ECLI:NL:RBROT:2016:229

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
7 januari 2016
Zaaknummer
C/10/475943 / HA ZA 15-510
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg testament en erfgenamen in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 6 januari 2016, staat de uitleg van een testament centraal. De eiser, die gehuwd was met de erflaatster, vordert een deel van de nalatenschap, terwijl de gedaagden, de kinderen van de erflaatster, betwisten dat hij recht heeft op een erfdeel. De erflaatster overleed op 17 januari 2014 en had bij testament, opgesteld op 11 november 1980, bepaald dat haar nalatenschap volgens de wet voor vererving bij versterf verdeeld moest worden. De rechtbank oordeelt dat de uiterste wil van de erflaatster, zoals neergelegd in het testament, duidelijk is en dat de gezinssamenstelling ten tijde van het opmaken van het testament een belangrijke rol speelt in de uitleg. De rechtbank concludeert dat de erflaatster kennelijk haar kinderen als enige erfgenamen heeft aangewezen, wat betekent dat de vorderingen van de eiser worden afgewezen. De rechtbank wijst ook de vorderingen van de gedaagden af, maar compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de tekst van het testament en de omstandigheden waaronder het is opgesteld.

Uitspraak

vonnis
Rechtbank Rotterdam
Team handel
Zaak-/rolnummer: C/10/475943 / HA ZA 15-510
Vonnis van 6 januari 2016 (na uitstel bij vervroeging)
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie
advocaat mr. M.H.C. Morshuis,
tegen

1.[gedaagde]

2.
[gedaagde],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie
advocaat mr. G.N. Sanders.
Partijen worden hierna aangeduid als " [eiser] " respectievelijk " [gedaagden] ".

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 4 november 2015 en de daarin genoemde processtukken;
  • het rolbericht van [gedaagden] van 11 november 2015 waarin te kennen is gegeven dat zij geen getuigen willen horen over de door hen gestelde totstandkoming van een schenkingsovereenkomst en waarin een verzoek tot het nemen van een akte is gedaan en de reactie daarop van [eiser] .
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald.
1.3
De rechtbank heeft aanleiding gezien de zaak te verwijzen naar een meervoudige kamer.

2.De vaststaande feiten

2.1
[gedaagden] zijn geboren uit het huwelijk van [de vader] (hierna: de vader) en [erflaatster] (hierna: erflaatster). Dat huwelijk is ontbonden door het overlijden van de vader op 23 januari 2005. Erflaatster is op 28 augustus 2012 gehuwd met [eiser] onder het opmaken van huwelijkse voorwaarden (hierna: de huwelijkse voorwaarden). Erflaatster is op 17 januari 2014 overleden.
2.2
Erflaatster heeft bij testament, opgesteld op 11 november 1980, over haar nalatenschap beschikt. Zij was op dat moment gehuwd met de vader. In het testament is, voor zover van belang, vermeld:
“Voor het geval ik na of tegelijk in de zin der wet met mijn genoemde echtgenoot kom te overlijden, beschik ik als volgt:
Ik bekrachtig bij deze de vererving van mijn nalatenschap volgens de bepalingen der wet voor vererving bij versterf.”
[…]
“C. Ik bepaal - geheel los van de sub 1 en 2 gemaakte boedelverdeling - ter voldoening aan mijn morele verzorgingsplicht jegens mijn echtgenoot, ten aanzien van iedere vordering in kontanten wegens overbedeling ten laste van mijn echtgenoot, die ik aan zijn mede-erfgenamen heb toebedeeld:
1. het verschuldigde zal eerst opeisbaar zijn bij overlijden van mijn echtgenoot, alsmede wanneer hij eventueel zou hertrouwen, in staat van faillissement zou worden verklaard, surséance van betaling zou aanvragen, onder curatele zou worden gesteld of op andere wijze het vrije beheer over zijn vermogen zou verliezen;”

