ECLI:NL:RBROT:2016:2916

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
C/10/488619 / HA ZA 15-1142
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en vorderingen in een internationale vervoerovereenkomst met betrekking tot vernietiging van goederen

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het een bevoegdheidsincident in het kader van een internationale vervoerovereenkomst. Kvaerner Verdal AS en IF P&C Insurance Company Ltd. hebben een vordering ingesteld tegen STC Repairs B.V. en Saipem Ltd. over de vernietiging van goederen die in bewaring waren gegeven. De rechtbank heeft op 13 april 2016 vonnis gewezen in het incident, waarbij de internationale bevoegdheid van de rechtbank aan de orde kwam. Kvaerner c.s. vorderden dat de rechtbank bevoegd was op grond van de Herschikte EEX-Verordening, en stelden dat de vernietiging van de goederen onrechtmatig was. Saipem voerde aan dat de rechtbank zich onbevoegd moest verklaren, maar de rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de vorderingen, zowel op basis van contractuele als onrechtmatige daad. De rechtbank heeft de incidentele vordering van Saipem tot onbevoegdverklaring afgewezen en de vorderingen tot vrijwaring door Conoco en STC Repairs toegewezen. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/488619 / HA ZA 15-1142
Vonnis in incident van 13 april 2016
in de zaak van
1. de vennootschap naar het recht van haar vestiging
KVAERNER VERDAL AS,
gevestigd te Verdal, Noorwegen,
2. de vennootschap naar het recht van haar vestiging
IF P&C INSURANCE COMPANY LTD.,
gevestigd te Stockholm, Zweden,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het bevoegdheidsincident,
verweersters in het incident tot vrijwaring van Saipem Ltd.,
verweersters in het incident tot vrijwaring van STC Repairs B.V.,
advocaat mr. V.R. Pool,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STC REPAIRS B.V.,
gevestigd te Bergen op Zoom,
gedaagde,
eiseres in het incident tot vrijwaring van STC Repairs B.V.,
advocaat mr. R. Sinke,
2. de vennootschap naar het recht van haar vestiging
SAIPEM LTD.,
gevestigd te Kingston upon Thames, Engeland, Verenigd Koninkrijk,
gedaagde,
eiseres in het bevoegdheidsincident,
eiseres in het incident tot vrijwaring van Saipem Ltd.,
advocaat mr. B. van Mieghem.
Eiseressen in de hoofdzaak zullen hierna gezamenlijk Kvaerner c.s. en afzonderlijk Kvaerner respectievelijk IF genoemd worden, gedaagden in de hoofdzaak gezamenlijk STC Repairs c.s. en afzonderlijk STC Repairs respectievelijk Saipem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 augustus 2015, met producties E1-E6;
  • de incidentele conclusie van Saipem houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens oproeping in vrijwaring, met producties;
  • de incidentele conclusie van STC Repairs tot oproeping in vrijwaring, met producties;
  • de conclusie van antwoord van Kvaerner c.s. in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens oproeping in vrijwaring;
  • de akte tot referte van Kvaerner c.s. in het incident tot oproeping in vrijwaring.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in alle incidenten.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
Kvaerner c.s. vorderen dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
STC Repairs c.s., althans een van hen, veroordeelt tot betaling binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag van 2.750.100,00 Noorse Kronen (NOK) aan IF en van een bedrag van 25.000,00 NOK aan Kvaerner, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2012 (de dag waarop de schade werd ontdekt), althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot de dag van de algehele voldoening;
STC Repairs c.s., althans een van hen, veroordeelt in de proceskosten, die voldaan moeten worden binnen vijf dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis.
2.2.
