Op 21 april 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 10/996526-07. De rechtbank verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn ontnemingsvordering voor zover deze betrekking heeft op wederrechtelijk verkregen voordeel uit omkoping. De vordering was ingediend op 15 maart 2016, buiten de termijn van twee jaren zoals bedoeld in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering, die begon op 19 juli 2013. De rechtbank oordeelde dat de berekening van 15 maart 2016 geen aanvulling was op de oorspronkelijke vordering, maar een nieuwe vordering betrof, gebaseerd op een geheel nieuw feitencomplex. De officier van justitie had eerder een vordering tot ontneming ingediend ter hoogte van ruim €42 miljoen, maar de nieuwe berekening van ruim €111 miljoen was gebaseerd op omkoping in plaats van faillissementsfraude. Dit leidde tot de conclusie dat de nieuwe vordering niet tijdig was ingediend, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in deze vordering. Voor zover de vordering samenhangt met faillissementsfraude, werd het onderzoek ter terechtzitting aangehouden voor onbepaalde tijd, aangezien er cassatie was ingesteld tegen een eerder arrest van het gerechtshof.