In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2016 uitspraak gedaan in een deelgeschil tussen een verzoekster en de naamloze vennootschap HDI-Gerling Verzekeringen N.V. De verzoekster, die betrokken was bij een verkeersongeval op 12 juni 2006, verzocht de rechtbank om HDI-Gerling te veroordelen tot medewerking aan een mediationtraject. HDI-Gerling had eerder aangegeven niet in te stemmen met mediation, omdat zij van mening was dat er eerst duidelijkheid moest komen over het causaal verband tussen het ongeval en de klachten van de verzoekster. De rechtbank heeft de procedure en de feiten van de zaak uitvoerig besproken, waarbij werd vastgesteld dat de verzoekster nek- en rugklachten ervaart die zij aan het ongeval toeschrijft. HDI-Gerling betwistte echter dat alle klachten het gevolg zijn van het ongeval en stelde dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk was.
De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot mediation niet kon worden toegewezen, omdat HDI-Gerling goede redenen had om niet mee te werken aan mediation. De rechtbank benadrukte dat mediation alleen zinvol is wanneer beide partijen vrijwillig deelnemen en dat de standpunten van partijen over de inhoud van een mogelijke regeling ver uit elkaar lagen. Bovendien was er nog veel onduidelijkheid over het medisch causaal verband, wat een belangrijke factor was in de beslissing om geen mediation op te leggen. De rechtbank heeft de kosten van de procedure begroot op € 3.812,15, die door HDI-Gerling aan de verzoekster moeten worden betaald, maar het verzoek tot mediation werd afgewezen.