ECLI:NL:RBROT:2016:2139

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
ROT 15/4228
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de verklaring van rijvaardigheid na fraude door examinator CBR

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2016 uitspraak gedaan over de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid van eiseres door de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De intrekking volgde op een onderzoek naar fraude door een examinator in samenwerking met verschillende rijscholen. Eiseres had haar rijexamen afgelegd bij een verdachte examinator en was geslaagd, maar het CBR had geconstateerd dat er onregelmatigheden waren bij de afname van de examens. De rechtbank oordeelde dat het CBR voldoende aannemelijk had gemaakt dat de verklaring van rijvaardigheid ten onrechte was afgegeven, op basis van indicatoren die duidden op fraude. Eiseres voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de malafide praktijken en dat de criteria die het CBR had gehanteerd willekeurig waren. De rechtbank oordeelde echter dat de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid gerechtvaardigd was, omdat de omstandigheden en de indicatoren voldoende bewijs boden voor de conclusie dat eiseres onterecht was geslaagd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/4228

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 maart 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. K. Durdu,
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder,

gemachtigde: mr. J.H.A. van der Grinten.

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de verklaring van rijvaardigheid van eiseres ingetrokken.
Bij besluit van 27 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door G.W.A. Sommers, rijexaminator bij het CBR.

Overwegingen

1.1.
Naar aanleiding van anonieme meldingen over fraude door een examinator (hierna: de examinator) in samenwerking met een aantal rijscholen, heeft verweerder medio 2014 nader onderzoek gedaan. Daaruit bleek dat het slagingspercentage voor de examens B-NO (rijbewijs B ‘nader onderzoek’) bij de examinator en de betreffende rijscholen aanzienlijk hoger lag dan bij andere examinatoren en rijscholen. Daarnaast heeft het CBR Hoffman Bedrijfsrecherche ingeschakeld om nader onderzoek naar de examinator te doen. Naar aanleiding van de uitkomsten van deze onderzoeken heeft verweerder bij de politie aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en/of oplichting. Hierop heeft de politie een onderzoek ingesteld naar de aard en omvang van deze strafbare feiten. De resultaten daarvan zijn verwerkt in een bestuurlijke rapportage van 21 januari 2015 (hierna: de rapportage).
1.2.
In de rapportage is vermeld dat de examinator in de periode tussen 1 januari 2011 tot en met 3 oktober 2014, in nauwe en bewuste samenwerking met zes verdachte rijscholen, kandidaten onterecht liet slagen voor het praktijkexamen van het CBR. De kandidaten betaalden tot enkele duizenden euro’s aan de rijschoolhouder en via de rijschoolhouder kreeg de examinator per kandidaat € 500,- om de kandidaat te laten slagen. Volgens de rapportage zijn zes rijscholen hierbij betrokken. Deze zes zijn ook door de examinator genoemd. Ook heeft de politie onderzoek gedaan naar het aantal onterecht geslaagde kandidaten. Dit onderzoek is uiteengezet in een proces-verbaal van 23 januari 2014. De politie heeft indicatoren opgesteld aan de hand waarvan is bepaald in welke gevallen een redelijk vermoeden bestaat dat de kandidaat ten onrechte is geslaagd. Er is een Excelbestand bij het proces-verbaal gevoegd waarin is weergegeven welke indicatoren op welke kandidaten van toepassing zijn. Volgens de politie is er een redelijk vermoeden dat een kandidaat onterecht geslaagd is als, naast de eerste twee indicatoren, minimaal één van de overige indicatoren van toepassing is. Verweerder heeft dit uitgangspunt overgenomen bij zijn beoordeling of voldoende aannemelijk is geworden dat een verklaring van rijvaardigheid destijds ten onrechte is verleend. Verweerder gaat uit van de volgende indicatoren:
De kandidaat heeft rijexamen gedaan bij de verdachte examinator.
De kandidaat heeft rijexamen gedaan via één van de zes verdachte rijscholen.
Er bestaat een grote afstand tussen de woonplaats van de kandidaat en de examenlocatie.
De kandidaat is na vier rijexamens veranderd van rijschool en heeft daarbij gekozen voor een van de verdachte rijscholen.
Aanwezigheid van een proces-verbaal waaruit blijkt dat een kandidaat ten onrechte is geslaagd.
Aanwezigheid van een tapgesprek en/of communicatie met gebruikmaking van sms of WhatsApp waaruit blijkt dat afspraken worden gemaakt over examens tussen de examinator en één van de rijschoolhouders.
2. Verweerder heeft de verklaring van rijvaardigheid van eiseres ingetrokken omdat verweerder aannemelijk acht dat deze ten onrechte is afgegeven. Verweerder baseert dit op de conclusies van het politieonderzoek en de toepassing van de indicatoren die aan die conclusies ten grondslag liggen. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de indicatoren 1 tot en met 4 op eiseres van toepassing zijn. Daarnaast acht verweerder blijkens het bestreden besluit van belang dat de betreffende rijschoolhouder tijdens zijn verhoor bij de politie heeft bekend fraude te hebben gepleegd met de examinator en namen heeft genoemd van kandidaten, waaronder eiseres, die tegen betaling een rijbewijs kregen via het garantiepakket van de rijschool en de examinator. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat dit indicator 5 betreft en dat dit per abuis niet als zodanig in het bestreden besluit is benoemd.
3. Eiseres voert aan dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld. De door verweerder gehanteerde criteria zijn willekeurig en de rapportage bevat geen op eiseres toegesneden onderzoek. Voorts komen uit het onderzoek geen feiten of omstandigheden naar voren die een redelijk vermoeden van schuld opleveren. Uit de rapportage blijkt niet van een persoonlijke betrokkenheid van eiseres bij fraude, aldus eiseres.
3.1.
Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op de informatie die van de politie is verkregen, zoals is neergelegd in de rapportage en het proces-verbaal van 23 januari 2015. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarbij voldoende zorgvuldig gehandeld. Een op eiseres toegespitst onderzoek door de politie is niet nodig om een besluit tot intrekking van de verklaring van rijvaardigheid te kunnen dragen. Daartoe is van belang dat in het bestuursrecht andere bewijsregels gelden dan in het strafrecht. Verweerder hoeft geen onomstotelijk bewijs te leveren. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de grond waarop hij de intrekking baseert zich voordoet. De omstandigheden waarop verweerder de intrekking baseert hoeven niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast te staan, maar moeten aannemelijk zijn, nu het intrekkingsbesluit geen punitief maar een reparatoir karakter heeft. Daarbij merkt de rechtbank op dat voor de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid niet vereist is dat eiseres zelf zich schuldig heeft gemaakt aan fraude of van de fraude volledig op de hoogte was.
3.2.
Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de indicatoren die zijn toegepast om te bepalen of aannemelijk is dat ten onrechte een verklaring van rijvaardigheid is afgegeven onjuist of onredelijk zijn. In het proces-verbaal van 23 januari 2015 is de modus operandi van de examinator en de verdachte rijschoolhouders beschreven. Daaruit komen een aantal omstandigheden naar voren die doen vermoeden dat kandidaten ten onrechte een verklaring van rijvaardigheid hebben verkregen. Weliswaar bieden de door de politie en verweerder gehanteerde indicatoren geen absolute zekerheid dat aan een kandidaat ten onrechte een verklaring van rijvaardigheid is afgegeven, maar gelet op de bewijslast die op verweerder rust is die zekerheid ook niet vereist. Verweerder heeft als uitgangspunt genomen dat naast de eerste twee indicatoren ten minste één andere indicator aanwezig moet zijn om voldoende aannemelijk te achten dat de verklaring van rijvaardigheid ten onrechte is afgegeven. De rechtbank acht dit in beginsel niet onredelijk. Daarmee is niet gezegd dat verweerder bij de toepasselijkheid van tenminste drie indicatoren, waaronder de eerste twee, zonder meer tot intrekking kan overgaan. Of verweerder aan zijn bewijslast heeft voldaan, hangt immers ook af van wat door eiseres is aangevoerd.
4. Eiseres voert aan dat zij naar rijschool [verdachte rijschool] (één van de verdachte rijscholen) is overgestapt op aanraden van haar ex-vriend die goede ervaringen had met deze rijschool. Eiseres heeft bij [verdachte rijschool] 37 lessen gevolgd en is via deze rijschool eerst twee keer gezakt voor het rijexamen maar bij de derde keer is zij geslaagd. Eiseres ging ervan uit dat zij een garantiepakket met deze rijschool had afgesloten en was niet op de hoogte van malafide afspraken tussen de rijschoolhouder en de examinator. Daarnaast voert eiseres aan dat haar naam niet door de examinator in de verhoren bij de politie is genoemd en dat de rijschoolhouder in het verhoor bij de politie niet heeft verklaard dat eiseres ten onrechte is geslaagd.
4.1.
Niet in geschil is dat eiseres op 29 september 2014 examen heeft gedaan bij de examinator via een verdachte rijschool. Indicatoren 1 en 2 zijn dus van toepassing. Daarnaast is ook sprake van indicator 3, aangezien eiseres woonachtig was in [woonplaats] , terwijl de rijschool was gevestigd in Den Helder. De enkele stelling van eiseres dat zij op aanraden van haar ex-vriend is overgestapt naar die rijschool overtuigt de rechtbank onvoldoende gelet op de afstand (ongeveer 140 kilometer) die eiseres steeds moest afleggen om de rijlessen te volgen. Uit het proces-verbaal van 23 januari 2014 volgt dat uit onderzoek van de politie is gebleken dat een afstand van maximaal 10 tot 20 kilometer gebruikelijk is.
4.2.
Ten aanzien van indicator 4 overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat eiseres na drie maal voor een rijexamen te zijn gezakt (en één maal niet te zijn verschenen bij het rijexamen) via rijschool [niet verdachte rijschool] , een keer onsuccesvol rijexamen heeft gedaan via rijschool [niet verdachte rijschool] en toen is overgestapt naar rijschool [verdachte rijschool] . Via deze rijschool is zij eerst twee maal gezakt voor een B-NO rijexamen (waaronder éénmaal bij de verdachte examinator) en toen geslaagd bij de verdachte examinator. Eiseres is dus niet meteen de eerste keer dat zij examen deed via een verdachte rijschool en de examinator geslaagd. Dit zou als een contra-indicatie kunnen worden beschouwd. Echter, verweerder heeft aangegeven dat niet op voorhand met 100 procent zekerheid viel te sturen dat de examinator een bepaald examen zou afnemen, omdat soms bij drukte meerdere examinatoren aanwezig waren op een locatie en er soms verschuivingen waren in verband met ziekte. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat geen volledig inzicht in de precieze constructie van de fraude bestaat en dat uit communicatie tussen de rijschoolhouder en de examinator is gebleken dat zij soms bewust kandidaten bij het eerste rijexamen lieten zakken om zo te voorkomen dat de resultaten van de rijexamens van [verdachte rijschool] bij de examinator zouden opvallen bij het CBR. Daartoe heeft verweerder verwezen naar het bij het proces-verbaal van 23 januari 2014 gevoegde Excelbestand waarin berichten via sms en WhatsApp tussen de rijschoolhouder en de examinator zijn weergegeven. Gelet hierop en de overige van toepassing zijnde indicatoren, acht de rechtbank de omstandigheid dat eiseres niet al de eerste keer voor een rijexamen via de rijschool (en de examinator) is geslaagd onvoldoende om aannemelijk te achten dat eiseres bij het derde examen op reguliere wijze de verklaring van rijvaardigheid heeft verkregen.
4.3.
Voorts heeft verweerder eiseres terecht tegengeworpen dat de rijschoolhouder tegenover de politie heeft verklaard dat eiseres tegen betaling is geslaagd. Weliswaar is dit in het bestreden besluit niet als zodanig benoemd, maar gelet op de inhoudelijke overwegingen in het bestreden besluit gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder daarmee ook indicator 5 van toepassing acht. In het dossier zit een proces-verbaal van het verhoor van de rijschoolhouder waarin de verklaringen van de rijschoolhouder zijn weggelakt, maar waarin wel een noot van de verbalisanten is opgenomen. Daaruit volgt dat de rijschoolhouder op een lijst van het CBR de naam van eiseres aanwijst als zijnde een persoon die tegen betaling een rijbewijs heeft gekregen via het garantiepakket en de examinator en dat in het schrift van de rijschoolhouder bij de naam van eiseres een bedrag van € 2.000,- is genoemd
.Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit een aantal verklaringen die de rijschoolhouder zou hebben afgelegd geciteerd. Eiseres heeft een
e-mailbericht overgelegd waarin de rijschoolhouder verklaart dat hij tijdens zijn verhoor bij de politie steeds heeft aangegeven dat een aantal kandidaten een garantiepakket hadden maar dat de politie ervan uitging dat die mensen tegen extra betaling aan de examinator hun rijbewijs hebben gekregen. Volgens de rijschoolhouder is niemand van zijn rijschool onterecht geslaagd en had eiseres geen garantiepakket. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de e-mail van de rijschoolhouder onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de niet weggelakte tekst in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van de rijschoolhouder. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de rijschoolhouder zelf verdachte is in deze zaak en dus belang heeft bij het beperken van de omvang van de fraude. Voorts heeft verweerder van belang mogen achten dat de rijschoolhouder volgens informatie van de politie heeft bekend fraude te hebben gepleegd. Volgens het proces-verbaal van 23 januari 2014 heeft de rijschoolhouder in zijn verhoor bij de politie verklaard dat zeker 75 procent van zijn 97 kandidaten tegen betaling is geslaagd.
4.4.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij 37 rijlessen heeft gevolgd bij rijschool [verdachte rijschool] en dat het bedrag van € 2.000,- dat zij moest betalen aan de rijschool niet ongebruikelijk is, overweegt de rechtbank dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij die rijlessen heeft gevolgd en evenmin dat zij, zoals gesteld, drie keer een week in Den Helder heeft verbleven voor het volgen van deze lessen. De door eiseres overgelegde factuur waarin een bedrag van € 2.000,- in rekening wordt gebracht voor 37 lessen en 3 rijexamens, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Deze factuur, evenals een door eiseres overgelegde schuldbekentenis met hetzelfde bedrag, is opgemaakt op de dag dat eiseres slaagde voor het rijexamen. Verweerder heeft terecht niet aannemelijk geacht dat een rijschoolhouder akkoord gaat met het pas achteraf betalen van een zodanig groot bedrag. Daarnaast komt de factuur waarin een bedrag per rijles en per rijexamen in rekening wordt gebracht, niet overeen met de verklaring van eiseres dat zij ervan uitging een garantiepakket te hebben afgesloten.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de van toepassing zijnde indicatoren en de overige omstandigheden van het geval, op goede gronden tot intrekking van de verklaring van rijvaardigheid overgegaan, omdat aannemelijk is dat eiseres die verklaring ten onrechte heeft verkregen. De stelling van eiseres dat zij niet op de hoogte was van malafide afspraken tussen de rijschool en de examinator kan daar niet aan afdoen. Ook indien eiseres niets zou hebben geweten van die afspraken blijft aannemelijk dat sprake is van een voor de verkeersveiligheid niet aanvaardbare verkrijging van de verklaring van rijvaardigheid.
6. Het beroep is dus ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Hello, voorzitter, en mr. A.S. Flikweert en
mr. A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.