Hieraan leggen Kvaerner c.s. - weergegeven voor zover thans van belang - de volgende stellingen ten grondslag:
- Kvaerner is gespecialiseerd in de engineering en bouw van olie- en gas-offshore-platforms; IF is de goederenverzekeraar van Kvaerner; STC Repairs is werkzaam op het gebied van design, engineering, fabricatie en installatie van constructies in de maritieme dienstverlening; Saipem houdt zich onder meer bezig met de engineering en bouw van olie- en gas-offshore-platforms;
- Kvaener heeft een overeenkomst gesloten met ConocoPhillips Scandinavia AS te Stavanger, Noorwegen (hierna ook te noemen: Conoco) voor de engineering, procurement en constructie van een jacket voor een platform en een brug; in dit verband moesten onderdelen per schip worden vervoerd; Kvaerner diende hiervoor onder meer materiaal ter beschikking te stellen dat nodig was om deze onderdelen zeevast te zetten (hierna: het Materiaal); de afspraak was dat Conoco het Materiaal na gebruik weer aan Kvaerner ter beschikking zou stellen
“in a North Sea Port”;
- Nadat de onderdelen per schip waren vervoerd en gelost op de plaats van bestemming, heeft Conoco het Materiaal afgeleverd in Rotterdam; naar Kvaerner heeft vernomen, is het Materiaal door STC Repairs ter bewaring in ontvangst genomen; dit zou zijn gebeurd in opdracht van Saipem;
- Saipem had zich op haar beurt jegens Kvaerner ertoe verbonden het Materiaal te vervoeren van Rotterdam naar Verdal in Noorwegen; deze afspraak is neergelegd in de door Kvaerner c.s. als productie E1 in het geding gebracht e-mailcorrespondentie;
- In juni 2012 is het Materiaal gedeeltelijk afgeleverd in Verdal; een deel van het Materiaal is namelijk niet afgeleverd, te weten een ‘strand jack support’, een ‘upper spreader bar’ en twee ‘pull-rods’; na hierover navraag te hebben gedaan bij Saipem op 19 juni 2012, heeft Kvaerner van Saipem vernomen dat deze zaken waren opgeslagen op het terrein van STC Repairs en dat de zaken in opslag zouden worden gehouden
“for later collection”;
- Kvaerner en Saipem hebben in augustus 2012 verder gecorrespondeerd over de afgifte en het vervoer van de nog bij STC Repairs in opslag liggende zaken; daarbij is afgesproken dat Kvaerner rechtstreeks contact zou opnemen met STC Repairs voor het maken van afspraken over het ophalen van de zaken; dit heeft geleid tot het als productie E3 door Kvaerner c.s. in het geding gebrachte e-mailbericht van Kvaerner aan STC Repairs, waarin Kvaerner laat weten afspraken te willen maken over de afgifte aan haar van de zaken;
- Een dag later heeft de heer Schipper (hierna: Schipper) van STC Repairs het als productie E4 door Kvaerner c.s. in het geding gebrachte e-mailbericht aan de heer Loxley van Kvaerner gestuurd, waarin Schipper laat weten dat STC Repairs zaken van Kvaerner heeft vernietigd; alleen de “upper spreader” was bewaard; deze vernietiging zou hebben plaatsgevonden in opdracht van Saipem en Conoco;
- Deze door STC Repairs vernietigde zaken hadden een waarde van 2.775.100,00 NOK;
- IF heeft overeenkomstig de goederenpolis aan Kvaerner een bedrag uitgekeerd van
2.750.100,00 NOK; het eigen risico van Kvaerner bedroeg namelijk 25.000,00 NOK;
- Saipem heeft zich jegens Kvaerner verbonden tot bewaarneming en vervoer van de zaken van Kvaerner; deze bewaarneming is door Saipem uitbesteed aan STC Repairs; de vernietiging van de zaken van Kvaerner heeft zonder toestemming of medeweten van Kvaerner plaatsgehad; Saipem is dus toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar met Kvaerner gesloten overeenkomst en derhalve aansprakelijk voor de als gevolg hiervan geleden schade van Kvaerner c.s. ten bedrage van in totaal € 2.775.100,00;
- Voor zover Saipem aan STC Repairs opdracht heeft gegeven tot vernietiging van de zaken van Kvaerner, heeft Saipem zich ook aan een onrechtmatige daad schuldig gemaakt en is zij ook uit dien hoofde aansprakelijk voor de schade jegens Kvaerner c.s.;
- Door de aan haar in bewaring gegeven zaken van Kvaerner te vernietigen heeft STC Repairs onrechtmatig gehandeld jegens Kvaerner; zij is dan ook jegens Kvaerner c.s. aansprakelijk voor genoemde schade;
- Mocht komen vast te staan dat STC Repairs niet heeft voldaan aan deze zorgvuldigheidsnorm, dan vorderen Kvaerner c.s., subsidiair, vergoeding van genoemd bedrag uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking;
- Op grond van artikel 4 lid 1 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX II-Vo) is de rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vordering van Kvaerner c.s. tegen STC Repairs, nu STC Repairs woont binnen het rechtsgebied van deze rechtbank;
- Op grond van artikel 7 lid 1 EEX II-Vo dan wel op grond van artikel 7 lid 2 EEX II-Vo dan wel op grond van artikel 8 lid 1 EEX II-Vo is deze rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vordering van Kvaerner c.s. tegen Saipem.

