ECLI:NL:RBROT:2016:2168

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
10/731027-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met overweging omtrent voorbedachte raad

Op 11 februari 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 1997, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en bedreiging. De zaak kwam voort uit een incident op 25 maart 2015, waarbij de verdachte een buurman met een glazen fles op het hoofd sloeg. De officier van justitie eiste een bewezenverklaring van de tenlastelegging en een jeugddetentie van drie maanden, met een taakstraf van 120 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte rade had gehandeld, maar wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in een emotionele opwelling had gehandeld en dat er onvoldoende tijd was geweest voor beraad. De rechtbank legde een jeugddetentie op, gelijk aan het voorarrest, en een werkstraf van 150 uur, waarvan een deel voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de aanval.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team jeugd
Parketnummer: 10/731027-15
Datum uitspraak: 11 februari 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam , meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
raadsvrouw mr. S.R. Kwee te [plaats] .

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 28 januari 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.J.A. Segerink heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 3 maanden
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie / verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde voldoende bewijs is voor een poging zware mishandeling met voorbedachten rade, zodat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Voor het ten laste gelegde onder 2 is eveneens voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft daarbij aangevoerd dat de verdachte geen gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op zijn handelen en de gevolgen daarvan. Hij wilde zichzelf verdedigen en daarbij is het slachtoffer op ongelukkige wijze tegen de fles aangelopen. Het ten laste gelegde onder 2 is evenmin bewezen wegens het ontbreken van bewijs.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank, kort weergegeven, het volgende vastgesteld.
Volgens aangever lopen er in zijn buurt de laatste tijd veel Marokkaanse jongens rond en wordt er veel ingebroken in de straat. Volgens de buurman van aangever had hij de afgelopen vier maanden tot vier keer toe papiertjes uit het deurmechanisme van de portiekdeur gehaald. Door de papiertjes in het deurmechanisme, sluit de deur niet goed af en kan men vrij in het portiek komen. De buurman zag op 25 maart 2015 een kleine jongen lopen en een andere jongen die op de uitkijk leek te staan. Toen hij naar beneden liep zag hij dat er weer een papiertje tussen de door zat. De buurman heeft toen de kleine jongen beetgepakt en aangesproken op zijn gedrag. Kort hierop verscheen de neef van de buurman, aangever, die de kleine jongen ook aansprak. De verdachte heeft toen aangever boos aangesproken op de manier waarop hij de kleine jongen bejegende. Hierdoor ontstond er een gespannen discussie die uitmondde in een worsteling. Toen de verdachte zich uit de worsteling had losgemaakt, rende hij weg en kwam kort daarna terug met een glazen fles die hij op straat had gevonden in zijn hand. Hiermee heeft hij aangever op het hoofd geslagen waardoor aangever pijn en letsel is toegebracht. Uit de informatie van het ziekenhuis bleek dat er sprake was van een barst wond op het behaarde hoofd met een lengte van ongeveer 2 centimeter, die met 1 hechting is gesloten.
Op grond van deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een korte tijdspanne, terwijl het handelen van de verdachte bovendien door gevoelens van heftige emotie werd beheerst. Om die redenen kan niet worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Wel acht de rechtbank gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling. Dat de verdachte zichzelf poogde te verdedigen en dat aangever daarbij tegen de fles is aangelopen acht de rechtbank niet aannemelijk. Dit komt in het bijzonder door de plaats en de ernst van de verwonding, bovenop het hoofd van aangever. De plek van de verwonding past niet in het verhaal van verdachte.
Verder acht de rechtbank de verklaring van de getuige [naam] van doorslaggevend belang. De verdachte heeft namelijk ter zitting betoogd dat de voor hem belastende getuigenverklaringen onbetrouwbaar zijn, aangezien deze zijn afgelegd door getuigen van Turkse afkomst en er een animositeit is tussen buurtbewoners van Turkse afkomst en buurtbewoners van Marokkaanse afkomst. Wat daar verder ook van zij, deze getuige is van Marokkaanse afkomst, zodat het betoog van de verdachte in ieder geval voor deze getuige niet opgaat.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door op deze wijze te handelen gepoogd heeft opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen bij aangever. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd kwetsbaar is. Desalniettemin heeft de verdachte aangever krachtig op het hoofd geslagen met een glazen fles. Uit het letsel volgt dat de verdachte hard sloeg. Door met zoveel kracht, met een hard voorwerp, op het hoofd te slaan, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen.
Uit het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde onder 2 eveneens wettig en overtuigend is bewezen. Verdachte is immers na de ontstane discussie en worsteling weggerend om vervolgens kort daarna terug te lopen naar aangever, met een glazen fles in de hand. Uiteindelijk heeft hij hiermee aangever op zijn hoofd geslagen. De rechtbank kwalificeert het onder deze omstandigheden met een fles aflopen op aangever als een bedreiging. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de woorden: ”pak mijn pistool en haal mijn mes” niet gericht waren tot aangever, maar tot de kleine jongen. Hoewel deze opmerking dreigend van aard kan zijn en in dit geval ook op de aangever dreigend kan zijn overgekomen, kan het betreffende gedeelte van de tenlastelegging niet bewezen worden verklaard. De verdachte heeft immers niet “voornoemde [aangever] ” de betreffende woorden toegevoegd. En dat is de wijze waarop het ten laste is gelegd.
4.1.3.
Conclusie
De primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade is niet bewezen. Wel is bewezen de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, alsmede de onder 2 ten laste gelegde bedreiging.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair
hij op
of omstreeks25 maart 2015 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (glazen) fles,
althans een hard voorwerp,op
/tegenhet hoofd van voornoemde [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks25 maart 2015 te [plaats] [aangever] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, althansmet zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte,
opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd :"Pak mijn pistool en haal mijn mes", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (vervolgens)opzettelijk dreigend met een (glazen) fles,
althans een hard voorwerp,in de
richting van voornoemde [aangever] gelopen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.subsidiair

