ECLI:NL:RBROT:2016:2868

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
18 april 2016
Zaaknummer
ROT 15/5779
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van bijstandsverlaging wegens niet verschijnen op een voorlichtingsbijeenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser, die sinds 1 mei 2014 een bijstandsuitkering ontvangt, werd door verweerder geconfronteerd met een maatregel waarbij zijn uitkering met 100% werd verlaagd voor de maand mei 2015. Dit gebeurde naar aanleiding van het niet verschijnen van eiser op een voorlichtingsbijeenkomst van Tuinbouw Oostland Veldwerk Greenpack op 5 februari 2015. Eiser had geen bericht van verhindering gestuurd en verweerder stelde dat dit niet meewerken aan een onderzoek naar arbeidsinschakeling was, zoals vereist onder artikel 9 van de Participatiewet (Pw).

Eiser heeft tegen deze maatregel bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep stelde eiser dat de opgelegde maatregel van 100% onterecht was, omdat hij de uitnodiging te laat had ontvangen en er geen dringende redenen waren om de maatregel op te leggen. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde maatregel berustte op een ondeugdelijke grondslag, omdat de inhoud van de voorlichtingsbijeenkomst niet was vastgelegd en niet kon worden aangetoond dat eiser niet had voldaan aan zijn verplichtingen.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en stelde de maatregel vast op 30% van de bijstandsnorm voor één maand, met ingang van 1 mei 2015. De rechtbank oordeelde dat er wel enige verwijtbaarheid bij eiser aanwezig was, maar dat de maatregel van 100% niet gerechtvaardigd was. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/5779

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2016 in de zaak tussen

[naam eiser], te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. T. de Heer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: M.E. Braak.

