hebben gedaan om te voorkomen dat zij de aan hen opgelegde dwangsommen zouden verbeuren. Voor een deel is het in hun visie echter onmogelijk om aan de opgelegde geboden te voldoen. De rechtbank merkt hierover ten overvloede het volgende op. Aan de rechtbank ligt niet voor of en in welke mate [eisers] dwangsommen hebben verbeurd (zie artikel 611d Rv). Op basis van hetgeen in deze procedure is gesteld en gebleken, zou de rechtbank dat ook niet kunnen beoordelen. De rechtbank wijst er echter op dat de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch in het vonnis in kort geding van 31 januari 2012 onder 5.7 heeft bepaald:
5.12.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
4.15.
Voorts heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch in de zaak met nummer HD 200.103.021/01 in het arrest van 28 mei 2013 onder 5.3, 5.5, 5.7 en 5.9 bepaald dat ter zake van de opgelegde ge- en verboden geen dwangsommen meer worden verbeurd indien in totaal aan [gedaagde 3] c.s. een bedrag is verbeurd ter hoogte van € 30.000,00. Er zijn in de betreffende uitspraken derhalve waarborgen ingebouwd om enerzijds [eisers] te motiveren om de opgelegde ge- en verboden na te leven, maar anderzijds te voorkomen dat [eisers] in totaal dwangsommen van zodanige omvang zouden verbeuren dat dit alle relevante omstandigheden in aanmerking nemende naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Het is echter niet aan de rechtbank om daar in deze procedure over te oordelen.
4.16.
Nu de vorderingen van [eisers] worden afgewezen, zijn zij aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Daarom zullen zij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 285,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.189,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.189,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2016.
[1729/2869]