ECLI:NL:RBROT:2016:2441

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2016
Publicatiedatum
1 april 2016
Zaaknummer
ROT 15/8328
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over verkeersbesluit tot parkeerverbod op de [straatnaam] te [woonplaats]

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een verkeersbesluit. Eiser, een inwoner van [woonplaats], had verzocht om een parkeerverbod op de [straatnaam] in de gemeente [gemeente]. Dit verzoek werd door het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta afgewezen. Eiser heeft hiertegen rechtstreeks beroep ingesteld, wat door verweerder werd geaccepteerd. Tijdens de zitting op 11 februari 2016 zijn zowel eiser als zijn vertegenwoordigers, alsook de gemachtigde van verweerder verschenen.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder bij het nemen van het verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verkeerssituatie op de [straatnaam] geen invloed heeft op de verkeersveiligheid, zoals blijkt uit een rapport van verkeersbureau De Groot Volker. Dit rapport concludeert dat de parkeersituatie geen aanleiding geeft voor maatregelen op basis van veiligheid. Eiser heeft echter betoogd dat de verkeersfunctie van de [straatnaam] niet voldoende gewaarborgd is en dat de benodigde passeerruimte voor landbouwvoertuigen niet wordt gerespecteerd.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat verweerder de belangen van alle betrokkenen, inclusief de overige bewoners van de [straatnaam], in redelijkheid heeft afgewogen. De rechtbank oordeelde dat het rapport van Veenbrink, dat pleit voor een breder parkeerverbod, niet overtuigend genoeg was om de afweging van verweerder te weerleggen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/8328

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 april 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , gemeente [gemeente] , eiser,

en
het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Smit.

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser een verkeersbesluit te nemen, bestaande uit een parkeerverbod op de rijbaan en de passeerplaatsen op de [straatnaam] te [woonplaats] , gemeente [gemeente] , afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser rechtsreeks beroep ingesteld.
Verweerder heeft vervolgens ingestemd met eisers verzoek tot rechtstreeks beroep. Het bezwaarschrift wordt als een beroepschrift behandeld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2016, gelijktijdig met de zaken met zaaknummers ROT 15/4953 en ROT 15/673, in welke zaken heden eveneens uitspraak wordt gedaan. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn zoon en de verkeersdeskundige ing. P.A.C. Veenbrink. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, M. van Wijk, H. Riegman en de verkeersdeskundige A.M. de Groot.