3.Het geschil en de beoordeling van het geschil in het bevoegdheidsincident

het geschil

3.1.
Saipem vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van het onderhavige geschil kennis te nemen voor zover het betreft de vordering tegen Saipem, met veroordeling van Kvaerner c.s. in de proceskosten, waaronder de wettelijke rente hierover.
3.2.
Hieraan legt Saipem - samengevat - ten grondslag dat deze rechtbank niet op grond van artikel 7 lid 1 EEX II-Vo bevoegd is kennis te nemen van de vordering van Kvaernr c.s. tegen haar en evenmin op grond van artikel 7 lid 2 EEX II-Vo dan wel op grond van artikel 8 lid 1 EEX II-Vo.
3.3.
Kvaerner c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de incidentele vordering van Saipem, met veroordeling van Saipem in de proceskosten bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
de beoordeling
inleiding
3.4.
Reeds vanwege de buitenlandse woonplaats van Kvaerner c.s. is sprake van een internationale zaak en dient de rechtbank ambtshalve te onderzoeken of zij bevoegd is kennis te nemen van de vordering van Kvaerner c.s. tegen STC Repairs.
Aangezien STC Repairs de bevoegdheid van deze rechtbank niet heeft betwist, is deze rechtbank op grond van een stilzwijgende forumkeuze bevoegd kennis te nemen van deze vordering.
3.5.
Ten aanzien van de vraag of deze rechtbank tevens bevoegd is kennis te nemen van de vordering van Kvaerner c.s., voor zover deze vordering is gericht tegen Saipem, wordt het volgende overwogen.
3.6.
Saipem heeft haar woonplaats buiten Nederland, zodat de vraag rijst of deze rechtbank internationaal bevoegd is. Die vraag dient beantwoord te worden aan de hand van de EEX II-Vo. Aangezien sprake is van een burgerlijke- of handelszaak in de zin van artikel 1 EEX II-Vo, is deze verordening immers materieel van toepassing. Aangezien Saipem, de gedaagde, woonplaats heeft op het grondgebied van een EEX II-Vo-lidstaat, is zij ook formeel (territoriaal) van toepassing (zie artt. 4 en 5 EEX II-Vo). Ten slotte is de EEX II-Vo ook temporeel van toepassing, aangezien de vordering tegen Saipem is ingesteld na 10 januari 2015 (zie art. 66 lid 1 EEX II-Vo).
3.7.
Nu Saipem geen woonplaats heeft in Nederland, kan de Nederlandse rechter geen rechtsmacht ontlenen aan de in artikel 4 lid 1 neergelegde ‘hoofdbevoegheidsregel’ van de EEX II-Vo dat bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat waar de gedaagde zijn woonplaats heeft. Bovendien ontberen de exclusieve-bevoegdheidsregels van artikel 24 EEX II-Vo toepassing en zijn er geen feiten gesteld of gebleken die kunnen leiden tot een forumkeuze in de zin van artikel 25 EEX II-Vo. Daarmee rijst de vraag of de feiten van deze zaak reden vormen voor bevoegdheid van deze rechtbank op grond van de alternatieve-bevoegdheidsregels van de EEX II-Vo.
3.8.
De feiten waarover partijen in deze zaak discussiëren zijn voor de rechtbank aanleiding te onderzoeken of zij bevoegd is op grond van de in artikel 7, aanhef en lid 1, lid 2 en artikel 8, aanhef en lid 1, EEX II-Vo neergelegde bevoegdheidsregels. Deze bevoegdheidsregels luiden als volgt:
Artikel 7
Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b) voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
- voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd moeten worden;
- voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
c) punt a) is van toepassing indien punt b) niet van toepassing is;
2. ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen;
[…]
Artikel 8
Een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, kan ook worden opgeroepen:
1. indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
bevoegdheid ex artikel 7, aanhef en lid 1, EEX II-Vo
3.9.
Kvaerner c.s. leggen aan hun vordering tegen Saipem (primair) één overeenkomst, althans verscheidene overeenkomsten, ten grondslag tussen Kvaerner enerzijds en Saipem anderzijds. Saipem betwist in het onderhavige incident dat zij gecontracteerd heeft met Kvaerner.
3.10.
