ECLI:NL:RBROT:2016:298

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
C/10/485773 / HA RK 15-821
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen heffing griffierecht in faillissementszaken met meerdere verzoeken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 januari 2016 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen de heffing van griffierechten door de griffier. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft verzet aangetekend tegen de beslissing van de griffier om driemaal griffierecht van € 613,00 in rekening te brengen voor een faillissementsverzoekschrift dat betrekking had op een vennootschap onder firma en haar twee vennoten. De verzoeker stelde dat er feitelijk sprake was van één verzoekschrift, en dat de griffier ten onrechte drie afzonderlijke griffierechten had geheven. De rechtbank heeft de argumenten van de verzoeker en de griffier zorgvuldig afgewogen. De griffier verdedigde zijn standpunt door te stellen dat er in dit geval drie zelfstandige verzoeken waren, aangezien het faillissement van zowel de vennootschap als de vennoten afzonderlijk moest worden beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de griffier terecht driemaal griffierecht in rekening had gebracht, omdat de verzoeken afzonderlijk moesten worden behandeld. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Hoge Raad en concludeerde dat de heffing van griffierecht in deze situatie gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en liet de beslissing van de griffier in stand.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/10/485773 / HA RK 15-821
Beschikking van 8 januari 2016
in de zaak van
[verzoeker],
advocaat van de besloten vennootschap
Maxitel Telecom B.V., verzoekster in FT RK 15-483, 15-484 en 15-485 (Maxitel Telecom / Cosmopolitan Props, Maxitel Telecom / Francis en Maxitel Telecom / Francis) (hierna: het verzoekschrift),
kantoorhoudende te Ede,
verzoeker,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK,
gevestigd te Rotterdam,
verweerder.
Partijen worden hierna aangeduid met ‘ [verzoeker] ’ en ‘de griffier’.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzetschrift ex artikel 29 Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) van 14 september 2015 van [verzoeker] ;
  • het e-mailbericht van 23 september 2015 van [persoon1] , senior juridisch medewerker, rechtbank Rotterdam;
  • het verweerschrift van de zijde van de griffier van 23 oktober 2015, met bijlage;
  • het faxbericht van 24 november 2015 van [verzoeker] ;
  • het faxbericht van 27 november 2015 van [verzoeker] .
1.2.
Uit het verweerschrift volgt dat de griffier geen belang ziet bij het plannen van een zitting. Bij brief van 27 november 2015 heeft [verzoeker] aangegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling. Het verzet zal derhalve zonder mondelinge behandeling worden afgedaan.

2.De inhoud van het verzet

2.1.
[verzoeker] komt in verzet tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht van driemaal een bedrag van € 613,00 voor het door hem namens zijn cliënte bij de rechtbank ingediende verzoekschrift dat is gericht tegen de vennootschap onder firma Cosmopolitan Props alsmede haar beide vennoten. [verzoeker] verzoekt over te gaan tot creditering van tweemaal een bedrag van € 613,00.
2.2.
[verzoeker] voert daartoe het volgende aan. De griffier heeft het verzoek bevestigd als één verzoekschrift, met zaaknummer 482672. Het feit dat het verzoek behandeld wordt als drie separate zaken maakt niet dat er door verzoeker meer dan één verzoekschrift ingediend is. De heffing van driemaal griffierecht is daardoor in strijd met de wet griffierechten burgerlijke zaken. Voorts wordt in een reguliere dagvaardingsprocedure met meer gedaagden ook éénmaal griffierecht in rekening gebracht. In dergelijke procedure bestaat tevens de mogelijkheid dat niet tegen deze gedaagden een eensluidend vonnis wordt gewezen. Tevens wijst [verzoeker] op een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2015:7347) waar de rechtbank heeft geoordeeld dat slechts éénmaal griffierecht in rekening gebracht behoort te worden.
2.3.