Poging tot zware mishandeling

2.
Bedreiging met zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling en aan een poging tot zware mishandeling van een buurman door met een glazen fles in zijn hand naar de buurman te lopen en hem met deze fles op het hoofd te slaan.
De verdachte heeft er bij deze gebeurtenis blijk van gegeven dat hij naar aanleiding van een ogenschijnlijk geringe aanleiding zijn boosheid niet in bedwang kon houden en deze heeft omgezet in een daad van grote agressie. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. De verdachte is kennelijk geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan. Dit soort strafbare feiten maakt een grove inbreuk op de rechtsorde en versterkt en bevestigt de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank acht dit ernstige en zeer zorgelijke feiten.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 december 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 juni 2015. Dit rapport houdt kort weergegeven het volgende in.
Gezien wordt dat de verdachte een laag dynamisch risicoprofiel heeft, wat betekent dat er weinig veranderbare factoren zijn die de kans op herhaling verder kunnen verlagen. Een leerstraf sluit hierdoor niet aan; daarnaast wordt gezien dat de gevolgen van onderhavig delict al een leereffect teweeg hebben gebracht. Een werkstraf lijkt een passend advies, aangezien de verdachte nu voor het eerst wordt verdacht van een geweldsdelict. Een strafafdoening laat de verdachte de consequentie van zijn gedrag ervaren. Voor de toezicht en begeleiding tot aan de zitting zijn aandachtspunten: zicht op de vriendenkring en aandacht voor vriendenkeuze, dagbesteding tot aan het nieuwe schooljaar, omgaan met emoties en het vergroten van de vaardigheden op het gebied van conflictsituaties.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, afdeling jeugdreclassering (hierna: JBRR) heeft een plan van aanpak opgesteld, gedateerd 23 december 2015. Dit plan houdt kort weergegeven het volgende in.
De verdachte maakt een goede ontwikkeling door. Er is voldoende zicht op zijn vriendenkring en er wordt aandacht besteed aan het realiseren van een gestructureerde vrijetijdsbesteding. Geadviseerd wordt om de verdachte een werkstraf op te leggen, met een deels voorwaardelijk deel met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering gedurende de proeftijd van een jaar. Ter zitting heeft de heer [naam] , jeugdbeschermer van JBRR, dit plan nader toegelicht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank zal, gelet op de adviezen van de deskundigen, aan verdachte jeugddetentie opleggen gelijk aan het voorarrest en daarnaast een werkstraf opleggen.
Nu de deskundigen begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen werkstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [aangever] , wonende te [woonplaats] , ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 849,72 aan materiële schade en een bedrag van € 950,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen. Tevens heeft de benadeelde partij de oplegging van de maatregel tot schadevergoeding verzocht.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdachte stelt zich op het standpunt dat er geen sprake was van en bebloede jas of broek. De raadsvrouw heeft bepleit het gevorderde bedrag aanzienlijk te matigen, nu er geen schade is in de mate zoals gevorderd en de verdachte het gevorderde bedrag niet kan betalen omdat hij geen inkomen heeft.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1, subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen, voor de posten 1, 3 en 4.
Ten aanzien van de post onder 2 zullen slechts de kosten van de schoenen worden toegewezen, nu de verdachte de kosten van de overige kleding gemotiveerd heeft betwist.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot het bedrag van € 979,72 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 979,72, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2015.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 24a, 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1, primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 3 (drie) dagen,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
150 (eenhonderdenvijftig)
uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf groot
30 (dertig) uur, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 1 jaar onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de gecertificeerde instelling JBRR, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling JBRR tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] , wonende te [woonplaats] toetot een bedrag van
€ 979,72 (negenhonderdnegenenzeventig euro en tweeënzeventig eurocent), bestaande uit € 479,72 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 979,72(hoofdsom), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 979,72 vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
19 dagen; toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat het bij de maatregel tot schadevergoeding genoemde bedrag in gedeelten van €81,64 (éénentachtig euro en vierenzestig eurocent) mag worden voldaan; de termijn voor de betaling van het tweede en volgende gedeelte wordt gesteld op 1 (één) maand, gedurende een jaar;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. O.E.M. Leinarts en A. Buizer, rechters,
in tegenwoordigheid van K. Kandemir-Akkal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 maart 2015 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [aangever] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een (glazen) fles, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd van voornoemde [aangever] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 303 lid 1 jo 45 lid 1 Wetboek van Strafecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 maart 2015 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (glazen) fles, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd van voornoemde [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1, 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 25 maart 2015 te [plaats] [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd :"Pak mijn pistool en haal mijn mes", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (vervolgens) opzettelijk dreigend met een (glazen) fles, althans een hard voorwerp, in de
richting van voornoemde [aangever] gelopen;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)