In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert eiser, na vermindering van eis, dat gedaagde aansprakelijk wordt gesteld voor de gevolgen van een geweldsmisdrijf gepleegd op 20 juli 2013. Eiser heeft als gevolg van de mishandeling, waarbij hij door gedaagde op het achterhoofd werd geslagen en ten val kwam, een gebroken nek(wervel) opgelopen. Gedaagde is eerder strafrechtelijk veroordeeld voor deze mishandeling en dient nu de schade die eiser heeft geleden te vergoeden. Eiser vordert een schadevergoeding van in totaal € 69.931,91, bestaande uit materiële en immateriële schade, en stelt dat hij nog steeds schade ondervindt door de mishandeling. Gedaagde betwist de aansprakelijkheid en voert aan dat eiser hem heeft uitgelokt, wat volgens gedaagde een rechtvaardigingsgrond zou vormen voor zijn handelen. De rechtbank oordeelt dat het slaan op het achterhoofd van een ander in beginsel onrechtmatig is en dat gedaagde niet heeft aangetoond dat er sprake was van een rechtvaardigingsgrond. De rechtbank concludeert dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade van eiser. Echter, de rechtbank heeft behoefte aan deskundige voorlichting om het causaal verband tussen de mishandeling en de klachten van eiser te beoordelen. De zaak wordt daarom verwezen naar de rol voor uitlating door partijen over de te benoemen deskundige.