De griffier voert verweer en stelt daartoe – samengevat – het volgende. De griffier is van mening dat een juist bedrag aan griffierecht is geheven. De griffier verwijst in zijn verweerschrift voor nadere toelichting naar een reactie d.d. 23 september 2015 van [persoon1] , senior juridisch medewerker in het team Insolventie. De griffier stelt dat artikel 4 lid 3 Faillissementswet (Fw) bepaalt dat de aangifte ten aanzien van een vennootschap onder firma de naam en woonplaats van elk der hoofdelijk verbonden vennoten moet inhouden. Mr. [verzoeker] heeft niet alleen de naam en woonplaats van de vennoten in het verzoekschrift opgenomen. Ook is expliciet in het verzoekschrift om het faillissement van de vennoten verzocht. Voor de beoordeling van de heffing van griffierecht maakt het geen verschil dat er drie faillissementsverzoeken in één papieren stuk zijn opgenomen. Van belang is wat er door verzoeker in het faillissement wordt verzocht. In dit geval wordt het faillissement van de vof en haar vennoten verzocht. Voorts blijkt uit de vermelding van drie rekestnummers en de vermelding van drie namen in de oproepbrief bij het verzoekschrift dat er sprake is van meerdere faillissementsverzoeken. Iedere gerekestreerde is apart opgeroepen en kan afzonderlijk verweer voeren. De rechtbank dient bij de behandeling driemaal te beoordelen of er sprake is van een faillissementstoestand. Het is mogelijk dat de verzoeken gezamenlijk worden behandeld. Dit is echter geen vaststaand feit. Het is aan de behandelend rechter om dat te bepalen. De beoordeling van de verzoeken zal te allen tijde afzonderlijk plaatsvinden. De rechter zal voor elke verweerder ook afzonderlijk vonnis wijzen. De griffier stelt dat elk van de gefailleerden een rechtsmiddel kan instellen tegen het uitgesproken faillissement. De griffier merkt op dat dit in onderhavige zaak ook is gebeurd. Op 31 augustus en 1 september 2015 is door de vof en haar vennoten (ieder afzonderlijk) verzet ex artikel 8 Fw ingesteld tegen de vonnissen van 18 augustus 2015. Deze verzetschriften zijn op 11 september 2015 door de rechtbank behandeld. Ter zitting zijn de verzetschriften van de vof en vennoot 2 ingetrokken. Bij vonnis van 17 september 2015 is het vonnis ten aanzien van het faillissement van vennoot 1 vernietigd en het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. De vof en vennoot 2 zijn nog steeds failliet. De griffier verzoekt tot afwijzing van het gedane verzoek tot creditering van hetgeen te veel in rekening is gebracht.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal het verzet ongegrond verklaren, nu de griffier voor het faillissementsverzoekschrift van de cliënte van [verzoeker] terecht driemaal griffierecht in rekening heeft gebracht.
3.2.
De rechtbank overweegt dat een verzoeker het griffierecht is verschuldigd vanaf de indiening van het verzoekschrift. Het griffierecht voor niet-natuurlijke personen bij de rechtbank voor andere zaken dan kantonzaken voor een verzoek van onbepaalde waarde bedraagt € 613,00, zoals vermeld in de bijlage behorend bij de Wgbz.
3.3.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 6 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:251) bepaald dat een schuldeiser, indien hij niet alleen het faillissement van een vof maar ook dat van de vennoten wil bewerkstelligen, in zijn verzoekschrift ten aanzien van ieder van hen afzonderlijk het faillissement dient te verzoeken, en de rechter dient te onderzoeken of ook ten aanzien van de vennoten afzonderlijk aan de voorwaarden voor faillietverklaring is voldaan. De Hoge Raad komt hiermee terug van zijn vaste rechtspraak. Zo kan een vennoot, in tegenstelling tot de vof zelf, voldoende (privé) vermogen hebben om zowel de schuldeisers van de vof als zijn privéschuldeisers te voldoen; ook als hij bepaalde vorderingen niet voldoet, brengt dat nog niet noodzakelijkerwijs mee dat hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Voorts is van belang dat, in verband met het feit dat de vof een afgescheiden vermogen heeft, de vorderingen op de vof en op de vennoten als afzonderlijke (samenlopende) vorderingen moeten worden beschouwd, die onafhankelijk van elkaar kunnen worden ingesteld en verhaald. In verband daarmee is het mogelijk dat een vennoot een hem persoonlijk toekomend verweermiddel (bijvoorbeeld een tegenvordering) kan aanvoeren tegen de vordering van de aanvrager van het faillissement of van andere schuldeisers. Ook de invoering van de schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen heeft tot gevolg dat toepassing van de voorheen vaste rechtspraak niet langer op zijn plaats is. Verder overweegt de Hoge Raad dat in het arrest van het Hof van Justitie van 15 december 2011 (ECLI:EU:C:2011:838) besloten ligt dat de rechter ten aanzien van elke schuldenaar afzonderlijk dient te bepalen of hem op grond van artikel 3 lid 1 dan wel artikel 3 lid 2 Insolventieverordening internationale bevoegdheid toekomt om een insolventieprocedure te openen. De eerdere rechtspraak van de Hoge Raad is daarmee niet te verenigen. Voorts overweegt de Hoge Raad dat het op gespannen voet staat met de aan artikel 6 EVRM ten grondslag liggende beginselen om een vennoot in privé failliet te verklaren, zonder dat dit ook ten aanzien van hem afzonderlijk is verzocht en zonder dat is onderzocht of hij ook in privé verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen.