Dat Kvaerner met Saipem heeft gecontracteerd wordt door Kvaerner c.s. gebaseerd op door hen als productie E1 in het geding gebrachte e-mailcorrespondentie tussen projectmanager Atle Dengerud (hierna: Dengerud) van Kvaerner en medewerker Frank Wong (hierna: Wong) van Saipem.
Op 18 mei 2012 stuurt Dengerud het volgende e-mailbericht aan Wong:

Subject: Return of transport beams and equipment from Ekofisk 2/4L Jacket project
Frank,
Reference verbal agreement made on Wednesday evening per telephone Frank Wong/Stephen Loxley.
We confirm agreement for exchange of services whereby Saipem LTD will return our transport beams, equipment etc. including transport to KVE quayside at Verdal for removal and lifting ashore by KVE. In return KVE will provide services to Saipem to a value of 0,5 Million Euro (i.e. modification of spreader bars etc.)
Please confirm agreement to the above by return to avoid any misunderstanding.
We consider this to be beneficial to both parties and look forward to conclude this agreement.
Hierop antwoordt Wong aan Dengerud bij e-mailbericht van 22 mei 2012 als volgt:

Subject: RE: Return of transport beams and equipment from Ekofisk 2/4L Jacket project
Sorry Atle for the delay in response.
I am sure that you are aware that the S7000 has encountered a serious problem with one of her cranes. The impact to the EKOL installation programme has been conveyed to COP.
Whilst the below proposal is acceptable to Saipem and we could agree to arrange the transport to return KV’s materials, the actual redelivery date is likely to be during second half of June. Please confirm that this would be acceptable to KV.
Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank wijst deze e-mailcorrespondentie op de totstandkoming van een overeenkomst tussen Kvaerner en Saipem, temeer omdat Saipem in haar incidentele conclusie eigenlijk niet zonder meer betwist dat zij heeft gecontracteerd met Kvaerner maar vooral betwist dat zij een overeenkomst van
bewaarnemingheeft gesloten met Kvaerner. De alternatieve-bevoegdheidsregel van artikel 7 lid 1 EEX II-Vo is derhalve toepasselijk in het onderhavige incident. Daarmee rijst de vraag of deze rechtbank op grond van deze bevoegdheidsregel bevoegd is kennis te nemen van de vordering van Kvaerner c.s. tegen Saipem. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
3.11.
De hoofdregel van artikel 7 lid 1 EEX II-Vo, die is opgenomen onder a), is van toepassing onafhankelijk van het type overeenkomst waar de eis in de hoofdzaak op is gebaseerd. Uitsluitend waar het gaat om de beantwoording van de vraag of de eerstgenoemde specifieke bevoegdheidsregel onder b) dan wel de laatstgenoemde specifieke bevoegdheidsregel onder b) van toepassing is, speelt de kwalificatie van de overeenkomst een rol: is sprake van een koopovereenkomst van roerende lichamelijke zaken dan wel van een dienstverleningsovereenkomst?
Uit de door partijen in dit incident gevoerde discussie leidt de rechtbank af dat niet in geschil is dat de door Kvaerner met Saipem gesloten overeenkomst die van belang is voor de onderhavige zaak een dienstverleningsovereenkomst is als bedoeld in de laatstgenoemde specifieke bevoegdheidsregel onder b) van artikel 7 sub 1 EEX II-Vo.
3.12.
De rechtbank leidt uit de stellingen van Kvaerner c.s. af dat zij zich op het standpunt stellen dat Kvaerner met Saipem een overeenkomst heeft gesloten die zowel betrekking heeft op de bewaarneming van het Materiaal door Saipem als op het vervoer van het Materiaal door Saipem van Rotterdam naar Verdal, Noorwegen. Saipem, op haar beurt, betwist het bestaan van een bewaarnemingsovereenkomst, althans van een overeenkomst waarvan bewaarneming deel uitmaakt, en is van mening dat sprake is geweest van een vervoerovereenkomst dan wel van een expeditieovereenkomst.
3.13.
Uit HvJ EU 9 juli 2009, zaak C-204/08, LJN:BJ2979 (Rehder/Air Baltic Corporation), welk arrest betrekking heeft op artikel 5 lid 1 EEX-Vo, de gelijkluidende ‘voorgangster’ van artikel 7 lid 1 EEX II-Vo, volgt dat ten aanzien van diensten van vervoer zowel de overeengekomen plaats van vertrek als de overeengekomen plaats van aankomst een voldoende rechtstreekse band heeft met de betrokken overeenkomst enerzijds en het gerecht anderzijds om te kunnen concluderen tot bevoegdheid op grond van artikel 5 lid 1 sub b), tweede gedachtestreepje, EEX-Vo (lees: artikel 7 lid 1 sub b), tweede gedachtestreepje, EEX II-Vo).
