9.2Voorlichting is naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk te stellen met een onderzoek naar de mogelijkheden richting arbeidsinschakeling, omdat voorlichting een eenzijdigheid impliceert die niet verenigbaar is met het karakter van onderzoek. Verweerder is niet geslaagd in het bewijs dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden richting arbeidsinschakeling.
10. De opgelegde maatregel berust daarom op een ondeugdelijke grondslag en kan niet in stand blijven. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw in samenhang met artikel 18, vijfde lid van de Pw. Het beroep is gegrond.
11. De rechtbank ziet, met het oog op de definitieve beslechting van het geschil, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en overweegt hiertoe het volgende.
12. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de gedraging van eiser (dat hij niet is verschenen op de oproep voor de bijeenkomst op 5 februari 2015), indien dit niet kan worden gevat onder de verplichting mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden richting arbeidsinschakeling, moet worden aangemerkt als het niet verschijnen op een oproep bij een re-integratiebedrijf of banenmarkt als bedoeld in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b4, van de Verordening. Dit is een gedraging van de tweede categorie, waarvoor op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, de maatregel wordt vastgesteld op 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand. De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van eiser daar inderdaad onder valt en dat een maatregel van 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand in beginsel aangewezen is.
13. Of inderdaad een maatregel van 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand moet en kan worden opgelegd, is afhankelijk van de beoordeling van de omstandigheden en de mate van verwijtbaarheid van eiser. Deze kunnen aanleiding geven de verlaging te matigen (of te verhogen).
14. Eiser betoogt dat sprake is van een onherstelbare schending van het recht op hoor en wederhoor, en dat daarom geen maatregel kan worden opgelegd. Dit betoog slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt dat op 16 maart 2015 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen verweerder en eiser naar aanleiding van de afwezigheid van eiser op de voorlichtingsbijeenkomst van 5 februari 2015. In de uitnodiging voor dit gesprek staat dat eiser tijdens dit gesprek de mogelijkheid krijgt om uit te leggen waarom hij zich niet aan zijn verplichtingen heeft gehouden. Daarnaast blijkt uit de gedingstukken dat de medewerker van verweerder tijdens het gesprek het doel van het gesprek aan eiser heeft uitgelegd.
15. Ter zitting heeft eiser met een beroep op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) betoogd dat niet alvast een maatregel kan worden opgelegd voor de maand mei terwijl het effect van de maatregel die is opgelegd voor de maand april nog niet eens is afgewacht. Aan de nu in geding zijnde maatregel heeft verweerder echter niet een heroverweging als bedoeld in artikel 18, derde lid, van de Pw ten grondslag gelegd, maar het feit dat eiser niet is verschenen op de uitnodiging voor de voorlichtingsbijeenkomst. Dit is op zichzelf een maatregelwaardige gedraging. Dat eiser eerder een andere maatregelwaardige gedraging heeft vertoond waarover de besluitvorming nog niet is afgerond, betekent niet dat eiser geen maatregel kan krijgen voor deze gedraging.
16. Op grond van artikel 18, elfde lid, van de Pw dient het college de afstemmingsmaatregel te herzien, indien uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichting uiteindelijk wel is nagekomen. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan dit artikel. Nu de voorlichtingsbijeenkomst is geweest en eiser daar niet is verschenen, kan niet worden gesteld dat eiser de verplichting uiteindelijk wel is nagekomen. Dat eiser zijn gedrag heeft verbeterd, kan wel voor verweerder aanleiding zijn voor toepassing van artikel 18, derde lid, van de Pw, maar dat is nu niet aan de orde.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van de recidiveregeling van artikel 11 van de Verordening omdat niet vaststaat dat eiser zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is toegepast, zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging.
18. Ten laatste overweegt de rechtbank dat niet worden gezegd dat bij eiser iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
19. De rechtbank zal op grond van hetgeen onder 13 tot en met 18 is overwogen, de verlaging van de bijstand vaststellen op 30% gedurende één maand vanaf 1 mei 2015.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1984,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het telefonisch horen, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,-- en wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de bijstand van eiser wordt verlaagd met 30% gedurende één maand vanaf 1 mei 2015;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1984,--, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: