1.2.In de rapportage is vermeld dat de examinator in de periode tussen 1 januari 2011 tot en met 3 oktober 2014, in nauwe en bewuste samenwerking met zes verdachte rijscholen, kandidaten onterecht liet slagen voor het praktijkexamen van het CBR. De kandidaten betaalden tot enkele duizenden euro’s aan de rijschoolhouder en via de rijschoolhouder kreeg de examinator per kandidaat € 500,- om de kandidaat te laten slagen. Volgens de rapportage zijn zes rijscholen hierbij betrokken. Deze zes zijn ook door de examinator genoemd. Ook heeft de politie onderzoek gedaan naar het aantal onterecht geslaagde kandidaten. Dit onderzoek is uiteengezet in een proces-verbaal van 23 januari 2014. De politie heeft indicatoren opgesteld aan de hand waarvan is bepaald in welke gevallen een redelijk vermoeden bestaat dat de kandidaat ten onrechte is geslaagd. Er is een Excelbestand bij het proces-verbaal gevoegd waarin is weergegeven welke indicatoren op welke kandidaten van toepassing zijn. Volgens de politie is er een redelijk vermoeden dat een kandidaat onterecht geslaagd is als, naast de eerste twee indicatoren, minimaal één van de overige indicatoren van toepassing is. Verweerder heeft dit uitgangspunt overgenomen bij zijn beoordeling of voldoende aannemelijk is geworden dat een verklaring van rijvaardigheid destijds ten onrechte is verleend. Verweerder gaat uit van de volgende indicatoren:
De kandidaat heeft rijexamen gedaan bij de verdachte examinator.
De kandidaat heeft rijexamen gedaan via één van de zes verdachte rijscholen.
Er bestaat een grote afstand tussen de woonplaats van de kandidaat en de examenlocatie.
De kandidaat is na vier rijexamens veranderd van rijschool en heeft daarbij gekozen voor een van de verdachte rijscholen.
Aanwezigheid van een proces-verbaal waaruit blijkt dat een kandidaat ten onrechte is geslaagd.
Aanwezigheid van een tapgesprek en/of communicatie met gebruikmaking van sms of WhatsApp waaruit blijkt dat afspraken worden gemaakt over examens tussen de examinator en één van de rijschoolhouders.
2. Verweerder heeft de verklaring van rijvaardigheid van eiseres ingetrokken omdat verweerder aannemelijk acht dat deze ten onrechte is afgegeven. Verweerder baseert dit op de conclusies van het politieonderzoek en de toepassing van de indicatoren die aan die conclusies ten grondslag liggen. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de indicatoren 1 tot en met 4 op eiseres van toepassing zijn. Daarnaast acht verweerder blijkens het bestreden besluit van belang dat de betreffende rijschoolhouder tijdens zijn verhoor bij de politie heeft bekend fraude te hebben gepleegd met de examinator en namen heeft genoemd van kandidaten, waaronder eiseres, die tegen betaling een rijbewijs kregen via het garantiepakket van de rijschool en de examinator. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat dit indicator 5 betreft en dat dit per abuis niet als zodanig in het bestreden besluit is benoemd.
3. Eiseres voert aan dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld. De door verweerder gehanteerde criteria zijn willekeurig en de rapportage bevat geen op eiseres toegesneden onderzoek. Voorts komen uit het onderzoek geen feiten of omstandigheden naar voren die een redelijk vermoeden van schuld opleveren. Uit de rapportage blijkt niet van een persoonlijke betrokkenheid van eiseres bij fraude, aldus eiseres.