Wat er voorlopig ook verder zij van het geschilpunt over de kwalificatie van de onderhavige dienstverleningsovereenkomst, naar het oordeel van de rechtbank valt in het standpunt van Saipem geen voldoende gemotiveerde betwisting te lezen van het standpunt van Kvaerner c.s. dat de in de beweerdelijke vervoerovereenkomst overeengekomen plaats van vertrek van het Materiaal is gelegen in Rotterdam.
3.14.
Dat zij met Kvaerner ook afspraken heeft gemaakt over bewaarneming is door Saipem, als gezegd, betwist. Saipem heeft echter niet betwist, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, dat, voor zover zij met Kvaerner afspraken heeft gemaakt over bewaarneming van het Materiaal, die afspraken moesten worden nagekomen in het rechtsgebied van deze rechtbank, zoals volgt uit de stellingen van Kvaerner c.s.
3.15.
Waar Kvaerner c.s. gemotiveerd hebben gesteld waarom sprake zou zijn geweest van een vervoer- en/of een bewaarnemingsovereenkomst, stelt Saipem zonder enige nadere toelichting dat (eventueel) sprake is geweest van een expeditieovereenkomst. Daarom zal de rechtbank in dit incident niet uitgaan van een expeditieovereenkomst.
3.16.
Uit het bovenstaande volgt dat, voor zover Kvaerner c.s. aan hun vordering tegen Saipem contractuele verbintenissen tussen Kvaerner en Saipem ten grondslag leggen, deze rechtbank op grond van artikel 7 lid 1 sub b EEX II-Vo bevoegd is van deze vordering kennis te nemen.
bevoegdheid ex artikel 7, aanhef en lid 2, EEX II-Vo
3.17.
Kvaerner c.s. houden Saipem aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad “voor zover Saipem aan STC Repairs opdracht heeft gegeven de goederen van Kvaerner te vernietigen”.
Hoewel Saipem enerzijds een aantal feiten en omstandigheden noemt die het volgens haar onwaarschijnlijk maken dat zij STC Repairs heeft opgedragen het Materiaal te vernietigen, sluit zij anderzijds het geven van een opdracht daartoe toch niet geheel uit, zo volgt uit het haar incidentele conclusie. De rechtbank concludeert dan ook dat niet op voorhand mag worden uitgesloten dat dit debat een vervolg zal krijgen in het vervolg van de onderhavige zaak. Bovengenoemde alternatieve-bevoegdheidsregel van artikel 7, aanhef en lid 2, EEX II-Vo is dan ook van toepassing op de bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de onrechtmatige daad-vordering van Kvaerner c.s. tegen Saipem. De vraag of de rechtbank op grond van deze bevoegdheidsregel bevoegd is, wordt als volgt beantwoord.
3.18.
Artikel 7 lid 2 EEX II-Vo biedt een alternatieve bevoegdheid ten aanzien van rechtsvorderingen die gegrond zijn op een verbintenis uit onrechtmatige daad. De bevoegdheid berust op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en een ander gerecht dan dat van de staat van de woonplaats van de verweerder, zodat de bevoegdheid van dat gerecht gerechtvaardigd is om redenen van goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting. Zie het arrest van het Hof van Justitie EG van 30 november 1976 (C-21/76) in de zaak
Bier/Mines de Potasse d'Alsace (Kalimijnen), waarin het hof antwoord geeft op prejudiciële vragen met betrekking tot de uitleg van artikel 5 sub 3 EEX-Verdrag, waarvan de tekst nagenoeg gelijk is aan die van artikel 7 lid 2 EEX II-Vo. De ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ als bedoeld in artikel 5 sub 3 EEX-Verdrag (art. 7 lid 2 EEX II-Vo) ziet volgens het hof zowel op de plaats waar de schade is ingetreden (het zgn. ‘
Erfolgsort’) als op de plaats waar het schadebrengende feit zijn oorsprong vindt (het zgn. ‘
Handlungsort’). In de onderhavige zaak is de schade ingetreden binnen het rechtsgebied van deze rechtbank, aangezien men aldaar is overgegaan tot vernietiging van het Materiaal.
