ECLI:NL:RBROT:2016:2484

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
ROT 16/1661
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de burgemeester tot handhaving op basis van artikel 13b Opiumwet en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H. Raza, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Schiedam, vertegenwoordigd door mr. E. de Neef, om zijn woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op de vondst van negen kilo pure heroïne, een drugspers en een groot geldbedrag in de woning van verzoeker. De burgemeester had besloten tot sluiting van de woning voor de duur van zes maanden, ingaande 23 februari 2016, om de openbare orde te herstellen en drugshandel te voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft tijdens de zitting op 30 maart 2016 vastgesteld dat er geen aanwijzingen waren dat vanuit de woning drugs werden verkocht of verstrekt. De rechter oordeelde dat de burgemeester niet bevoegd was om handhavend op te treden op basis van artikel 13b, omdat er geen indicaties waren dat er daadwerkelijk sprake was van drugshandel vanuit de woning. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit naar verwachting niet in stand zou blijven en heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. De sluiting van de woning werd geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoeker.

Daarnaast werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker, die op € 992,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het opleggen van bestuursdwang en de vereisten voor handhaving op basis van de Opiumwet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/1661
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te Schiedam, verzoeker,
gemachtigde: mr. H. Raza,
en

de burgemeester van de gemeente Schiedam, verweerder,

gemachtigde: mr. E. de Neef.

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van de woning [adres] (de woning) voor de duur van zes maanden, ingaande 23 februari 2016.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en E.J. Vruggink.

Overwegingen

1.1
Op 27 januari 2016 heeft de politie bij doorzoeking van de woning negen kilo pure onversneden heroïne aangetroffen. Daarnaast is een drugspers en een groot geldbedrag aangetroffen. In verband hiermee is dezelfde dag van de zijde van de politie aan verweerder verzocht om een bestuurlijke maatregel op te leggen.
1.2.
Verweerder heeft verzoeker bij brief van 5 februari 2016 meegedeeld voornemens te zijn over te gaan tot sluiting van de woning voor de duur van zes maanden. Hierbij is verzoeker in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze kenbaar te maken. Verzoeker heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de vondst van de heroïne, de drugspers en het geld hoog wordt opgenomen door verweerder, dat zich in de woning een situatie heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en verweerder dus bevoegd is tot het opleggen van een last onder dwangsom. Verzoeker heeft onmiskenbaar een groot belang bij voortduring van het verblijf in de woning, maar de aangetroffen situatie rechtvaardigt een tijdelijke sluiting van de woning. Het algemeen belang dat daarmee gediend is, dient te prevaleren boven verzoekers persoonlijke belangen. Door de feiten en omstandigheden zijn de openbare orde en veiligheid en rechtsorde ernstig geschaad. Om de rol van het pand in de drugshandel ongedaan te maken, recidive te voorkomen en ook verdere nadelige effecten van de handel en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden, acht verweerder het noodzakelijk dat de woning, overeenkomstig het Damoclesbeleid gemeente Schiedam 2014 (het beleid) voor de duur van zes maanden wordt gesloten. Een sluiting voor een kortere duur is niet afdoende om de risico’s te verminderen dan wel weg te nemen.
3. Verzoeker stelt - samengevat - dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en dat onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheden van het geval. Verzoeker stelt in de betreffende periode tijdelijk niet in zijn woning te hebben verbleven wegens familieomstandigheden en stelt dat kennelijk degene die over een sleutel van de woning beschikte, hier tijdens zijn afwezigheid misbruik van heeft gemaakt. Vooralsnog dient te worden uitgegaan van de onschuld van verzoeker, terwijl de persoonlijke verwijtbaarheid een rol dient te spelen bij de sluitingsduur. Verzoeker is door de politie aangehouden voor betrokkenheid, maar is na 2 dagen heengezonden. Indien de politie dacht dat verzoeker daadwerkelijk iets te maken had met de verdovende middelen, was dit - zeker gelet op de grote hoeveelheid verdovende middelen waar het hier om gaat - niet gebeurd. Daarnaast is de sluiting disproportioneel, nu niet blijkt dat er sprake was van daadwerkelijke handel in drugs omdat pure onversneden heroïne niet geschikt is om te worden verhandeld. Er zijn geen andere indicatoren die er op zouden kunnen wijzen dat er vanuit de woning drugs verkocht, afgeleverd of verstrekt werden. Omdat het een woning betreft is aantasting van de openbare orde en veiligheid niet aannemelijk, terwijl daar ook anderszins niet van is gebleken.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
5.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5.2.
Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft verweerder het beleid vastgesteld. Uit de bestuurlijke samenvatting blijkt dat als doel van een maatregel wordt beoogd om de drugshandel te beëindigen, de openbare orde te herstellen, verdere aantasting van het woon- en leefklimaat en hernieuwd gebruik van een drugspand te voorkomen en Schiedam als vestigingsplaats voor drugshandel en productie onaantrekkelijk te maken. Daarnaast blijkt dat om de beschreven doelen te bereiken, in principe alle panden worden gesloten die gebruikt worden voor de productie, verkoop, levering of verstrekking van drugs.
6. Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of verweerder bevoegd was over te gaan tot handhavend optreden op grond van artikel 13b van de Opiumwet en de woning voor een periode te sluiten. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat uit de wetsgeschiedenis bij artikel 13b van de Opiumwet ondubbelzinnig blijkt dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om reeds bij het enkele aantreffen van een handelshoeveelheid drugs in een pand, zonder dat er sprake is van enige indicatie dat er in of vanuit het desbetreffende pand drugs verkocht, afgeleverd of verstrekt worden, over te kunnen gaan tot sluiting van de woning op grond van dit artikel. Er dient sprake te zijn van verkoop vanuit het pand zelf.
7. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting zijn er in het geheel geen indicaties dat er vanuit de woning gehandeld werd. Verder is gesteld noch gebleken dat met betrekking tot de woning van verzoeker dan wel ten aanzien van de buurt waarin de woning is gelegen, sprake is van (drugs)overlast dan wel dat de openbare orde en/of het woon- en leefklimaat anderszins bedreigd zijn. Voorts is onweersproken door verweerder dat de aangetroffen partij heroïne onversneden is en daarom niet direct geschikt is voor gebruik en dus voor de verkoop. Gelet op het ontbreken van versnijdingsmiddelen en voor versnijding en verkoop noodzakelijke attributen in de woning, is het alleszins aannemelijk dat de woning tijdens verzoekers afwezigheid is gebruikt als tijdelijke opslag voor een partij verdovende middelen. Het bewaren van een voorraad drugs met de intentie deze elders te bewerken en te verhandelen kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet op één lijn worden gesteld met de verkoop van drugs vanuit een woning aan de gebruiker. Nu niet is gebleken dat in de woning sprake was van een ‘illegaal verkooppunt’, is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen andere conclusie mogelijk dan dat verweerder in het onderhavige geval niet bevoegd was om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet handhavend op te treden. De voorzieningenrechter wijst er in dit verband voorts op dat de doelstelling van verweerders beleid ook niet voorziet in de situatie zoals deze hier aan de orde is.
8. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting niet in stand zal blijven, zodat er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoeker;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,-, te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.