ECLI:NL:RBROT:2016:2142
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van de verklaring van rijvaardigheid na fraude door examinator CBR
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid van de eiser. De intrekking vond plaats naar aanleiding van anonieme meldingen over fraude door een examinator in samenwerking met verschillende rijscholen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid van eiser op goede gronden is gebeurd, omdat aannemelijk is geworden dat deze verklaring ten onrechte is afgegeven. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de resultaten van een politieonderzoek en de toepassing van indicatoren die wijzen op onterecht geslaagde kandidaten. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet betrokken was bij frauduleuze praktijken en dat er geen bewijs is dat hij ten onrechte zou zijn geslaagd. De rechtbank oordeelt echter dat de omstandigheden en de indicatoren die door het CBR zijn gehanteerd voldoende zijn om de intrekking te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukt dat in het bestuursrecht andere bewijsregels gelden dan in het strafrecht en dat het CBR niet onomstotelijk bewijs hoeft te leveren, maar slechts aannemelijk moet maken dat de grond voor intrekking zich voordoet. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en wijst erop dat het belang van verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het behouden van zijn rijbewijs.