In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een verzoekster en de besloten vennootschap In Zorg en Advies B.V. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. G.A. Soebhag, heeft verzocht om het ontslag dat haar op 30 augustus 2015 was gegeven als nietig te verklaren en om betaling van haar salaris en vakantietoeslag tot het rechtsgeldige einde van de arbeidsovereenkomst. De verweerster, vertegenwoordigd door mr. G.F. van den Ende, heeft verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van de verzoekster.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de procedure niet correct was ingeleid, aangezien de verzoekster haar verzoek had moeten indienen met een verzoekschrift in plaats van een dagvaarding. De kantonrechter heeft de zaak voortgezet volgens de regels van de verzoekschriftprocedure. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de verzoekster te laat was met haar verzoek, omdat de vervaltermijn van twee maanden na het ontslag op 1 november 2015 was verstreken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzoekster niet ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij niet tijdig actie heeft ondernomen.
De kantonrechter heeft de verzoekster in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde van de verweerster. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, waaronder artikel 7:686a lid 4, dat de vervaltermijn regelt voor het indienen van verzoeken tot vernietiging van ontslagen.