4.9.Hoewel in beginsel mag worden aangenomen dat aan het recht op privacy/bescherming van persoonsgegevens en het recht op vrijheid op meningsuiting evenveel gewicht toekomen, omdat het gelijkwaardig rechten zijn, oordeelt het Hof in het Costeja-arrest dat de privacy-rechten in beginsel voorrang hebben op het (economische) belang van de zoekmachine-exploitant en het belang van internetgebruikers om kennis te nemen van informatie. Het Hof merkt op dat een evenwicht moet worden gevonden tussen de betrokken belangen.
Door de exploitant van de zoekmachine als ‘verantwoordelijke’ te kwalificeren met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens op bronpagina’s van derden, draagt het Hof de exploitant van de zoekmachine expliciet de taak op om de fundamentele rechten (belangen) af te wegen bij de beslissing of de verwerking van persoonsgegevens op bronpagina’s van derden ten opzichte van betrokkene(n) gerechtvaardigd is. Indien de betrokkene het niet eens is met de beslissing van de exploitant van de zoekmachine staat er een rechtsgang naar de rechter open. De rechtsbescherming van betrokkene als betrokkene zijn grondrechten gewaarborgd wenst te zien is ook in de Privacyrichtlijn verankerd. De betrokkene kan op grond van de Wbp (waarin de Privacyrichtlijn is geïmplementeerd) verzoeken de verwijzingen naar (een) webpagina(’s) uit de zoekresultaten te verwijderen of af te schermen.
De primaire grondslag van het verzoek
4.10.1.[verzoeker] legt op de eerste plaats kennelijk aan zijn verzoek ten grondslag dat de verwerking van de persoonsgegevens onrechtmatig is doordat het op grond van de Privacyrichtlijn en de Wbp verboden is om strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken. De gewraakte URL’s in het zoekresultaat voor een zoekopdracht naar “ [verzoeker] ” kunnen worden aangemerkt als een verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens. Er is voorts geen sprake van een uitzondering op de toepassing van dit verbod.
Google heeft hiertegen aangevoerd dat de persoonsgegevens niet als strafrechtelijke persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt. De desbetreffende strafrechtelijke informatie staat op de desbetreffende website van een derde, en niet in de zoekresultaten. De inhoudelijke beoordeling van het verzoek heeft alleen betrekking op de zoekresultaten en niet op de bronpagina waarnaar de zoekresultaten verwijzen.
4.10.2.Tussen partijen is derhalve in geschil of het om verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens gaat. Als vast komt te staan dat het om strafrechtelijke persoonsgegevens gaat, heeft het verzoek betrekking op bijzondere categorie persoonsgegevens, oftewel gevoelige gegevens, waarvoor in de Privacyrichtlijn en de Wbp een verbodsbepaling is opgenomen. Het Hof heeft in het Costeja-arrest ten aanzien van de verwerking van deze categorie persoonsgegevens overwogen dat het om een bijzonder geval gaat waarbij de aard en de gevoeligheid van de gegevens een beslissende factor vormen bij het bepalen van het evenwicht tussen de betrokken belangen van partijen. Het Hof bepaalt immers ‘dat in bijzondere gevallen kan dat evenwicht afhangen van de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene’.
De legitiem-belang-bepaling van artikel 7, sub f van de Privacyrichtlijn (of artikel 8, sub f Wbp), op grond waarvan persoonsgegevens verwerkt worden als de verwerking noodzakelijk is voor het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van de derden aan wie de gegevens worden verstrekt, geldt niet voor de in artikel 8 van de Privacyrichtlijn genoemde ‘bijzondere categorieën gegevens’, omdat de privacy-rechten van de betrokkene bij de verwerking van deze bijzondere persoonsgegevens zwaarder wegen. In plaats daarvan is de verwerking van bijzondere persoonsgegevens verboden, of, afhankelijk van de nationale implementatiewetgeving, toegestaan als de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de verwerking. In Nederland is in artikel 16 van de Wbp voor een verbod (met uitzonderingen) gekozen. Er zijn uitzonderingen op het verbod op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens.