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) vanaf 1 mei 2015 gedurende een maand met 100% verlaagd.
Bij besluit van 6 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt vanaf 1 mei 2014 een bijstandsuitkering. Bij brief van 26 januari 2015 is eiser uitgenodigd voor een voorlichtingsbijeenkomst Tuinbouw Oostland Veldwerk Greenpack (Tuinbouw OVG) op 5 februari 2015. Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen op deze bijeenkomst. Daarom heeft verweerder eisers uitkering bij besluit van 3 maart 2015 opgeschort en eiser is uitgenodigd voor een gesprek op 16 maart 2015.
2. Op 16 maart 2015 heeft het gesprek plaatsgevonden. Een medewerker van verweerder heeft het doel van het gesprek uitgelegd aan eiser. Eiser heeft vervolgens verklaard dat hij de uitnodiging voor de voorlichtingsbijeenkomst te laat heeft ontvangen. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers bijstandsuitkering over de maand mei 2015 met 100% verlaagd.
3. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder ongegrond verklaard onder de overweging dat eiser, door niet te verschijnen op de voorlichtingsbijeenkomst, niet heeft meegewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden richting arbeidsinschakeling. Dat eiser de uitnodigingsbrief te laat heeft ontvangen, moet volgens verweerder voor rekening en risico van eiser te blijven. Verder heeft verweerder aangegeven dat een hoor- en wederhoorgesprek heeft plaatsgevonden. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet verweerder geen dringende redenen om de maatregel te matigen dan wel van de maatregel af te zien.
4. Eiser stelt in beroep dat voor de verweten gedraging niet een maatregel kan worden opgelegd van 100% korting van de uitkering voor de duur van een maand. Verder is volgens eiser sprake is van een onherstelbare schending van het recht op hoor en wederhoor. Ook is onduidelijk of de maatregel voor de maand mei 2015 wel opgelegd had mogen worden, nu op 16 maart 2015 het besluit over de maatregel voor de maand april 2015 nog niet was genomen.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw, voor zover van belang, is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, vanaf de dag van melding verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Op grond van artikel 18, tweede lid, van de Pw, voor zover van belang, verlaagt het college de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet. Op grond van het negende lid van artikel 18 van de Pw wordt van verlaging afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De in artikel 18, tweede lid, van de Pw bedoelde verordening is de Verordening maatregelen en handhaving Participatiewet, IOAW en IOAZ (de Verordening), die op 1 januari 2015 in werking is getreden (Gemeenteblad 2014-175).
7. Verweerder verwijt eiser dat hij niet is verschenen op een voorlichtingsbijeenkomst Tuinbouw Oostland Veldwerk Greenpack (Tuinbouw OVG) op 5 februari 2015. Dit kwalificeert verweerder als het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden richting arbeidsinschakeling in de zin van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van de Pw. Verweerder heeft vervolgens de uitkering van eiser verlaagd op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw. Op grond van het vijfde lid van dit artikel heeft verweerder de bijstand verlaagd met 100%. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Verordening heeft verweerder een maatregel van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand opgelegd.
8. Voorop staat dat het hier gaat om een voor eiser belastend besluit. Dat betekent dat het op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat eiser door zijn gedragingen niet heeft voldaan aan zijn verplichting mee te werken aan een onderzoek.
9. Vaststaat dat eiser niet is verschenen op de voorlichtingsbijeenkomst op 5 februari 2015.
9.1
Uit de gedingstukken valt echter niet af te leiden wat de inhoud van deze bijeenkomst is geweest. De uitnodiging voor de bijeenkomst ontbreekt in het dossier. Er is ook geen programma van de bijeenkomst beschikbaar. Uit de in het dossier opgenomen informatie uit het digitale informatiesysteem van verweerder kan ook niet worden afgeleid wat de inhoud is van de bijeenkomst waarvoor eiser is uitgenodigd. Weliswaar staat in de brief van 3 maart 2015, waarbij de bijstand van eiser wordt opgeschort en eiser wordt uitgenodigd voor een gesprek op 16 maart 2015, dat de bijeenkomst zou gaan over een gesprek over eisers mogelijkheden richting werk, maar de aanduiding “voorlichtingsbijeenkomst” doet dit niet vermoeden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de bijeenkomst voorlichting behelst over of er mogelijkheden zijn voor eiser om aan het werk te gaan.
9.2
Voorlichting is naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk te stellen met een onderzoek naar de mogelijkheden richting arbeidsinschakeling, omdat voorlichting een eenzijdigheid impliceert die niet verenigbaar is met het karakter van onderzoek. Verweerder is niet geslaagd in het bewijs dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden richting arbeidsinschakeling.
10. De opgelegde maatregel berust daarom op een ondeugdelijke grondslag en kan niet in stand blijven. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw in samenhang met artikel 18, vijfde lid van de Pw. Het beroep is gegrond.
11. De rechtbank ziet, met het oog op de definitieve beslechting van het geschil, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en overweegt hiertoe het volgende.
12. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de gedraging van eiser (dat hij niet is verschenen op de oproep voor de bijeenkomst op 5 februari 2015), indien dit niet kan worden gevat onder de verplichting mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden richting arbeidsinschakeling, moet worden aangemerkt als het niet verschijnen op een oproep bij een re-integratiebedrijf of banenmarkt als bedoeld in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b4, van de Verordening. Dit is een gedraging van de tweede categorie, waarvoor op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, de maatregel wordt vastgesteld op 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand. De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van eiser daar inderdaad onder valt en dat een maatregel van 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand in beginsel aangewezen is.
13. Of inderdaad een maatregel van 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand moet en kan worden opgelegd, is afhankelijk van de beoordeling van de omstandigheden en de mate van verwijtbaarheid van eiser. Deze kunnen aanleiding geven de verlaging te matigen (of te verhogen).
14. Eiser betoogt dat sprake is van een onherstelbare schending van het recht op hoor en wederhoor, en dat daarom geen maatregel kan worden opgelegd. Dit betoog slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt dat op 16 maart 2015 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen verweerder en eiser naar aanleiding van de afwezigheid van eiser op de voorlichtingsbijeenkomst van 5 februari 2015. In de uitnodiging voor dit gesprek staat dat eiser tijdens dit gesprek de mogelijkheid krijgt om uit te leggen waarom hij zich niet aan zijn verplichtingen heeft gehouden. Daarnaast blijkt uit de gedingstukken dat de medewerker van verweerder tijdens het gesprek het doel van het gesprek aan eiser heeft uitgelegd.
15. Ter zitting heeft eiser met een beroep op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) betoogd dat niet alvast een maatregel kan worden opgelegd voor de maand mei terwijl het effect van de maatregel die is opgelegd voor de maand april nog niet eens is afgewacht. Aan de nu in geding zijnde maatregel heeft verweerder echter niet een heroverweging als bedoeld in artikel 18, derde lid, van de Pw ten grondslag gelegd, maar het feit dat eiser niet is verschenen op de uitnodiging voor de voorlichtingsbijeenkomst. Dit is op zichzelf een maatregelwaardige gedraging. Dat eiser eerder een andere maatregelwaardige gedraging heeft vertoond waarover de besluitvorming nog niet is afgerond, betekent niet dat eiser geen maatregel kan krijgen voor deze gedraging.
16. Op grond van artikel 18, elfde lid, van de Pw dient het college de afstemmingsmaatregel te herzien, indien uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichting uiteindelijk wel is nagekomen. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan dit artikel. Nu de voorlichtingsbijeenkomst is geweest en eiser daar niet is verschenen, kan niet worden gesteld dat eiser de verplichting uiteindelijk wel is nagekomen. Dat eiser zijn gedrag heeft verbeterd, kan wel voor verweerder aanleiding zijn voor toepassing van artikel 18, derde lid, van de Pw, maar dat is nu niet aan de orde.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van de recidiveregeling van artikel 11 van de Verordening omdat niet vaststaat dat eiser zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is toegepast, zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging.
18. Ten laatste overweegt de rechtbank dat niet worden gezegd dat bij eiser iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
19. De rechtbank zal op grond van hetgeen onder 13 tot en met 18 is overwogen, de verlaging van de bijstand vaststellen op 30% gedurende één maand vanaf 1 mei 2015.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1984,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het telefonisch horen, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,-- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de bijstand van eiser wordt verlaagd met 30% gedurende één maand vanaf 1 mei 2015;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1984,--, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.