Overwegingen

1. Met toestemming van partijen wordt het beroepschrift gezien als een bezwaarschrift dat met instemming van het bestuursorgaan met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter behandeling is doorgezonden aan de rechtbank.
2. Eiser heeft een ontheffing van de Rijksdienst voor het wegverkeer om met zwaar materieel, voertuigen van 3,5 meter breed, gebruik te maken van – onder meer – de [straatnaam] . De [straatnaam] betreft een weg waarop, behoudens verboden, voertuigen geparkeerd mogen worden op de weg en de op de weg aangebrachte passeerplaatsen. Langs de dijk bevinden zich vijftien openbare parkeerplaatsen. Een aantal woningen aan de dijk heeft de mogelijkheid om te parkeren op eigen terrein.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek van eiser tot het instellen van een parkeerverbod op de [straatnaam] afgewezen. Verweerder heeft daaraan een door het verkeersbureau De Groot Volker verricht verkeersonderzoek naar de bereikbaarheid van de percelen van eiser en de passeerbaarheid op de [straatnaam] ten grondslag gelegd, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 17 december 2015. De conclusie is dat de parkeersituatie op de [straatnaam] geen invloed heeft op de verkeersveiligheid, waardoor maatregelen op grond van veiligheid niet nodig zijn. De passeerbaarheid op de [straatnaam] is bepaald aan de hand van een minimaal benodigde passeerruimte van 3,5 meter, omdat de richtlijnen van het CROW, die uitgaan van een ruimere passeerruimte, geen uitsluitsel bieden bij de inrichting van een landelijke weg zoals de [straatnaam] . De minimaal beschikbare ruimte om te passeren is op het smalste stuk van de weg 3,5 meter. Hoewel de noodzaak van een maatregel er niet is, wordt aanbevolen om een maatregel te treffen om het passeren op het smalste stuk beter te laten verlopen, zoals het aanleggen van grasbetontegels om de berm berijdbaar te maken. Verweerder heeft dit advies overgenomen.
4. Eiser voert aan dat verweerder de verkeersfunctie van de [straatnaam] niet voldoende waarborgt. Hij heeft een rapport overgelegd van ing. P.A.C. Veenbrink (Veenbrink) van SOAB Adviseurs voor Woning en Leefomgeving van 29 januari 2016 waarin is ingegaan op de conclusies uit het rapport van verkeersbureau De Groot Volker van 17 december 2015. Verweerder gaat ten onrechte uit van een minimale passeerruimte van 3,5 meter. Voor landbouwvoertuigen is de benodigde passeerruimte ongeveer 4 meter, de CROW-richtlijnen spreken over een passeerruimte van 3,9 tot 4,05 meter. Aan die richtlijnen dient verweerder zich te houden. Gesteld wordt voorts dat op de passeerplaatsen een minimale rijbaanbreedte van 5,62 nodig is, terwijl op de breedste punten van de [straatnaam] sprake is van wegbreedtes van 4,9 tot 5,5 meter. De voorgestelde maatregel om grasbetontegels te plaatsen, wordt volstrekt nutteloos geacht door de obstakelvrije ruimte die in acht genomen dient te worden vanaf de bomen die langs de [straatnaam] staan. Alleen door het instellen van een parkeerverbod voor de gehele [straatnaam] , inclusief de passeerplaatsen, kan de doorgang met de landbouwvoertuigen gegarandeerd worden.
5. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WVW 1994 geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de WVW 1994 geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – onder meer de uitspraak van 2 juni 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM6451) – komt verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan verweerder om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen af te wegen. De rechtbank zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit in strijd is met wettelijke voorschriften, danwel of sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
7. De [straatnaam] is een reeds sinds lange tijd bestaande weg met bewoning. Het betreft een smalle weg, waarbij getracht is mogelijkheden te treffen voor het passeren van voertuigen door middel van zogenaamde passeerplaatsen. Verweerder is bij de beoordeling van het verzoek tot het instellen van een parkeerverbod uitgegaan van een minimaal benodigde passeerruimte van 3,5 meter. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gemotiveerd heeft uiteengezet dat de CROW-richtlijnen zijn geschreven voor nieuwe situaties waarbij een weg dient te worden ingericht als ook waarom in dit geval van de CROW-richtlijnen wordt afgeweken. Uit het rapport van het verkeersbureau De Groot Volker van 17 december 2015 volgt dat de [straatnaam] op het smalste punt 3,5 meter breed is, zodat ook vanuit praktisch oogpunt niet van een bredere passeerruimte kan worden uitgegaan. In deze procedure is de inrichting van de [straatnaam] als zodanig immers een gegeven waarvan door zowel partijen als de rechtbank dient te worden uitgegaan. Om die reden kan de rechtbank de door Veenbrink in zijn rapport van 29 januari 2016 gehanteerde breedtes niet plaatsen, nu die breedtes breder zijn dan de breedte, ook op het breedste stuk ter hoogte van de passeerplaatsen, van de [straatnaam] . Verweerder dient bij zijn besluitvorming niet alleen rekening te houden met de belangen van eiser en de mogelijkheid voor eiser om met zijn landbouwvoertuigen zijn percelen te kunnen bereiken, maar ook met de belangen van de overige bewoners van de [straatnaam] en andere gebruikers van de [straatnaam] en de mogelijkheden voor hen om te parkeren. Uit het rapport van het verkeersbureau De Groot Volker volgt dat niet alle bewoners aan de [straatnaam] de mogelijkheid hebben om op eigen terrein te parkeren, terwijl Veenbrink dit in zijn rapport in het midden laat.
8. Gelet op het hiervoor overwogene geeft het door eiser overgelegde rapport van Veenbrink en hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd geen grond voor de conclusie dat verweerder de bij het bestreden besluit betrokken belangen zodanig onevenwichtig heeft afgewogen dat het in redelijkheid niet tot dit besluit heeft kunnen komen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. A.I. van Strien en mr. M.C. Snel-van den Hout, leden, in aanwezigheid van mr. P.B. Thiemann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.