De rechtbank dient de vennoten de gelegenheid te bieden tot het voeren van afzonderlijk verweer. In dat verband heeft de rechter de mogelijkheid om niet tegelijkertijd op de onderscheiden faillissementsverzoeken te beslissen, bijvoorbeeld in het geval dat een vennoot in reactie op het faillissementsverzoek een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft gedaan (in welk geval de behandeling van dat verzoek tot faillietverklaring wordt geschorst). Het voorgaande kan meebrengen dat de vof failliet wordt verklaard en (een van) de vennoten niet. Gezien de door de Hoge Raad gebezigde vijf argumenten, moet worden aangenomen dat de nieuwe regel die de Hoge Raad voor de vof heeft geformuleerd, ook voor de commanditaire vennootschap en de maatschap geldt.
3.4.
De rechtbank oordeelt dat vast is komen te staan dat de cliënte van [verzoeker] in het petitum van het verzoekschrift het faillissement van ‘verweerders’ heeft verzocht, hetgeen terugslaat op de vof alsmede beide vennoten. Uit de vermelding van drie rekestnummers en de vermelding van drie namen is af te leiden dat er sprake is van meerdere faillissementsverzoeken. Op grond hiervan heeft de griffier de gerechtvaardigde conclusie getrokken dat de cliënte van [verzoeker] met het faillissementsverzoek, het faillissement van de vof en tevens dat van haar vennoten beoogde. Het door de Hoge Raad overwogene impliceert dat in onderhavig geval sprake is van drie afzonderlijke verzoeken die de rechtbank ook afzonderlijk van elkaar dient te beoordelen. De rechtbank dient derhalve voor de vennootschap alsmede haar vennoten afzonderlijk te beoordelen of summierlijk is gebleken dat zij in de toestand verkeren dat zij hebben opgehouden te betalen. Derhalve is ook geen sprake van een analoge situatie met de dagvaardingsprocedure met meerdere gedaagden die gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren waarbij maar één keer griffierecht wordt geheven. [verzoeker] doelt hiermee op artikel 111 lid 2 sub 1 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 15 Wgbz. Dat in onderhavige zaak de verzoeken op één mondelinge behandeling kunnen worden behandeld, maakt dit niet anders. Het is immers tevens mogelijk dat de verzoeken afzonderlijk worden behandeld, indien de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoals een door een van de vennoten ingediend verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, hetgeen niet zelden voorkomt.
[verzoeker] wijst op een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2015:7347) waar die rechtbank heeft geoordeeld dat slechts eenmaal griffierecht in rekening gebracht behoort te worden. Dat een andere rechtbank op een andere wijze oordeelt, is op zichzelf onvoldoende redengevend om thans anders te beslissen.
orde. De rechtbank acht - anders dan de rechtbank Zeeland-West-Brabant- doorslaggevend dat in dit geval feitelijk sprake is van drie zelfstandige verzoeken.
3.5.
De rechtbank concludeert dat terecht driemaal griffierecht in rekening is gebracht. De rechtbank ziet op grond van het vorenstaande geen aanleiding om over te gaan tot creditering van het teveel in rekening gebrachte griffierecht. De rechtbank zal de beslissing van de griffier in stand laten en het verzochte afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank
verklaart het verzet ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2016.
2610/676