4.10.3.Aan de orde is thans de vraag of het in dit geval gaat om de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens. Het gaat daarbij gelet op hetgeen reeds onder 4.2. is overwogen om de op het internet gepubliceerde gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon die door de exploitant van de zoekmachine in de vorm van een resultatenlijst met hyperlinks aan de internetgebruiker wordt verstrekt. In dit geval gaat het om de inhoud van de bronpagina die te vinden is met de door [verzoeker] aangeduide hyperlinks, te weten de publicatie op de website van [naam] betreffende de veroordeling van [verzoeker] voor verboden wapenbezit. Het verweer van Google dat de inhoudelijke beoordeling van het verzoek slechts betrekking zou hebben op de zoekresultaten, faalt derhalve. De inhoud van de bronpagina waarop het verzoek betrekking heeft bevat strafrechtelijke persoonsgegevens, nu de op deze bronpagina vermelde gegevens redelijkerwijs tot de identificatie van [verzoeker] als verdachte of dader kunnen leiden. De bronpagina bevat immers naast de volledige naam van [verzoeker] en een foto van hem, citaten van de rechter, raadsman van [verzoeker] en de openbare aanklager ter terechtzitting waarbij [verzoeker] is veroordeeld voor een strafbaar feit, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf heeft opgelegd gekregen.
4.10.4.Nu het verzoek strafrechtelijke persoonsgegevens betreft, geldt in beginsel het verbod van verwerking van deze gegevens zoals is bepaald in artikel 16 Wbp. Voorts is niet gebleken van een van de uitzonderinggronden die limitatief en exclusief zijn opgesomd in artikel 22 Wbp op de toepassing van het verbod tot verwerking van de strafrechtelijke persoonsgegevens. Hoewel de rechtbank zich bewust is van het vergaande praktische gevolg voor de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens door de exploitant van een zoekmachine, acht de rechtbank de conclusie onvermijdelijk dat er in dit geval sprake is van een toepasselijk verbod op de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens. De rechtbank acht derhalve het verzoek om Google te bevelen de verwijzing naar de weblinks die voortkomen uit de zoekopdracht naar de naam van verzoeker uit de zoekresultaten te verwijderen dan wel af te schermen, reeds hierom toewijsbaar.
De subsidiaire grondslag van het verzoek
4.11.1.Voor zover omtrent het onder 4.10.4. overwogene anders geoordeeld zou moeten worden, overweegt de rechtbank dat ook een belangenafweging, waarbij het gaat om de afweging van de onder 4.8. genoemde in het geding zijnde grondrechten, op grond van artikel 46 juncto 36 of 40 Wbp in deze procedure in het voordeel van betrokkene zal uitvallen, op grond van het volgende.
4.11.2.Een gegevensverwerking als de onderhavige vindt haar grondslag in de eerdergenoemde legitiem-belang-bepaling van artikel 8 sub f Wbp (of artikel 7 sub f Privacyrichtlijn) dat voorschrijft dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt,
tenzijhet belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op de persoonlijke levenssfeer, zich daartegen verzet.
4.11.3.Zoals het Hof in het Costeja-arrest heeft overwogen en deels reeds onder 4.9. is vermeld, moet bij de beoordeling van een verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens het volgende tot uitgangspunt worden genomen:
- In beginsel kan een exploitant van een zoekmachine zich op de legitiem-belang-bepaling beroepen voor de verwerking van persoonsgegevens op bronpagina’s van derden. De exploitant van de zoekmachine heeft op grond van de legitiem-belang-bepaling geen toestemming nodig van de betrokkene wiens persoonsgegevens worden vermeld op webpagina’s die door een exploitant van een zoekmachine worden geïndexeerd en verder worden verwerkt.
- De betrokkene heeft echter het recht tot verkrijging van rectificatie, uitwissing of afscherming van persoonsgegevens indien sprake is van een verwerking van persoonsgegevens die onverenigbaar is met de Privacyrichtlijn.
Een dergelijke onverenigbaarheid kan in de zin van artikel 6, lid 1, sub c, d en e van de Privacyrichtlijn (waarvan het equivalent te vinden is in artikel 36, lid 1, Wbp) niet enkel het gevolg zijn van onnauwkeurigheid van de persoonsgegevens maar ook omdat zij, gelet op het geheel van de omstandigheden van het geval, ontoereikend, niet ter zake dienend of bovenmatig zijn voor de doeleinden van de verwerking, omdat zij niet zijn bijgewerkt of omdat zij langer worden bewaard dan noodzakelijk is.
Voorts kan een dergelijke onverenigbaarheid in de zin van artikel 14 sub a van de Privacyrichtlijn (waarvan het equivalent te vinden is in artikel 40 Wbp) worden vastgesteld als er sprake is van zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met de bijzondere situatie van betrokkene en zich ertegen verzetten dat de desbetreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
-De betrokkene kan op basis van zijn door de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten verlangen dat de op hem betrekking hebbende informatie niet via de opneming in de resultatenlijst van de zoekmachine door de exploitant van de zoekmachine ter beschikking wordt gesteld van het grote publiek.
- Het belang van de betrokkene krijgt daarbij in beginsel voorrang niet enkel op het economische belang van de exploitant van de zoekmachine, maar ook op het belang van het publiek om deze informatie te vinden wanneer op de naam van de betrokkene wordt gezocht.
- Dit zal echter niet het geval zijn indien de inmenging in de grondrechten van de betrokkene wegens bijzondere redenen, zoals de rol die deze persoon in het openbare leven speelt wordt gerechtvaardigd door het overwegende belang dat het publiek erbij heeft om toegang tot de informatie te krijgen. Voor de volledigheid wordt hier ook genoemd dat dit evenwicht ook kan afhangen van de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene, zoals bij strafrechtelijke persoonsgegevens het geval kan zijn.
4.11.4.Het gaat hier dus om een belangenafweging waarbij het belang van [verzoeker] dat de desbetreffende publicatie niet meer kan worden gevonden op het internet moet worden afgezet tegen de belangen van Google om door middel van haar zoekmachine een relevant zoekresultaat te produceren en van het publiek om via de zoekmachine relevante informatie te vinden.
4.11.5.Google heeft in dit verband aangevoerd dat er sprake is van een bijzondere reden om de hyperlinks naar de desbetreffende publicatie in stand te laten, gelet op de rol die [verzoeker] , die advocaat is bij een [advocatenkantoor] , in het openbare leven speelt. Hoewel een advocaat een belangrijke rol speelt in het maatschappelijke verkeer door het verlenen van juridische bijstand, gaat het de rechtbank te ver om er vanuit te gaan dat iedere advocaat een zodanige maatschappelijke rol heeft dat het publiek steeds belang heeft om ervan kennis te kunnen nemen dat een advocaat strafrechtelijk is veroordeeld. Wanneer dat wel het geval is hangt af van de omstandigheden van het geval. [verzoeker] is medewerker op een [advocatenkantoor] en adviseert met betrekking tot zakelijke contracten. Het feit waarvoor [verzoeker] is veroordeeld valt niet in enigerlei relatie tot zijn professionele werkzaamheden te brengen. Dat [verzoeker] anderszins bijzondere maatschappelijk invloed heeft is niet gebleken. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de maatschappelijke status van [verzoeker] niet zodanig relevant dat het publieke belang zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van [verzoeker] .
4.11.6.De rechtbank betrekt voorts de volgende door [verzoeker] aangevoerde omstandigheden in haar belangenafweging. Op grond van de in [Land] geldende ‘ [wet] ’ die ertoe strekt dat mensen die voor een strafbaar feit zijn veroordeeld en vervolgens hun straf hebben uitgezeten, na verloop van tijd met een schone lei mogen beginnen, moet het ( [Land] ) strafblad van [verzoeker] als geschoond worden beschouwd. Dit volgt ook uit zijn overgelegde aanvullende productie 3, waarbij een afschrift van zijn ‘criminal record’ is overgelegd en waarin is vermeld dat [verzoeker] op [datum] 2012 is veroordeeld en zijn zogenaamde schone lei (‘conviction spent’) op 11 januari 2015 is verleend. Voorts blijkt uit aanvullende productie 8 dat Google in haar transparantierapport het voorbeeld heeft vermeld van een verwijderingsverzoek dat is toegewezen en waarbij Google de pagina heeft verwijderd uit de zoekresultaten met betrekking tot de naam van betrokkene, in het geval dat op grond van bovengenoemde wet “de veroordeling van betrokkene was verjaard”. Gelet op deze omstandigheden is er in dit geval sprake van een verwerking van de zoekresultaten die langer voortduurt dan noodzakelijk is. Een redelijke belangenafweging, waarbij is vastgesteld dat de verwerking van de persoonsgegevens onverenigbaar is met de Privacyrichtlijn, leidt tot de beslissing dat het recht op privacy, dat tot uitdrukking komt in het verwijderen van de desbetreffende zoekresultaten, in deze zaak prevaleert boven het recht van Google om de desbetreffende zoekresultaten in stand te laten.