3.19.
Ook voor zover de vordering van Kvaerner c.s. tegen Saipem gebaseerd is op een onrechtmatige daad, is de rechtbank derhalve bevoegd kennis te nemen van deze vordering.
tot slot
3.20.
Uit het bovenstaande volgt dat de incidentele vordering van Saipem tot onbevoegdverklaring zal worden afgewezen.
3.21.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak is beslist.
4. Het geschil en de beoordeling van het geschil in het incident tot vrijwaring van Saipem door Conocophillips Scandinavia AS en door STC Repairs
het geschil
4.1.
Voor zover de rechtbank zich niet onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vordering van Kvaerner c.s. tegen Saipem, vordert Saipem dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gelast dat:
  • i) de vennootschap naar buitenlands recht Conocophillips Scandinavia AS, gevestigd te Stavanger, Noorwegen (hierna ook te noemen: Conoco), tegen een door de rechtbank te bepalen terechtzitting op verzoek van Saipem zal worden gedagvaard, teneinde op de eis tot vrijwaring te antwoorden en voort te procederen;
  • ii) STC Repairs tegen een door de rechtbank te bepalen terechtzitting op verzoek van Saipem zal worden gedagvaard, teneinde op de eis tot vrijwaring te antwoorden en voort te procederen,
kosten rechtens.
4.2.
Tegen de incidentele vordering tot vrijwaring door Conoco voeren Kvaerner c.s. verweer, terwijl zij zich refereren aan de incidentele vordering tot vrijwaring door STC Repairs.
de beoordeling
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering tot vrijwaring door Conoco moet worden toegewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
De enige grond van verweer door Kvaerner c.s. tegen de incidentele vordering van Saipem tot vrijwaring van haar door Conoco is dat in artikel 33.1 van de door Saipem als productie 1 overgelegde overeenkomst tussen Saipem en Conoco een beding is opgenomen inzake arbitrage te Kopenhagen, Denemarken, welk beding, aldus Kvaerner c.s., Saipem ervan weerhoudt Conoc in deze procedure te betrekken.
4.5.
Op de voet van artikel 210 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de gedaagde iemand in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat wordt gesteld dat de waarborg krachtens zijn rechtsverhouding tot de gewaarborgde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak te dragen. Saipem heeft aan deze stelplicht voldaan door te wijzen op de clausule in artikel 24.1 van de door haar in het geding gebrachte overeenkomst tussen Conoco en Saipem inzake vrijwaring door Conoco van Saipem. Aan het bestaan van deze gestelde vrijwaringsverplichting kan niet afdoen dat (mogelijk) op geschillen die voortvloeien uit deze rechtsverhouding een arbitraal beding van toepassing is, nog daargelaten dat eerst nadat de vrijwaringszaak aanhangig is gemaakt duidelijk is of op dit arbitraal beding daadwerkelijk een beroep wordt gedaan. Bovengenoemd verweer van Kvaerner c.s. tegen de incidentele vordering tot het in vrijwaring roepen van Conoco faalt derhalve.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat ook de incidentele vordering tot vrijwaring door STC Repairs moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.
4.7.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak is beslist.
5. Het geschil en de beoordeling van het geschil in het incident tot vrijwaring van STC Repairs door Saipem
het geschil
5.1.
STC Repairs vordert dat de rechtbank toestaat om Saipem in vrijwaring op te roepen tegen een door de rechtbank te bepalen terechtzitting teneinde op de eis tot vrijwaring te antwoorden en voort te procederen, kosten rechtens.
5.2.
Kvaerner c.s. refereren zich.
de beoordeling
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.
5.4.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak is beslist.

6.De beslissing

De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
wijst de vordering af;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan, totdat in de hoofdzaak is beslist,
in het incident tot vrijwaring van Saipem door Conocophillips Scandinavia AS en door STC Repairs
staat toe dat Conocophillips Scandinavia AS en STC Repairs door Saipem worden gedagvaard tegen de terechtzitting van 1 juni 2016;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan, totdat in de hoofdzaak is beslist,
in het incident tot vrijwaring van STC Repairs door Saipem
staat toe dat Saipem wordt gedagvaard door STC Repairs tegen de terechtzitting van 1 juni 2016;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan, totdat in de hoofdzaak is beslist,
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 11 mei 2016 voor conclusie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2016.
901/32