5.6.Hieruit volgt dat de brief van verweerder van 21 januari 2015 een handeling betreft die op grond van artikel 79 van de Participatiewet met een besluit gelijk moeten worden gesteld. Het bezwaarschrift van eiseres van 2 maart 2015 was dus gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en had om die reden door verweerder ontvankelijk geacht moeten worden. Nu dat niet is gebeurd, zal de rechtbank het bestreden besluit, onder gegrondverklaring van het beroep, vernietigen. Aangezien er niet voldoende gegevens voorhanden zijn om de zaak inhoudelijk te kunnen beoordelen, zal de rechtbank verweerder opdragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
6. In beroep heeft eiseres onder verwijzing naar artikel 4:19 van de Awb betoogd dat het beroep moet worden geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van verweerder van 10 juni 2015 waarin verweerder het verzoek om toekenning van een dwangsom heeft afgewezen.
Dit betoog kan niet slagen. Volgens artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. In artikel 4:19, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking heeft op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. Op 29 mei 2015 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld omdat niet tijdig zou zijn beslist op het bezwaarschrift van 2 maart 2015. Op 3 juni 2015 is het bestreden besluit genomen en op 10 juni 2015 is het verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen. Dit brengt met zich dat binnen de termijn van twee weken als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is beslist, zodat verweerder geen dwangsom is verschuldigd. Het feit dat het bestreden besluit in deze uitspraak wordt vernietigd kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat dit er niet aan afdoet dat verweerder, bezien naar het tijdstip van de ingebrekestelling, binnen de termijn van twee weken heeft beslist. Het beroep tegen het besluit van 10 juni 2015 is ongegrond.
7. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en de rechtbank vernietigt dit besluit.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 11,10 voor reiskosten.