3.Het geschil

In conventie
3.1
[eiser] vordert, na vermindering van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast te stellen, alsmede het aan [eiser] toekomende erfdeel;
b. [gedaagden] te veroordelen het aan [eiser] toekomende erfdeel (1/3e) aan hem te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
c. [gedaagden] te verbieden met [eiser] te communiceren op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat [gedaagden] in gebreke zullen blijven hieraan te voldoen;
d. [gedaagden] te veroordelen tot afgifte aan [eiser] van de aangifte erfbelasting nadat de voor het indienen daarvan gestelde termijn is verstreken, op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,- per dag dat [gedaagden] in gebreke zullen blijven hieraan te voldoen;
e. [gedaagden] te veroordelen in de werkelijke advocaatkosten en nakosten, althans hen te veroordelen in de proceskosten en nakosten, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening.
3.2
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij op grond van de tekst van het testament van erflaatster erfgenaam is en recht heeft op 1/3e deel van de erfenis, dat is een bedrag van € 54.170,54. In dat verband stelt [eiser] dat het testament van erflaatster bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden ter sprake is gekomen, dat zij dat testament bij hertrouwen niet heeft herroepen en dat uit artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden volgt dat het de bedoeling van erflaatster was dat [eiser] erfgenaam zou zijn. Verder stelt [eiser] dat [gedaagden] zich in brieven intimiderend jegens hem hebben uitgelaten. [eiser] stelt dat [gedaagden] door hem niet als erfgenaam te erkennen tegen beter weten in handelen en hem daardoor hebben genoodzaakt deze procedure te beginnen en daarvoor kosten te maken.
3.3
[gedaagden] concluderen tot afwijzing van het gevorderde en betwisten het door [eiser] gestelde.
In reconventie
3.3
[gedaagden] vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [eiser] te veroordelen tot nakoming van de gemaakte afspraken tussen partijen waarbij de akte van schenking alsnog notarieel wordt verleden;
b. de verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast te stellen waarvan onderdeel uitmaakt voldoening van de schuld aan [gedaagden] voortvloeiend uit de afwikkeling van de nalatenschap van de vader, inclusief 4,4% rente, te vermeerderen met dezelfde rente vanaf datum dagvaarding tot algehele voldoening;
c. [eiser] te veroordelen in de werkelijke advocaatkosten en nakosten.
3.4
[gedaagden] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [eiser] ermee heeft ingestemd zijn aandeel in de erfenis aan hen te schenken. Verder stellen zij dat het testament conform de uiterste wil van erflaatster moet worden uitgelegd en dat die uitleg meebrengt dat zij de enige erfgenamen zijn. In dat verband stellen zij dat erflaatster huwelijkse voorwaarden wilde om zeker te stellen dat alleen haar kinderen haar erfgenamen zouden zijn en dat zij ook daarnaast herhaaldelijk te kennen heeft gegeven dat het haar bedoeling was dat alleen haar kinderen erfgenaam zouden zijn. [gedaagden] stellen ten slotte dat zij hun deel van de erfenis van hun vader nog niet hebben ontvangen.
3.5
[eiser] concludeert tot afwijzing van het gevorderde en betwist het door
[gedaagden] gestelde. Als verweer voert hij aan dat [gedaagden] niet tijdig een beroep hebben gedaan op de legitieme portie in de nalatenschap van hun vader en dat hun vorderingsrecht daarom is vervallen. Verder voert hij aan dat geen recht bestaat op rente over de nalatenschap van de vader omdat [gedaagden] hun erfdeel niet bij het hertrouwen van erflaatster hebben opgeëist.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
4.1
Vanwege de samenhang, zullen de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk worden beoordeeld.
4.2
Ter beoordeling staat in de eerste plaats wie de erfgenamen zijn in de nalatenschap van erflaatster. Bepalend voor die beoordeling is de uiterste wil van erflaatster. Erflaatster heeft haar uiterste wil neergelegd in haar testament en heeft daarin bepaald dat in het geval zij overlijdt na of tegelijk met de vader, haar nalatenschap moet worden verdeeld volgens de bepalingen van de wet voor vererving bij versterf. De verwijzing naar de wet moet worden gelezen als de wet zoals die gold ten tijde van het opmaken van het testament, zodat het sinds 2003 geldende artikel 4:13 BW in dit geval niet van toepassing is. Omdat partijen ieder een andere uitleg van het testament voorstaan, zal de rechtbank het testament moeten uitleggen. Daarbij moet het testament als geheel worden beoordeeld, waarbij aan de tekst een groot gewicht toekomt omdat die in beginsel moet worden geacht de uiterste wil van erflaatster tot uitdrukking te brengen. De letterlijke tekst van het testament is echter niet in alle gevallen bepalend voor de uitleg van de uiterste wil. Op grond van artikel 4:46 lid 1 BW moet bij de uitleg van een testament worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Daden of verklaringen van erflaatster buiten de uiterste wil mogen op grond van artikel 4:46 lid 2 BW slechts dan een rol spelen bij de uitleg van een testament als het testament zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft. Die situatie doet zich in dit geval niet voor. De uitleg van het testament overeenkomstig artikel 4:46 lid 1 BW houdt ofwel in dat [eiser] en [gedaagden] tezamen de erfgenamen van erflaatster zijn ofwel dat alleen [gedaagden] dat zijn. In beide gevallen bestaat geen grond voor het oordeel dat het testament geen duidelijke zin heeft. De door partijen gestelde daden en verklaringen van erflaatster dat het huwelijk tussen erflaatster en [eiser] onder het opmaken van huwelijkse voorwaarden is gesloten, de inhoud van de huwelijkse voorwaarden, de gestelde verklaringen van erflaatster dat het huwelijk met [eiser] er niet toe leidde dat hij erfgenaam zou worden en het feit dat erflaatster haar testament niet heeft herroepen – wat overigens geen daad in de zin van artikel 4:46 lid 2 BW is –, mogen daarom geen rol spelen bij de uitleg van het testament van erflaatster.
4.3
Het feit dat het gezin van erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament bestond uit de vader en [gedaagden] , betekent op zichzelf niet dat de uiterste wil
kennelijkook slechts die verhoudingen wenst te regelen. De gezinssamenstelling ten tijde van het opmaken van het testament is echter wel een belangrijke omstandigheid bij de uitleg van het testament. Door in het testament één regeling te treffen, namelijk de vererving van de nalatenschap volgens de bepalingen van de wet voor vererving bij versterf, voor zowel de situatie dat erflaatster na de vader zou overlijden als de situatie dat zij tegelijk met hem zou overlijden, terwijl op dat moment de gezinssamenstelling was zoals hiervoor vermeld, heeft erflaatster kennelijk beoogd voor beide situaties [gedaagden] als haar erfgenamen aan te wijzen. Het testament van erflaatster moet daarom aldus worden uitgelegd dat [gedaagden] haar enige erfgenamen zijn. De vorderingen van partijen genoemd in 3.1 onder a, b en d en in 3.3 onder a en b, zijn gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat [eiser] mede-erfgenaam is en zullen daarom worden afgewezen.
4.4
[eiser] legt aan het gevorderde communicatieverbod ten grondslag dat [gedaagden] hem met brieven intimideren en bedreigen en heeft als productie 14 bij de conclusie van antwoord in reconventie een brief overgelegd. Deze brief is niet ondertekend en daarin is geen afzender vermeld noch kan uit de tekst van de brief worden opgemaakt dat [gedaagden] deze hebben opgesteld of hebben laten opstellen. Op grond van deze brief kan dan ook niet worden vastgesteld dat [gedaagden] [eiser] hebben geïntimideerd of bedreigd. [eiser] zal niet in de gelegenheid worden gesteld om, zoals hij ter comparitie heeft aangeboden, andere brieven in het geding te brengen omdat daarvoor voorafgaand aan de comparitie voldoende gelegenheid bestond. Deze vordering van [eiser] (3.1 onder c) zal eveneens worden afgewezen.
4.5
Ter comparitie hebben [gedaagden] hun vordering genoemd in 3.3 onder c, in die zin gewijzigd dat zij vorderen dat partijen elk hun eigen kosten dragen. De rechtbank vat dit als vermindering van eis op en zal overeenkomstig die verminderde eis beslissen dat partijen elk hun eigen kosten dragen, gelet op de (familie-)relatie tussen partijen.

5.De beslissing

De rechtbank,
in conventie en in reconventie:
  • wijst de vorderingen af;
  • compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen, mr. D. van Dooren en mr. A.C. Rop en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2016.
2294/245716968