ECLI:NL:RBROT:2016:2782

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
4917028
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en vervaltermijn bij ontslag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een verzoekster en de besloten vennootschap In Zorg en Advies B.V. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. G.A. Soebhag, heeft verzocht om het ontslag dat haar op 30 augustus 2015 was gegeven als nietig te verklaren en om betaling van haar salaris en vakantietoeslag tot het rechtsgeldige einde van de arbeidsovereenkomst. De verweerster, vertegenwoordigd door mr. G.F. van den Ende, heeft verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van de verzoekster.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de procedure niet correct was ingeleid, aangezien de verzoekster haar verzoek had moeten indienen met een verzoekschrift in plaats van een dagvaarding. De kantonrechter heeft de zaak voortgezet volgens de regels van de verzoekschriftprocedure. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de verzoekster te laat was met haar verzoek, omdat de vervaltermijn van twee maanden na het ontslag op 1 november 2015 was verstreken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzoekster niet ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij niet tijdig actie heeft ondernomen.

De kantonrechter heeft de verzoekster in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde van de verweerster. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, waaronder artikel 7:686a lid 4, dat de vervaltermijn regelt voor het indienen van verzoeken tot vernietiging van ontslagen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 4917028 / VZ VERZ 16-5060 (als vervolg op 4683212 / CV EXPL 15-54998)
uitspraak: 15 april 2016 (bij vervroeging)
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. G.A. Soebhag te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
In Zorg en Advies B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. G.F. van den Ende te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[verzoekster]” en “In Zorg en Advies”.

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 december 2015, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord;
  • het vonnis met zaaknummer 4683212 / CV EXPL 15-54998 van 3 februari 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast.
Op 17 maart 2016 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waar partijen vergezeld van hun respectieve gemachtigde zijn verschenen. De zaak is met partijen besproken.
De kantonrechter heeft tijdens de comparitie van partijen geoordeeld dat de onderhavige zaak, die is gebaseerd op afdeling 9 van titel 10 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op grond van artikel 7:686a lid 2 BW ingeleid had moeten worden met een verzoekschrift en niet met een dagvaarding. Met instemming van partijen heeft de kantonrechter de procedure, gelet op het bepaalde in artikel 69 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de stand waarin de procedure zich bevindt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure en is de comparitie van partijen verder aangemerkt als een mondelinge behandeling, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht.
Van het verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden. Met instemming van partijen is geen proces-verbaal opgemaakt.
De dagvaarding is doorgeleid naar de verzoekschriftenadministratie.
De kantonrechter heeft de beslissing bij vervroeging bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Bij inleidend processtuk wordt [verzoekster] geacht te hebben verzocht het haar gegeven ontslag van 30 augustus 2015 als nietig aan te merken en In Zorg en Advies te veroordelen vanaf die datum het overeengekomen bruto maandsalaris, de vakantietoeslag en de niet-genoten maar wel opgebouwde vakantiedagen te betalen tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, de bedragen te vermeerderen met de wettelijke verhoging en het geheel vervolgens met de wettelijke rente vanaf 24 september 2015 tot de dag van algehele voldoening, en In Zorg en Advies te veroordelen in de proceskosten.
2.2
Het verweer van In Zorg en Advies strekt tot niet-ontvankelijk verklaring althans tot afwijzing van de vordering.
2.3
Het geschil tussen partijen betreft het op 30 augustus 2015 per 31 augustus 2015 aan [verzoekster] door In Zorg en Advies gegeven ontslag. Uit artikel XXII lid 1 onder b Overgangsrecht Wet Werk en Zekerheid volgt dat voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van deze beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen het per 1 juli 2015 geldende recht van toepassing is, nu de datum van het gegeven ontslag is gelegen na 1 juli 2015.
2.4
Ten onrechte heeft de gemachtigde van [verzoekster] bij brief van 24 september 2015 namens [verzoekster] de nietigheid van het per 31 augustus 2015 aan [verzoekster] gegeven ontslag ingeroepen en zich daarbij gebaseerd op wettelijke bepalingen die inmiddels oud recht betreffen en niet (meer) van toepassing zijn op de onderhavige zaak.
2.5
Ingevolge het per 1 juli 2015 geldende recht heeft een werknemer niet meer de mogelijkheid de in zijn visie niet rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst na die datum, buitengerechtelijk te vernietigen. De werknemer dient zich op grond van het vanaf 1 juli 2015 toepasselijke recht tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever te vernietigen, of aan hem, werknemer, ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen. (artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW).
2.6
Artikel 7:686a lid 4 onder a, sub 2 bepaalt dat de bevoegdheid om een dergelijk verzoek bij de kantonrechter in te dienen vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Dit is een strikte termijn en kan, anders dan bij een verjaringstermijn, niet worden gestuit, geschorst of verlengd. Door het verstrijken van de vervaltermijn gaat niet alleen de rechtsvordering teniet, maar ook het recht zelf.
2.7
Voor de onderhavige zaak betekent genoemde bepaling dat de vervaltermijn is gaan lopen de dag nadat de arbeidsovereenkomst door In zorg en Advies per 31 augustus 2015 is beëindigd en die vervaltermijn is geëindigd op 1 november 2015. De bij dagvaarding van
10 december 2015 als verzoek te beschouwen vordering tot aantasting van deze beëindiging van de arbeidsovereenkomst is pas na drieënhalve maand, derhalve niet op tijd gedaan.
De gemachtigde van [verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren gebracht dat hij tijdens de schikkingsonderhandelingen die partijen hebben gevoerd de zaak niet op de spits wilde drijven door een procedure aanhangig te maken en verzocht deze omstandigheid mee te wegen bij de beoordeling van de vervaltermijn. De kantonrechter acht deze omstandigheid echter niet zodanig uitzonderlijk dat de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 2 BW meebrengen dat in deze zaak aan de dwingendrechtelijke vervaltermijn voorbij gegaan moet worden. Het is bovendien vaste jurisprudentie dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Dit geldt voor het eventueel buiten toepassing laten van een vervaltermijn des te meer, gelet op het belang van de rechtszekerheid dat speelt bij vervaltermijnen. De gemachtigde van [verzoekster] had voor zijn cliënt èn kunnen onderhandelen met de wederpartij om een oplossing te bereiken èn de rechten van [verzoekster] veilig kunnen stellen voor het geval het niet tot een oplossing zou komen, door tijdig een verzoek bij de kantonrechter in te dienen en dat verzoek alsnog in kunnen trekken wanneer partijen tot een minnelijk regeling zouden zijn gekomen.
2.8
Het recht van [verzoekster] om de in haar ogen niet geldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan te tasten is derhalve teniet gegaan. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 31 augustus 2015 definitief is geëindigd en [verzoekster] niet ontvankelijk is in haar als verzoek te beschouwen vordering.
2.9
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster], omdat zij ongelijk krijgt. De proceskosten van In Zorg en Advies worden vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde van In Zorg en Advies.

3.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart [verzoekster] niet ontvankelijk in haar verzoek;
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, tot aan deze beslissing aan de zijde van In Zorg en Advies vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor haar gemachtigde;
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
362